Skip to main content
Top

2016 | Boek

Anatomie, fysiologie en pathologie

Auteurs: K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Een helder geschreven en goed geïllustreerd leerboek over anatomie, fysiologie en pathologie is onmisbaar voor mbo- en hbo-studenten. Anatomie, fysiologie en pathologie helpt de student zich de als moeilijk ervaren leerstof eigen te maken

Dit leerboek is logisch opgebouwd. Het bestaat uit twee delen. Deel A behandelt de anatomie en fysiologie en deel 2 de pathologie. Elk hoofdstuk begint met een aantal leerdoelen. Trefwoorden in de marge helpen de student de leerstof makkelijker op te nemen.

De achttiende druk van Anatomie, fysiologie en pathologie is gelijk aan de zeventiende druk. Beide drukken zijn herzien ten opzichte van de zestiende druk: Het taalgebruik is aangepast aan de doelgroep. Bij de terminologie is de focus gelegd op de Nederlandse begrippen. De Latijnse termen zijn tussen haakjes gehandhaafd en in het register als zoekterm opgenomen. Nieuwe illustraties zijn toegevoegd of waar nodig aangepast.

Anatomie, fysiologie en pathologie is bedoeld voor mbo-opleidingen voor verzorgenden, maar ook zeer geschikt voor hbo.

De oorspronkelijke tekst van K. Kok is herzien en bewerkt door J. Houweling en A.C.L.M. Zuiderwijk. Beiden zijn specialist ouderengeneeskunde en hebben ruime ervaring in onderwijs. Zij hebben op hun beurt voor de 17e druk twee nieuwe auteurs aangetrokken: specialist ouderengeneeskunde Y.G. van Ingen en verpleegkundig specialist M.M. Karels 

Inhoudsopgave

Voorwerk

Anatomie en fysiologie

Voorwerk
A1 Algemene inleiding
Samenvatting
Anatomie bestaat uit drie onderdelen (zie paragraaf Anatomie):
  • anatomie (ontleedkunde);
  • cyto- en histologie (cel- en weefselleer);
  • embryologie (studie van de ontwikkeling voor de geboorte).
Fysiologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de normale levensverrichtingen van levende organismen en hun organen (zie paragraaf Fysiologie).
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is de definitie van gezondheid: een toestand van optimaal lichamelijk, psychisch en sociaal welbevinden.
De uiterlijke verschijningsvormen van de mens (zie paragraaf De mens):
  • skelet;
  • vetweefsel;
  • lichaamsgewicht en lichaamslengte;
  • lichaamsholten;
  • bekleding;
  • transport (bloed);
  • prikkelgeleiding (zintuigen).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A2 Cellen, weefsels en organen
Samenvatting
Kenmerken van levende wezens zijn (zie paragraaf Levende wezens en dode stoffen):
  • ze zijn in het bezit van een stofwisseling;
  • ze kunnen zich voortplanten.
Om stofwisselingsprocessen te begrijpen, zijn deze scheikundige termen van belang (zie paragraaf Levende wezens en dode stoffen):
  • atoom/element (bijvoorbeeld C = koolstof, O = zuurstof, Na = natrium);
  • scheikundige reactie (een reactie tussen positief en negatief geladen atomen);
  • molecuul (een verbinding van een aantal atomen);
  • zuur (verbinding die in water positief geladen waterstofatomen afsplitst);
  • base (stofje dat in staat is positief geladen waterstofatomen te binden);
  • pH (zuurgraad).
Alles wat leeft, bestaat uit cellen. Elke cel heeft (zie paragraaf Levende wezens en dode stoffen):
  • een celmembraan (celwand);
  • cytoplasma (celinhoud);
  • celorganellen (maken in het cytoplasma stofwisseling mogelijk);
  • een celkern (bevat vloeistof met kernlichaampjes en chromosomen);
  • chromosomen (de dragers van erfelijke eigenschappen).
Vanaf het begin van het leven tot het einde ontstaan er nieuwe cellen door celdeling (zie paragraaf Levende wezens en dode stoffen).
Een groep cellen van dezelfde soort en met dezelfde functie vormt samen een weefsel. De cellen van een weefsel zijn onderling verbonden door middel van een tussenstof. Tussen de cellen bevinden zich ook ruimtes die gevuld zijn met extracellulaire vloeistof (zie paragraaf Levende wezens en dode stoffen).
De indeling van weefsels (zie paragraaf Levende wezens en dode stoffen):
  • dekweefsel (epitheel): zoals huid, slijmvliezen en klieren;
  • steunweefsel (bindweefsel): zoals bot, kraakbeen en bindweefsel;
  • spierweefsel;
  • zenuwweefsel: zoals hersenen, ruggenmerg en zenuwen.
Een orgaan is samengesteld uit verschillende weefsels en heeft een of meer functies. Van een orgaanstelsel spreken we als voor het uitvoeren van één functie meerdere organen nodig zijn (zie paragraaf Organen).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A3 De huid
Samenvatting
De huid heeft een oppervlakte van ongeveer twee vierkante meter en een gewicht van drie kilogram. Het is ons grootste orgaan. Functies van de huid (zie paragraaf Functies van de huid):
  • bedekken en beschermen;
  • het uitscheiden van water en zout (zweet);
  • het reguleren van de lichaamstemperatuur;
  • het opnemen van prikkels van buitenaf;
  • het vormen van vitamine D;
  • het aanleggen van voedselreserves (vet).
De huid bestaat uit drie delen (zie paragraaf Bouw van de huid):
  • de opperhuid (bestaat uit de hoornlaag en de moederlaag);
  • de lederhuid (haren, zweetklieren, talgklieren en zenuwuiteinden);
  • het onderhuidse bindweefsel (vetweefsel).
De borstklier (mamma) is ook onderdeel van de huid: het is een grote huidklier (zie paragraaf Bouw van de huid).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A4 Het bewegingsapparaat: het skelet, de gewrichten en de spieren
Samenvatting
Het skelet, de gewrichten, de spieren en het zenuwstelsel maken bewegen mogelijk (zie paragraaf Skelet).
Het skelet heeft vier functies (zie paragraaf Skelet):
1
stevigheid geven aan het lichaam;
 
2
bescherming geven aan weke delen;
 
3
aanhechting van spieren mogelijk maken;
 
4
bloedcellen vormen.
 
Er zijn verschillende soorten beenderen (zie paragraaf Skelet):
  • lange beenderen/pijpbeenderen (bevatten geel beenmerg);
  • Platte beenderen (bevatten rood beenmerg; dit vormt bloedcellen);
  • Korte beenderen;
  • Onregelmatige beenderen (wervels).
Bot bestaat uit vooral uit geleiachtige tussenstof (collagene vezels) en weinig cellen; in de tussenstof zijn botzouten afgezet, die de stevigheid geven.
Een bot bestaat op doorsnede van buiten naar binnen uit:
  • botvlies, waarin zich de bloedvaten naar het bot bevinden en in de diepere lagen de botvormende cellen. Spieren hechten zich aan het botvlies en ook zenuwuiteinden bevinden zich in het botvlies;
  • schors (corticalis);
  • sponsachtig weefsel met het beenmerg.
Beenderen groeien vanuit het beenvlies in de dikte. De lengtegroei vindt plaats vanuit de groeischijven in de pijpbeenderen (zie paragraaf Skelet).
Twee of meer botstukken kunnen met elkaar verbonden zijn door middel van (zie paragraaf Skelet):
  • een naad;
  • vezels;
  • kraakbeen;
  • gewrichten.
Er zijn verschillende soorten gewrichten (zie paragraaf Skelet):
  • kogelgewrichten;
  • scharniergewrichten;
  • zadelgewrichten;
  • eigewrichten;
  • rolgewrichten.
Er zijn ook verschillende soorten kraakbeen (zie paragraaf Skelet):
  • helder kraakbeen;
  • vezelig kraakbeen;
  • elastisch kraakbeen.
Het skelet kunnen we indelen in (zie paragraaf Skelet):
  • de beenderen van het hoofd (schedel):
    • verdeeld in de aangezichtsschedel, het schedeldak en de schedelbasis;
  • de beenderen van de romp:
    • de wervelkolom, bestaande uit 32 wervels;
    • de borstkas: ware ribben, valse ribben, zwevende ribben en het borstbeen;
    • het bekken, bestaande uit twee heupbeenderen en het heiligbeen;
  • de ledematen:
    • arm en schouder;
    • been.
Het spierstelsel zorgt ervoor dat we een aangenomen lichaamshouding in stand kunnen houden dankzij de spierspanning (tonus). Sommige spieren dienen ter bescherming van bepaalde lichaamsholten. Ook produceren spieren warmte (zie paragraaf Spierstelsel).
Spieren die weinig gebruikt worden, nemen in omvang af. Dit heet spieratrofie. Bij spierhypertrofie zijn bepaalde spieren die veel worden gebruikt, juist in grootte en kracht toegenomen.
Als twee spieren samenwerken om een bepaalde beweging tot stand te brengen, noemen we die spieren synergisten. Hebben de spieren een tegengestelde beweging, dan spreken we van antagonisten (zie paragraaf Spierstelsel).
Er zijn drie soorten spierweefsel (zie paragraaf Spierstelsel):
1
willekeurig/dwarsgestreept spierweefsel;
 
2
onwillekeurig/glad gestreept spierweefsel (voorkomend in onder andere maag, darmen, longen en blaas);
 
3
hartspierweefsel.
 
Elke dwarsgestreepte spier bestaat uit een aantal spierbundels en wordt omgeven door een bindweefsellaag: het spierkapsel. Spierbundels bestaan uit spiervezels. Spieren zijn met pezen verbonden aan de botten (zie paragraaf Spierstelsel).
Zie de paragraaf Spierstelsel voor een lijst van de belangrijkste spieren en spiergroepen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A5 Het bloed en de bloedbereidende organen
Samenvatting
Het bloed heeft de volgende functies (zie paragraaf Het bloed):
  • transport (zuurstof, koolzuur, voedingsstoffen, afbraakproducten, hormonen, warmte);
  • afweer;
  • bescherming tegen groot bloedverlies.
Het bloed bestaat uit (zie paragraaf Het bloed):
  • plasma;
  • rode bloedlichaampjes;
  • witte bloedlichaampjes;
  • bloedplaatjes.
In het bloed wordt hard gestreden tegen vreemde stoffen en bacteriën. De witte bloedlichaampjes vallen rechtstreeks aan, maar gaan zelf ook verloren in de strijd. Ook worden er antistoffen gevormd. Dit laatste gebeurt op drie manieren (zie paragraaf Het bloed):
  • bij het doormaken van een ziekte;
  • door vaccinatie;
  • door passieve immunisatie.
De voornaamste reactie in de bloedstolling is de overgang van het oplosbare eiwit fibrinogeen in het onoplosbare eiwit fibrine (zie paragraaf Het bloed).
De arts Landsteiner ontdekte in 1901 dat er bij de mens vier typen bloedgroepen zijn, die gekoppeld zijn aan de rode bloedlichaampjes: A, B, AB en O. Daarnaast gebruiken we het resusbloedgroepensysteem (zie paragraaf Het bloed).
De milt fungeert als extra bloedreservoir en bevat lymfocyten. Lymfocyten houden zich bezig met de afweer. Cellen in de milt kunnen oude en verzwakte witte bloedlichaampjes opnemen en verteren (zie paragraaf De milt). Datzelfde doen ze ook met bacteriën. Ook rode bloedlichaampjes worden hier afgebroken.
De lymfeklieren fungeren als filters voor dode stoffen en levende organismen (zie paragraaf Lymfeklieren).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A6 Het hart, de bloedvaten en de lymfevaten
Samenvatting
Het hart is een hol orgaan. De wand van het hart is opgebouwd uit (zie paragraaf Het hart):
  • het hartvlies (endocard);
  • de hartspier (myocard);
  • het hartzakje (pericard).
Een tussenschot deelt het hart in twee helften:
  • linkerhelft (zuurstofrijk bloed);
  • rechterhelft (zuurstofarm bloed).
De helften bestaan uit twee delen (zie paragraaf Het hart):
  • de boezem (de bovenste helft).
  • de kamer (de onderste helft).
Door verslapping van de spieren van de hartkamer stroomt het bloed uit de boezems naar de kamers. Deze spierverslappingsfase noemen we diastole. Daarna trekken de spieren in de kamerwand zich samen: systole (zie paragraaf Het hart).
Dergelijke hartacties komen tot stand door een prikkelcentrum in het hart: de sinusknoop die in de rechterboezem ligt. De boezem-kamerknoop, gelegen op de grens van boezem en kamer, geeft prikkels uit de sinusknoop verder door naar de bundel van His, de prikkelgeleidingsbundel van het hart (zie paragraaf Het hart).
De grote bloedsomloop (circulatie) begint in de linkerkamer: het bloed wordt vanuit hier de aorta (ons grootste bloedvat) in gepompt om het gehele lichaam van zuurstofrijk bloed te voorzien. Direct aan het begin van de aorta ontspringen twee kleine slagaders: de kransslagaders die de hartspier verzorgen (zie paragraaf Grote bloedsomloop).
Slagaders voeren zuurstofrijk bloed van het hart af en kunnen door hun elastische wand uitzetten en het bloed voortstuwen (zie paragraaf Grote bloedsomloop).
Elke slagader vertakt zich steeds kleiner, om in de weefsels een dicht netwerk van haarvaten te vormen. Door hun dunne wand kunnen ze in het zuurstofrijke deel voedingstoffen en zuurstof afgeven in de extracellulaire vloeistof en in het zuurstofarme deel afvalproducten opnemen vanuit de extracellulaire vloeistof (zie paragraaf Grote bloedsomloop).
De haarvaten verenigingen zich weer tot wat groter wordende aders, om uiteindelijk samen te komen in een van beide holle aders: deze bevatten het zuurstofarme bloed. Dit wordt teruggebracht naar het hart, en wel naar de rechterhartboezem (zie paragraaf Grote bloedsomloop).
De kleine bloedsomloop voorziet het bloed opnieuw van zuurstof. Vanuit de rechterboezem gaat het bloed naar de rechterkamer en vervolgens naar de longslagaders, die zich vertakken in een omvangrijk haarvatennetwerk dat de longblaasjes omgeeft. Het zuurstofarme bloed staat hier het koolzuur af en neemt zuurstof op uit de ingeademde lucht. De longaders vervoeren het bloed vervolgens naar de linkerhartboezem (zie paragraaf Kleine bloedsomloop).
Het poortadersysteem neemt een aparte plaats in. De poortader verzamelt al het bloed vanuit het darmstelsel en vervoert zuurstofarm, maar voedingsstoffenrijk bloed naar de lever (zie paragraaf Poortadersysteem).
De druk die in de aorta ontstaat doordat het bloed er vanuit de linkerhartkamer in wordt geperst, noemen we de bloeddruk. Bij samentrekking van de linkerhartkamer is de druk het hoogst (systolische bloeddruk), bij verslapping van de kamer het laagst (diastolische druk). Gemiddeld: 130 mm kwikdruk – 80 mm kwikdruk (zie paragraaf Bloeddruk).
Lymfevaten zorgen voor de afvoer van restwater uit de haarvaten. Er zijn twee grote lymfevaten die op het bloedvatstelsel aansluiten (zie paragraaf Lymfevatenstelsel):
  • de borstbuis;
  • de rechterlymfestam.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A7 De ademhaling
Samenvatting
In de neus wordt ingeademde lucht verwarmd en bevochtigd door het natte, warme slijmvlies. De neusharen filteren grove verontreinigingen eruit (zie paragraaf Luchtwegen).
Via de neusholten komt ingeademde lucht in de neus-keelholte en van daar via de mond-keelholte in de luchtpijp, die bij slikken wordt afgesloten door het strotklepje. De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën: naar de linker- en de rechterlong. De luchtpijp en de bronchiën bevatten kraakbeenstukjes en trilharen (zie paragraaf Luchtwegen).
In het bovenste deel van de luchtpijp bevinden zich de stembanden, die door de uitgeademde lucht gaan trillen waardoor tonen ontstaan (zie paragraaf Luchtwegen).
De allerkleinste vertakkingen van de bronchiën eindigen in longblaasjes (trosvormig). De longblaasjes hebben een zeer dunne wand, waardoor uitwisseling van zuurstof en koolzuur kan plaatsvinden (zie paragraaf Luchtwegen).
De linkerlong telt twee kwabben, de rechterlong drie. Ze zijn omgeven door een vlies: de pleurabladen (zie paragraaf Luchtwegen).
Ademhalingsspieren maken de ademhaling mogelijk: ze maken de borstkas groter bij inademing en kleiner bij uitademing. Het mechanisme van ademhalen wordt bestuurd door het ademhalingscentrum, dat erg gevoelig is voor het koolzuurgasgehalte, de zuurgraad van het bloed en een zuurstoftekort (zie paragraaf Luchtwegen).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A8 De stofwisseling
Samenvatting
De stofwisseling (metabolisme) is de uitwisseling van bepaalde stoffen tussen de mens en zijn omgeving (zie paragraaf Inleiding):
  • opname van zuurstof, voedsel en vocht;
  • afgifte van afvalstoffen, water, koolzuur en onverteerde resten.
Er is sprake van:
  • macrostofwisseling: uitwisseling van stoffen tussen lichaam en omgeving, waarbij spijsverteringskanaal, bloedsomloop, longen, nieren en urinewegen en de huid een belangrijke rol spelen (zie paragraaf Macrostofwisseling);
  • celstofwisseling: uitwisseling van stoffen tussen extracellulaire vloeistof en de cel met als doel productie van energie, verbranding, warmte, celopbouw en het aanleggen van reserves (zie paragraaf Celstofwisseling).
De opname en afgifte van water zijn van zeer groot belang voor het lichaam. De mens bestaat voor ongeveer 70% uit water (zie paragraaf Waterevenwicht).
Onze lichaamstemperatuur schommelt rond de 37 °C. De grootste warmteproductie vindt plaats in het spierweefsel (zie paragraaf 85). De donshaartjes op de huid zorgen voor warmte-isolatie. Via de huid vindt tevens verdamping plaats: dit leidt tot afkoeling (zie paragraaf De lichaamstemperatuur). Het constant houden van onze lichaamstemperatuur hebben we te danken aan de werking van de huid en het warmteregulerende centrum in ons zenuwstelsel (zie paragraaf De lichaamstemperatuur).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A9 De voeding
Samenvatting
Voor ons lichaam is het belangrijk dat het een voldoende aanbod van voedingsstoffen krijgt. Het Voedingscentrum heeft hiervoor adviezen opgesteld in de Schijf van Vijf (zie paragraaf Samenstelling voeding). Door verbranding van voeding ontstaan warmte en energie. Dit drukken we uit in kilojoules (kJ) of kilocalorieën (kcal). Meestal gebruiken we de kcal (zie paragraaf Samenstelling voeding).
Een volwaardige voeding bestaat uit (zie paragraaf Samenstelling voeding):
  • koolhydraten;
  • eiwitten;
  • vetten;
  • vitamines, mineralen en spoorelementen;
  • voedingsvezels;
  • water.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A10 De spijsvertering
Samenvatting
Spijsvertering: de opname van voedsel, het verteren van voedsel (fijnmaken en afbreken door enzymen in het spijsverteringskanaal) en het uitscheiden van onverteerbare resten (zie paragraaf Inleiding).
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit (zie paragraaf Spijsverteringsstelsel):
  • het spijsverteringskanaal (van mond tot anus);
  • klieren die spijsverteringssappen afscheiden.
Het spijsverteringskanaal nader belicht (zie paragraaf Spijsverteringsstelsel):
  • de mond- en keelholte: proeven en malen van voedsel, afscheiden van speeksel en slikfunctie;
  • de slokdarm: vervoer van gemalen voedsel door de peristaltiek;
  • de maag: afscheiding van maagslijm, zoutzuur, het enzym pepsine en de intrinsic factor, fijner maken van voedsel door kneden, transport naar de dunne darm;
  • de dunne darm: afvoerplek voor gal en alvleeskliersap met de enzymen lipase, amylase en proteïnase (in twaalfvingerige darm) nodig voor de vertering van voedsel, opname van voedseldeeltjes (door darmvlokken), opname van vet, afvoer van bloed naar de lever via de poortader;
  • de dikke darm: onttrekken van water aan onverteerbare resten en transport naar de endeldarm, productie van vitamine K door darmbacteriën;
  • de endeldarm: verzamelplaats voor ontlasting (feces);
  • de lever: productie van gal, vorming van koolhydraatreserves, vorming van eiwitten, vorming van vetten, ontgifting, opslag;
  • de alvleesklier: productie van alvleeskliersap en hormonen;
  • het buikvlies (peritoneum): ophangfunctie voor organen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A11 De nieren en de urinewegen
Samenvatting
De nieren en de urinewegen noemen we uitscheidingsorganen (zie paragraaf Nieren). De belangrijkste functies van de nieren zijn (zie paragraaf Nieren):
  • schadelijke afvalstoffen verwijderen uit het bloed;
  • verwijderen van overtollig water en keukenzout.
Voor deze functies is de nier opgebouwd uit ongeveer een miljoen kleine urine producerende eenheden: nefronen (zie paragraaf Nieren).
Vanuit de nierbekkens stroomt de urine via twee urineleiders naar de blaas. De blaas is het urinereservoir en kan flink rekken. Op de plaats waar de blaas overgaat in de urinebuis, bevindt zich een kringspier (zie paragraaf Urineleiders).
Als de blaas gevuld is, gaan prikkels vanuit de blaaswand via de zenuwbanen naar het ruggenmerg. De hersenen geven vervolgens het sein tot ledigen van de blaas: urinelozing (mictie) (zie paragraaf Urinelozing).
De samenstelling van urine (zie paragraaf Urine):
  • water;
  • afbraakproducten van eiwitten;
  • zouten.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A12 De zintuigen
Samenvatting
Het gevoelszintuig
Gevoelsprikkels, zoals tast, druk, pijn en temperatuur, komen van buitenaf (via receptoren in slijmvliezen en huid) en gevoelsprikkels, zoals houding en beweging, komen van binnenuit (via spieren, pezen en gewrichten). Gevoelsprikkels gaan via gevoelszenuwen naar het ruggenmerg en dan naar de hersenen (zie paragraaf Het gevoelszintuig).
Het smaakzintuig
Het smaakzintuig bevindt zich in smaakpapillen op de tong. Ze onderscheiden vier smaken: zout, zoet, zuur en bitter (zie paragraaf Het smaakzintuig).
Het reukzintuig
Reukprikkels worden opgevangen door het reukzintuig in het neusslijmvlies. De reukzenuw stuurt de prikkels door naar de hersenen (zie paragraaf Het reukzintuig).
Het gezichtszintuig
Wenkbrauwen, oogleden, oogspieren en het traanapparaat zijn de hulporganen van het oog. De oogbol bestaat uit drie lagen (zie paragraaf Het gezichtszintuig):
1
de harde oogrok (sclera) en het hoornvlies (cornea);
 
2
het vaatvlies (choroidea) en het regenboogvlies (iris);
 
3
het netvlies (retina), bestaande uit staafjes en kegeltjes die als receptoren fungeren.
 
Het gedeelte van het netvlies dat recht achter de lens ligt, heet de gele vlek. Hier bevinden zich de meeste kegeltjes: lichtprikkels worden hier omgezet in signalen die naar de hersenen gaan. Beelden die we zien, worden op de gele vlek geprojecteerd. Inzoomen en uitzoomen gebeurt door het aanspannen of ontspannen van de spiertjes in het straallichaam. Dit noemen we accommodatie (zie paragraaf Het gezichtszintuig).
Het gehoorzintuig
Het oor bestaat uit drie delen (zie paragraaf Het gehoorzintuig):
1
het uitwendige oor;
 
2
het middenoor;
 
3
het binnenoor.
 
Een geluidstrilling die het oor bereikt, wordt door de oorschelp opgevangen en via de uitwendige gehoorgang naar het trommelvlies geleid, dat daardoor gaat trillen. Deze trilling verspreidt zich (via hamer, aambeeld en stijgbeugel) en komt via de geluidsreceptoren aan in het slakkenhuis en vervolgens via de gehoorzenuw in de hersenen.
Het evenwichtszintuig
Het evenwichtsorgaan ligt in de drie halfcirkelvormige kanalen (behorend bij het labyrint), die bekleed zijn met een vlies vol zintuigcellen. Vanuit deze cellen ontspringen vezels die samen de evenwichtszenuw vormen (zie paragraaf Het evenwichtsorgaan).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A13 Het zenuwstelsel
Samenvatting
Het lichaam kent twee regelsystemen die de functies van de weefsels en organen besturen en op elkaar afstemmen (zie paragraaf Inleiding):
1
het zenuwstelsel;
 
2
het hormoonstelsel.
 
Het zenuwstelsel bestaat uit (zie paragraaf De bouw van het zenuwstelsel):
  • zenuwweefsel (zenuwcellen met dendrieten en een neuriet, samen neuron genaamd). In neuronen vindt de prikkelgeleiding plaats;
  • steunweefsel (gliaweefsel).
Het zenuwstelsel wordt onderverdeeld in drieën (zie paragraaf De bouw van het zenuwstelsel).
1
Het centrale zenuwstelsel (willekeurig): grote en kleine hersenen, ruggenmerg
  • Grote hersenen
    • Bestaan uit grijze en witte stof.
    • De slagaderlijke ring, gevormd door de halsslagaders en de wervelslagaders, is verantwoordelijk voor de bloedtoevoer naar de hersenen.
    • De hersenen zijn omgeven door het harde hersenvlies aan de buitenkant, het zachte hersenvlies aan het hersenoppervlak en daartussen het spinnenwebvlies. Tussen het zachte hersenvlies en het spinnenwebvlies is een ruimte gevuld met vloeistof: liquor.
    • Centraal in de hersenen liggen de holtes: ventrikels.
    • Bij de grote hersenen, voor de centrale groeve, liggen de motorische centra. Van daaruit gaan prikkels via het piramidesysteem naar het ruggenmerg.
    • Achter de centrale groeve in de hersenschors liggen de gevoelscentra.
    • In de thalamus worden de gevoelsprikkels uit het ruggenmerg overgeschakeld op andere neuronen.
    • Zintuigprikkels komen terecht in de sensorische centra, die ook achter de centrale groeve liggen.
    • Het onderste gedeelte van de hersenen is de hersenstam.
  • Kleine hersenen
    • Functie: bewegingen vloeiend en gecoördineerd uitvoeren.
  • Ruggenmerg
    • Bestaat uit grijze en witte stof.
    • Bevat twee voorhoorns en twee achterhoorns.
 
2
Het perifere zenuwstelsel (willekeurig)
  • Bevat 12 paar hersenzenuwen en 32 paar ruggenmergzenuwen. Deze laatste splitsen zich in de voorwortel (motorische vezels) en de achterwortel (sensibele vezels) en vormen later weer een grote ruggenmergzenuw. Elke ruggenmergzenuw heeft een halfzijdige functie.
 
3
Het autonome zenuwstelsel (onwillekeurig)
  • Voor een goede werking van het onwillekeurig zenuwstelsel hoeft het bewustzijn niet intact te zijn. Het autonome zenuwstelsel bestaat uit het sympathische zenuwstelsel en het parasympathische zenuwstelsel.
  • Organen die onder de werking van het autonome zenuwstelsel vallen: bloedvaten, luchtwegen, maag-darmkanaal, hart en klieren.
 
Functies van het zenuwstelsel (zie paragraaf Functies van het zenuwstelsel):
  • prikkels opvangen;
  • prikkels geleiden;
  • de spiertonus regelen;
  • coördinatie;
  • psychische functies;
  • reflexen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A14 Het hormoonstelsel
Samenvatting
Het hormoonstelsel wordt gevormd door een aantal hormoonklieren, klieren met een inwendige afscheiding. Dat wil zeggen dat ze hun afscheidingsproducten rechtstreeks afstaan aan het bloed (zie paragraaf Inleiding).
De belangrijkste hormoonklieren zijn de volgende.
  • De hypofyse (aan de onderkant van de hersenen) produceert een aantal hormonen dat het functioneren van andere hormoonklieren beïnvloedt. De hypofyse heeft een voor- en een achterkwab (zie paragraaf Hypofyse). De achterkwab produceert oxytocine (dit speelt een rol bij de baring) en het antidiuretisch hormoon (ADH), dat van belang is voor de uitscheiding van water uit de nieren. De voorkwab produceert een aantal hormonen, zoals het groeihormoon en de trope-hormonen (TSH en ACTH), die de activiteit van andere hormoonklieren regelen. Ook produceert de voorkwab hormonen die klieren in de geslachtsorganen stimuleren (FSH, LH en prolactine).
  • De schildklier (in de hals bij de luchtpijp) produceert het hormoon thyroxine, dat een rol speelt bij de stofwisseling (zie paragraaf Schildklier).
  • De bijschildklieren (tegen de achterkant van de schildklier) spelen een rol bij de kalkstofwisseling. Zij produceren het bijschildklierhormoon (zie paragraaf Bijschildklieren).
  • De bijnieren (bovenop de nieren) bestaan uit de bijnierschors, verantwoordelijk voor de productie van corticosteroïden (hormonen met een ontstekingsremmende werking), mineralocorticoïden (van belang voor de water- en zouthuishouding) en geslachtshormonen, en het bijniermerg, verantwoordelijk voor de productie van het hormoon adrenaline (zie paragraaf Bijnieren).
  • De alvleesklier (zie ook hoofdstuk A 10) scheidt externe hormonen af, maar ook interne. De Eilandjes van Langerhans in de pancreas produceren het hormoon insuline, dat belangrijk is bij de stofwisseling van suikers in het lichaam. Ook produceren de eilandjes van Langerhans het hormoon glucagon (zie paragraaf Pancreas).
  • De vrouwelijke geslachtsklieren zijn de eierstokken (ovaria), die de hormonen oestrogeen en progesteron produceren. In de zaadballen (testikels) bij de man worden androgenen geproduceerd, waarvan testosteron het bekendst is. Deze geslachtshormonen spelen een rol bij de secundaire geslachtskenmerken (zie paragraaf Geslachtsklieren).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A15 De voortplanting
Samenvatting
De uitwendige mannelijke geslachtsorganen zijn (zie paragraaf Mannelijke geslachtsorganen):
  • de penis, bestaande uit de schacht en de eikel. In de penis bevinden zich drie zwellichamen;
  • de balzak (scrotum), bevat de twee zaadballen. De balzak is verantwoordelijk voor de temperatuurregeling van de zaadballen.
De inwendige mannelijke geslachtsorganen zijn (zie paragraaf Mannelijke geslachtsorganen):
  • de zaadballen: produceren zaadcellen die in het sperma terechtkomen, en maken ook testosteron aan;
  • de bijballen: slaan de zaadcellen op;
  • de zaadleiders en zaadblaasjes;
  • de prostaat;
  • de urinebuis.
De uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen zijn (zie paragraaf Vrouwelijke geslachtsorganen):
  • de schaamheuvel;
  • de vulva, bestaande uit de grote schaamlippen, de clitoris en de kleine schaamlippen.
De inwendige vrouwelijke geslachtsorganen zijn (zie paragraaf Vrouwelijke geslachtsorganen):
  • de schede (vagina);
  • de baarmoeder (uterus);
  • de eileiders;
  • de eierstokken.
Tijdens de menstruatie worden weefseldelen van het baarmoederslijmvlies en bloed uitgestoten; de eicel is niet bevrucht. Het hele proces voor, tijdens en na de menstruatie noemen we de cyclus (zie paragraaf Bevruchting en zwangerschap).
Bevruchting (conceptie) kan plaatsvinden op de dag dat een eicel vrijkomt, of één tot drie dagen voor de eisprong. Dit is de vruchtbare periode. Zaadcellen versmelten bij bevruchting in de eileider met de eicel (zie paragraaf Bevruchting en zwangerschap).
De vrucht die na de versmelting is ontstaan, gaat naar de baarmoederholte, waar hij zich deelt tot een klompje cellen. Daarna nestelt de vrucht zich in het slijmvlies van de baarmoeder. Via de navelstreng geeft de moederkoek (placenta) het kind zuurstof en voedingsstoffen. Rondom het kind bevindt zich vruchtwater (zie paragraaf Bevruchting en zwangerschap).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A16 Psychisch functioneren
Samenvatting
Normale psychische functies (zie paragraaf Normale psychische functies):
  • bewustzijn;
  • aandacht;
  • kenfuncties: waarneming, kortetermijngeheugen, inprenting, langetermijngeheugen, oriëntatie, denken, intelligentie;
  • gevoelsfuncties;
  • stemming;
  • willen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
A17 Veroudering
Samenvatting
In Nederland neemt het aantal ouderen toe, en zij worden ook nog eens ouder dan voorheen. Dit heet dubbele vergrijzing (zie paragraaf Vergrijzing).
Verouderingsprocessen zijn niet pathologisch, maar onlosmakelijk verboden met het leven (zie paragraaf Veroudering).
Ouderen zijn op lichamelijk, sociaal en psychisch gebied kwetsbaarder. Ze hebben veel te maken met verlieservaringen (zie paragraaf Veroudering).
Gerontologie: tak van wetenschap die zich bezighoudt met verouderingsprocessen (zie paragraaf Veroudering).
Geriatrie: de tak van geneeskunde die zich bezighoudt met het onderkennen en behandelen van ziekten van de oudere mens (zie paragraaf Veroudering).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels

Pathologie

Voorwerk
B1 Algemene inleiding
Samenvatting
Pathologie is de ziekteleer, deze omvat de kennis van de aard van ziekten, hun indeling, oorzaken, ontwikkeling van ziekteverschijnselen en hun gevolgen (zie paragraaf Plaatsbepaling).
  • Algemene pathologie: studie van fundamentele ziekteverschijnselen.
  • Speciële pathologie: studie van ziekteverschijnselen van de organen (zie paragraaf Plaatsbepaling).
Gezondheid is een toestand van lichamelijk, psychisch en sociaal welbevinden (zie paragraaf Gezondheid en ziekte).
Hippocrates is een van de bekendste voorvaderen van de westerse geneeskunde. Volgens hem ontstond ziekte door een slechte menging van de vier lichaamssappen (zie paragraaf Gezondheid en ziekte).
Er zijn twee factoren bij het ontstaan van ziekten (zie paragraaf Ziekteoorzaken):
  • endogeen: van binnenuit;
  • exogeen: van buitenaf.
Groepen van ziekten naar hun oorzaak (zie paragraaf Ziekteoorzaken):
  • aangeboren afwijkingen;
  • erfelijke ziekten;
  • allergieën;
  • psychogene ziekten;
  • letsels;
  • voedingsziekten;
  • infectieziekten;
  • vergiftigingen;
  • degeneratieve ziekten;
  • auto-immuunziekten.
Er zijn drie vormen van ziektepreventie (zie paragraaf Ziektepreventie):
1
primaire preventie: voorlichting en vaccinering;
 
2
secundaire preventie: vroegtijdig ontdekken van ziekten;
 
3
tertiaire preventie: zorg waardoor de resultaten van behandeling moeten worden behouden.
 
Anamnese: het opnemen van de ziektegeschiedenis door de arts (of verpleegkundige of paramedicus), verteld door de patiënt zelf. Informatie verstrekt door anderen noemen we heteroanamnese. Als de patiënt vertelt, komen vooral de subjectieve symptomen naar voren (zie paragraaf Anamnese).
Na de anamnese doet de arts lichamelijk onderzoek en let hij op objectieve symptomen (meetbaar of waarneembaar), zoals zwelling of koorts (zie paragraaf Algemeen lichamelijk onderzoek).
Er zijn diverse soorten aanvullend onderzoek (zie paragraaf Aanvullend onderzoek):
  • laboratoriumonderzoek: bloed, sputum, ontlasting, urine en pus;
  • beeldvormende technieken: röntgen, CT-scan, MRI-scan, echografie, SPECT-scan;
  • elektrodenonderzoek: cardiografie, myografie en encefalografie;
  • biopsie: afname van weefsel;
  • endoscopie: het lichaam van binnen bekijken.
Op grond van de uitslagen stelt de arts een diagnose vast (zie paragraaf Diagnose). Daarna start hij therapie/behandeling.
Soorten behandeling (zie paragraaf Therapie):
  • conservatieve behandeling: het natuurlijke herstelvermogen zijn werk laten doen;
  • leefregels en voedingsadviezen;
  • medicijnen;
  • chirurgische behandeling;
  • bestraling: van buitenaf of van binnenuit;
  • psychotherapie;
  • paramedische behandeling;
  • alternatieve behandeling.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B2 Infecties en tumoren
Samenvatting
Soorten micro-organismen
  • Bacteriën: zo klein dat ze met het blote oog niet zichtbaar zijn. Ze hebben een groot aanpassingsvermogen en een stofwisseling. Ze scheiden giftige afvalproducten af en kunnen zich voortplanten (zie paragraaf Micro-organismen).
Bacteriologisch onderzoek: een bacteriekweek of microscopisch onderzoek om te achterhalen welke bacterie iemand ziek heeft gemaakt (zie paragraaf Micro-organismen).
  • Virussen: zelfs met een gewone microscoop niet zichtbaar. Ze hebben geen stofwisseling en kunnen zich niet voortplanten, maar vermenigvuldigen zich in de levende cel (zie paragraaf Micro-organismen).
  • Schimmels: meercellig en vermenigvuldigen zich via sporen (zie paragraaf Micro-organismen).
Besmetting: het binnendringen van schadelijke micro-organismen in het lichaam. Besmetting vindt plaats via inademing, consumptie, via bloed, via de huid en slijmvliezen of via sperma (zie paragraaf Micro-organismen).
Infectie: als na de besmetting de micro-organismen zich gaan vermenigvuldigen (zie paragraaf Micro-organismen).
Ontsteking: reactie van het lichaam op het binnendringen van micro-organismen of chemische stoffen (zie paragraaf Micro-organismen).
Ontstekingsverschijnselen (zie paragraaf Micro-organismen):
  • plaatselijk: zwelling, warmte, pijn en gestoorde functie;
  • algemeen: gevoel van ziek zijn, koorts, verminderde eetlust, vermeerdering van witte bloedlichaampjes.
Enkele virale infectieziekten (zie paragraaf Infectieziekten):
  • bof: ontsteking van de speekselklieren;
  • mazelen: huiduitslag en koorts;
  • rodehond: huiduitslag, gezwollen lymfeklieren en koorts;
  • waterpokken: koorts, hevige jeuk en rode pukkeltjes/blaasjes;
  • gordelroos: rode pukkeltjes/blaasjes/korstjes en hevige pijn in het gebied van een dermatoom;
  • herpes simplex: koortsuitslag, koortslip;
  • ziekte van Pfeiffer: keelpijn, lymfeklierzwelling, vermoeidheid, koorts;
  • kinderverlamming: spierzwakte, hoofdpijn, braken, aantasting van het ruggenmerg waardoor slappe verlammingen;
  • hepatitis A: geelzucht, misselijkheid, koorts, vergrote lever;
  • hepatitis B: zie hepatitis A.
Enkele bacteriële infectieziekten (zie paragraaf Infectieziekten):
  • nekkramp (ontsteking van hersenvlies: nekstijfheid, stuipen, hoofdpijn, hoge koorts, rillingen;
  • wondroos: ontsteking van de huid, blaarvorming en glanzende huid;
  • roodvonk: rode pukkeltjes en gezwollen keelamandelen;
  • acuut reuma: reactie op infectie van de keelamandelen, met zwelling van gewrichten, pijn;
  • furunculose: steenpuist/abcesvorming;
  • osteomyelitis: ontsteking van het bot;
  • tuberculose: ontsteking in de long, bloedspuwing;
Seksueel overdraagbare aandoeningen (zie paragraaf Infectieziekten):
  • gonorroe: branderig gevoel en afscheiding uit urinebuis (druiper bij mannen), weinig verschijnselen maar wel gevaar voor de vruchtbaarheid bij vrouwen door eileiderontsteking;
  • syfilis: pijnlijke zweertjes en later koorts, lymfeklierzwelling en huiduitslag; onbehandeld ontstaan later afwijkingen in hersenen, ruggenmerg, hart en grote bloedvaten;
  • herpes genitalis: roodheid en pijnlijke blaasjes, spierpijn, koorts en hoofdpijn;
  • chlamydia: bij de man treedt pijn bij het plassen op, bij vrouwen zijn er weinig verschijnselen maar er is wel gevaar van eileiderontsteking;
  • aids: lymfeklierzwelling, koorts, huiduitslag en soms zenuwontsteking of hersenontsteking; later infecties of neurologische ziekten.
Tumoren: een woekering van cellen die niet zinvol is en het evenwicht verstoort. De woekering kan lokaal plaatsvinden of overal tegelijk, zoals bij kwaadaardige aandoeningen van het bloed; dan spreken we van een systeemziekte (zie paragraaf Tumoren).
Mogelijke oorzaken van tumoren (zie paragraaf Tumoren):
  • erfelijkheid;
  • omgeving;
  • chemische stoffen;
  • stralen;
  • virussen.
Goedaardige (benigne) gezwellen: groeien expansief en vormen geen dochtergezwellen (zie paragraaf Tumoren). Kwaadaardige gezwellen: groeien infiltratief en vormen wel dochtergezwellen (zie paragraaf Tumoren). Behandeling van kwaadaardige gezwellen (zie paragraaf Behandeling van gezwellen):
  • operatief ingrijpen; kans op terugkeer;
  • bestraling: vaak na operatie;
  • cytostatica: stoffen die de celdeling remmen;
  • hormonen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B3 Pathologie van de huid
Samenvatting
Huidverwonding: de verbreking van de normale samenhang van het weefsel. Voorbeelden (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door uitwendig geweld):
  • schaafwond;
  • snijwond;
  • scheurwond;
  • steekwond.
Bij wondgenezing groeien jonge bindweefselcellen en haarvaten in de wond: dit zogenoemde granulatieweefsel is dus erg bloedrijk. Dit weefsel wordt bedekt met epitheel. Er ontstaat op termijn een litteken (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door uitwendig geweld).
Verbranding (eerstegraads, tweedegraads of derdegraads) kan leiden tot shock en infectie (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door uitwendig geweld).
Bevriezing (kent ook drie stadia) komt vooral voor aan de oren, neus, vingers en tenen (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door uitwendig geweld).
Symptomen van stoornissen van de huid door inwendige invloeden (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door inwendig invloeden):
  • ulcus: oppervlakkige beschadiging van de huid of slijmvliezen met weinig neiging tot genezing. Ze ontstaan door kwaadaardige zweren of onvoldoende bloeddoorstroming;
  • fistel: een openingetje aan de oppervlakte van het lichaam, die toegang geeft tot een buisje dat op zijn beurt weer toegang geeft tot een chronisch ontstoken gebied;
  • decubitus: degeneratieve verandering van de huid die veroorzaakt wordt door op weefsels inwerkende krachten. Extrinsieke factoren zijn druk en schuifkrachten. Intrinsieke factoren zijn slechte doorbloeding (door ziekte), slechte zuurstofvoorziening en slechte voedingstoestand. Iatrogene oorzaken zijn de gevolgen van medisch handelen.
Europese classificatie van decubitus (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door inwendig invloeden):
  • Graad 1: niet wegdrukbare roodheid en/of oedeem.
  • Graad 2: oppervlakkig huiddefect (blaarvorming).
  • Graad 3: huiddefect met weefselversterf (necrose).
  • Graad 4: uitgebreide weefselschade of versterf aan spieren, bot en/of ondersteunende weefsels.
Decubituspreventie en behandeling van decubitus zijn van groot belang in de zorg (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van de huid door inwendig invloeden). Enkele bekende huidaandoeningen (zie paragraaf Enkele huidaandoeningen):
  • geneesmiddelenexantheem: huiduitslag veroorzaakt door geneesmiddelen;
  • intertrigo (smetten): oppervlakkige ontsteking van de huid, ontstaan door wrijving, vocht en warmte;
  • eczeem: acute of chronische ontstekingsreactie van de huid. Vormen zijn: contacteczeem, constitutioneel eczeem en stase-eczeem;
  • psoriasis: chronische, erfelijke ontsteking van de huid, erfelijk bepaald;
  • huidtumoren: gezwellen, ontstaan door langdurige irritatie. Vormen van kwaadaardige tumoren: basaalcelcarcinoom, plaveiselcarcinoom en melanoom;
  • mammacarcinoom: meest voorkomende gezwel bij vrouwen en belangrijke doodsoorzaak; begint met meestal pijnloze knobbel in het borstweefsel.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B4 Pathologie van het skelet, de gewrichten en de spieren
Samenvatting
Enkele algemene stoornissen van het bewegingsapparaat (zie paragraaf Enkele algemene stoornissen):
  • dwerggroei;
  • skeletvervorming;
  • botbreuken (fracturen): ongecompliceerd en gecompliceerd. Verschijnselen bij botbreuk zijn: pijn, zwelling, abnormale stand, gestoorde functie, abnormale beweeglijkheid. Genezing van een fractuur gebeurt door het ontstaan van jong botweefsel om de fractuur (callus). De botstukken moeten op de juiste manier ten opzichte van elkaar op hun plek worden gebracht: repositie (zie paragraaf Enkele algemene stoornissen);
  • gewrichtsstoornissen zijn vaak te herkennen aan zwelling, ontstaan door ontstekingen. In geval van ontwrichting (luxatie) is er een blijvende verwijdering tussen kop en kom. Blijft een gewricht in een bepaalde stand staan, dan spreken we van een contractuur (zie paragraaf Aandoeningen van het skelet);
  • spierstoornissen: te slappe spierspanning (hypotonie) of te hoge spierspanning (hypertonie); de spieren zijn dan stijf (zie paragraaf Aandoeningen van het skelet).
Aandoeningen van het skelet (zie paragraaf Aandoeningen van het skelet):
  • osteoporose: botontkalking;
  • bottumoren.
Aandoeningen van de gewrichten (zie paragraaf Aandoeningen van de gewrichten):
  • artritis: gewrichtsontsteking;
  • jicht: stapeling van urinezuurkristallen;
  • reumatoïde artritis: chronisch ontstekingsproces van gewrichten, gepaard met ochtendstijfheid en ontsteking van gewrichtskapsels, met uiteindelijk ernstige misvormingen van de gewrichten;
  • gewrichtsslijta artrose: achteruitgang van het kraakbeen met als gevolg pijn en bewegingsbeperking;
  • polymyalgia rheumatica en arteriitis temporalis: ontsteking en necrose van de bloedvaten;
  • periarthritis humeroscapularis (PHS): ontsteking van de weke delen van het schoudergewricht.
Aandoeningen van de spieren (zie paragraaf Aandoeningen van de spieren):
  • spierscheuring;
  • spierontsteking;
  • peesscheuring;
  • spierdystrofie: erfelijk bepaalde aantasting van de spieren waardoor spierzwakte;
  • amyotrofische laterale sclerose: aandoening van de motorische neuronen in het ruggenmerg of de hersenstam, die zich uit als een spierziekte. De spierzwakte verergert snel (progressief).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B5 Pathologie van het bloed en de bloedbereidende organen
Samenvatting
Symptomen van stoornissen van het bloed en de bloedbereidende organen (zie paragraaf Symptomen van stoornissen van het bloed en de bloedbereidende organen):
  • bleke gelaatskleur (teken van anemie);
  • rode gelaatskleur;
  • klierzwellingen;
  • verminderde afweer;
  • toegenomen bloedingsneiging.
Enkele ziekten van het bloed en de bloedbereidende organen (zie paragraaf Enkele ziekten van het bloed en de bloedbereidende organen):
  • ijzergebreksanemie, gevolg van bloedverlies;
  • pernicieuze anemie, gevolg van tekort aan vitamine B12;
  • polycytemie, woekering van erytrocyten;
  • agranulocytose, verdwijnen van granulocyten uit het bloed;
  • anafylaxie, ernstige allergische reactie;
  • acute leukemie, woekering van witte bloedcellen in het beenmerg;
  • chronische myeloïde leukemie, woekering van granulocyten die in de bloedstroom terechtkomen;
  • chronische lymfatische leukemie, opeenhoping van abnormale lymfocyten;
  • ziekte van Kahler, woekering van plasmacellen in het beenmerg;
  • ziekte van Hodgkin, woekering in lymfeklieren en de milt;
  • non-hodgkinlymfoom, woekering van lymfatische cellen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B6 Pathologie van het hart en de bloedvaten
Samenvatting
Symptomen en stoornissen van de bloedsomloop (zie paragraaf Inleiding):
  • te hoge en te lage bloeddruk;
  • flauwvallen;
  • shock;
  • kortademigheid;
  • oedeem, in verschillende soorten en met verschillende oorzaken;
  • hartritmestoornissen;
  • etalagebenen (claudicatio intermittens).
Enkele hartziekten (zie paragraaf Enkele hartziekten):
  • aangeboren hartafwijkingen, zoals een ‘rijdende aorta’;
  • verworven hartafwijkingen:
    • ontstekingen: endocarditis, myocarditis en pericarditis;
    • verkalking van de kransslagaders;
    • vergroot hart;
    • beklemmende pijn op de borst (vernauwing van de kransslagaders);
    • hartinfarct: afsterven van hartspierweefsel;
    • hartfalen: tekortschieten van de pompfunctie van het hart, met oedeemvorming en kortademigheid als gevolg;
    • acuut hartfalen (asthma cardiale): hevige benauwdheid door slecht werkend hart;
    • hartstilstand: door hartinfarct, zuurstofgebrek, elektrisch geweld of hevige schrik;
    • hartblok: prikkelgeleidingsstoornis, geheel of gedeeltelijk;
    • boezemfibrilleren: grillige samentrekking van de boezems.
  • arteriosclerose: bloedvatverkalking door plaques in de vaten;
  • aneurysma aortae: plaatselijke verwijding van een bloedvat;
  • acute afsluiting van een slagader: heeft weefselversterf tot gevolg;
  • trombose en embolie: stolsels in bloedvaten, gevaar op hartinfarct, oedeem of longinfarct;
  • hoge bloeddruk met complicaties in organen als gevolg.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B7 Pathologie van de luchtwegen
Samenvatting
Symptomen van stoornissen aan de luchtwegen (zie paragraaf Symptomen):
  • kortademigheid (dyspneu) bij in- of uitademing door zuurstoftekort in het bloed;
  • blauwzucht door zuurstofgebrek (cyanose);
  • hyperventilatie: koolzuurtekort door te snelle en te diepe ademhaling;
  • cheyne-stokesademhaling: wisselende ademstilstand;
  • kussmaulademhaling: diepe en snorkende ademhaling, vaak bij coma;
  • hoesten: reactie op prikkeling van luchtwegen;
  • heesheid: aandoening van de stembanden.
Enkele ziekten van de luchtwegen (zie paragraaf Enkele ziekten van de luchtwegen):
  • ontsteking van de neusbijholten (sinusitis);
  • hooikoorts: ontsteking van het neusslijmvlies als gevolg van inhalatieallergenen;
  • verkoudheid: ontsteking van de slijmvliezen van de luchtwegen;
  • griep (influenza);
  • ontsteking van de keelamandelen (tonsillitis);
  • ontsteking van de bronchiën (bronchitis);
  • longontsteking (pneumonie) door onder andere hypostase of als gevolg van bronchitis;
  • ontsteking van de longvliezen (pleuritis);
  • COPD: chronische aandoening gekenmerkt door niet-reversibele en progressieve luchtwegobstructie ten gevolge van ontsteking van en schade aan de longblaasjes;
  • chronische aandoening van de luchtwegen (asthma bronchiale): aanvallen van benauwdheid door ontstekingsreactie in de longen op prikkels;
  • klaplong (pneumothorax): samengeklapte long door trauma, longaandoening of zonder reden;
  • longkanker: carcinomen die meestal vanuit de bronchiën het longweefsel en de ruimte ertussen binnen groeien.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B8 Stofwisselingsstoornissen
Samenvatting
Stofwisselingsstoornissen gaan gepaard met veranderingen van de lichaamstemperatuur (zie paragraaf Inleiding) en veroorzaken symptomen die ontstaan door:
  • onvoldoende beschikbaarheid van voedingsstoffen;
  • onvoldoende aanmaak van nieuwe cellen of onvoldoende verbranding;
  • slechte afvoer van afvalstoffen;
Symptomen van stoornissen van de celopbouw (zie paragraaf Symptomen):
  • groeistoornis bij kinderen;
  • weefselafwijkingen bij volwassenen;
  • energietekorten;
  • koorts;
  • koude rillingen;
  • ondertemperatuur (hypothermie).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B9 Voedingsstoornissen en deficiëntieziekten
Samenvatting
Deficiëntieziekten ontstaan als gevolg van een tekort aan voedingsstoffen (zie paragraaf Inleiding).
De lever legt een voorraad glycogeen aan (koolhydraten) als reserve (zie paragraaf Overgewicht).
Een overschot aan voedingsstoffen wordt opgeslagen in de vorm van onderhuids vet. In heel ernstige gevallen spreken we van vetzucht (adipositas). Een bijzondere vorm is boulimia nervosa (zie paragraaf Overgewicht).
Een verslechterende voedingstoestand gaat gepaard met ondergewicht en in extreme gevallen met verval van krachten; deze toestand noemen we cachexie (zie paragraaf Ondergewicht).
Anorexia nervosa is een ziekelijke vorm van vermagering (zie Ondergewicht).
Bij een tekort aan koolhydraten gaat het lichaam eiwitten en vetten als brandstof gebruiken, waarbij stoffen vrijkomen die het bloed verzuren (zie paragraaf Tekorten aan brand- en bouwstoffen).
Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen. Een tekort leidt dan ook tot groeistoornissen bij kinderen en tot onder andere bloedarmoede en spierzwakte bij volwassenen (zie paragraaf Tekorten aan brand- en bouwstoffen).
Een vettekort leidt niet snel tot klachten. Een overschot (aan vooral dierlijke vetten) leidt tot een grotere kans op verkalking van de bloedvaten (arteriosclerose) (zie paragraaf Tekorten aan brand- en bouwstoffen).
Per dag verliest het lichaam 1 tot 1,5 liter water via de urine en 0,75 liter water via transpiratie, en ook nog wat water via de uitgeademde lucht: totaal ongeveer 2,5 liter (zie paragraaf Uitdroging).
Uitdroging (dehydratie) kenmerkt zich door dorst en een afname van de urineproductie, wat leidt tot niervergiftiging (uremie) (zie paragraaf Uitdroging).
Tekorten aan vitaminen veroorzaken een aantal specifieke deficiëntieziekten, die we avitaminosen noemen. Voorbeelden (zie paragraaf Tekorten aan vitaminen):
  • tekort aan vitamine A: nachtblindheid;
  • tekort aan vitamine B: beriberi, korsakovsyndroom, pellagra en pernicieuze anemie;
  • tekort aan vitamine C: scheurbuik;
  • tekort aan vitamine D: Engelse ziekte (rachitis);
  • tekort aan vitamine K: problemen met de bloedstolling.
Een tekort aan voedingsvezels leidt tot obstipatie (zie paragraaf Tekort aan voedingsvezels).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B10 Pathologie van de spijsverteringsorganen
Samenvatting
Symptomen van ziekten aan de spijsverteringsorganen (zie paragraaf Symptomen):
  • braken: door antiperistaltiek (omgekeerd transport). Braaksel kan informatie geven over de aandoening;
  • afwijkende ontlasting: bijvoorbeeld bloed bij de feces, lintvormige ontlasting, wormen of diarree;
  • obstipatie: trage stoelgang, soms gepaard met paradoxale diarree;
  • buikpijn: soms in de vorm van koliekpijn.
Aandoeningen van het spijsverteringskanaal (zie paragraaf Aandoeningen van het spijsverteringskanaal):
  • cariës: tandplaque veroorzaakt gaatjes in tanden en kiezen;
  • slokdarmkanker: slikklachten en braken als gevolg van een gezwel in de slokdarm;
  • gastritis: ontsteking of irritatie van het maagslijmvlies;
  • ulcus pepticum: beschadiging in het maagslijmvlies of de twaalfvingerige darm. Vaak spreekt men van een maagzweer;
  • maagkanker: verminderde eetlust, misselijkheid en braken als gevolg van een gezwel in de maag;
  • enteritis: ontsteking van het darmslijmvlies;
  • galstenen: veroorzaken galsteenkoliek en geelzucht;
  • galblaasontsteking: een bacteriële infectie van de galblaas (meestal bij aanwezigheid van galstenen);
  • kwaadaardige gezwellen van de galwegen: primair of secundair (metastasen);
  • levercirrose: verbindweefseling van de lever waardoor geelzucht, waterbuik (ascites), risico op coma hepaticum kunnen ontstaan;
  • blindedarmontsteking (appendicitis);
  • darmobstructie: mechanische of paralytische ileus;
  • diverticulose en diverticulitis: uitstulpingen in de darmen die kunnen ontsteken;
  • kanker van de dikke darm: gezwel in de darm, vaak gepaard met bloedarmoede en ileus;
  • kanker van de endeldarm: vaak gepaard met onregelmatige stoelgang en loze aandrang;
  • aambeien: uitgezette aders rond de anus;
  • breuken: uitstulping van het buikvlies door de buikwand;
  • buikvliesontsteking (peritonitis): ontsteking van het buikvlies.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B11 Pathologie van de nieren en de urinewegen
Samenvatting
Symptomen van aandoeningen aan nieren en urinewegen (zie paragraaf Symptomen):
  • veranderingen in de samenstelling van het bloed: ophoping van ureum (uremie) en een hoog gehalte aan creatinine;
  • veranderingen in de waterbalans: oedeemvorming, hoge bloeddruk, uitdroging;
  • veranderingen in de samenstelling van de urine: kleurafwijkingen, eiwitten in urine, glucose in urine;
  • afwijkingen in het urinesediment: witte bloedlichaampjes en bacteriën in urinebezinksel;
  • mictiestoornissen: pollakisurie, polyurie, urineretentie, incontinentie;
  • nierinsufficiëntie: uremie, door ontsteking van de glomeruli of door stuwing.
Aandoeningen aan nieren en urinewegen (zie paragraaf Aandoeningen aan de nieren en de urinewegen):
  • nierbekkenontsteking (pyelitis): een opstijgende infectie door bacteriën vanuit de blaas;
  • nierstenen: stenen in het nierbekken, koliekpijn;
  • nierkanker: grawitztumoren;
  • blaasontsteking (cystitis): ontsteking van de slijmvlieslaag in de urineblaas;
  • blaasstenen: zoutafzetting in de blaas;
  • blaaskanker: poliepen of carcinomen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B12 Pathologie van de zintuigen
Samenvatting
Stoornissen in het functioneren van de zintuigen veroorzaken problemen in de communicatie met onze omgeving (zie paragraaf Inleiding).
Symptomen van stoornissen aan de zintuigen (zie paragraaf Symptomen):
  • visusstoornissen: slechtziendheid, blindheid, nachtblindheid, dubbelzien;
  • gehoorstoornissen: slechthorendheid, doofheid, evenwichtsstoornissen, lawaaidoofheid;
  • reuk- en smaakstoornissen.
  • oogafwijkingen
Aandoeningen van de zintuigen (zie paragraaf Aandoeningen van de ogen en de oren):
  • oogafwijkingen: stoornissen in de lichtbreking (bijziendheid en verziendheid), ontstekingen van het oog (conjunctivitis, keratitis), staar (cataract), glaucoom (verhoogde oogdruk), ectropion en entropion;
  • oorafwijkingen: oorsmeerprop, ontstekingen van het oor, loopoor, doofheid;
  • evenwichtsstoornissen: aandoeningen aan het evenwichtsorgaan, ziekte van Ménière.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B13 Pathologie van het zenuwstelsel
Samenvatting
Symptomen van aandoeningen aan het zenuwstelsel (zie paragraaf Symptomen):
  • motorische uitvalsverschijnselen: verlammingen, spasmen, contracturen;
  • motorische prikkelingsverschijnselen: krampen, schokken, onwillekeurige bewegingen;
  • sensibele uitvalsverschijnselen: gevoelloosheid;
  • sensibele prikkelingsverschijnselen: zenuwpijn.
Aandoeningen aan het zenuwstelsel (zie paragraaf Aandoeningen van het zenuwstelsel):
  • beroerte (cerebrovasculair accident; CVA): verschijnselen: halfzijdige paralyse of parese, afasie (motorisch en sensorisch), dysartrie, apraxie en hemianopsie; TIA: herstel binnen 24 uur;
  • dwarslaesie: onderbreking van zenuwbanen in het ruggenmerg, totaal of partieel. Verschijnselen: gevoelloosheid, spierverlamming, stoornissen in de onwillekeurige functies;
  • ziekte van Parkinson: beven (tremor), spierstijfheid, spraakstoornissen, bewegingsremming, verhoogde speekselafvloed en schrijfstoornissen;
  • multipele sclerose: aantasting van het zenuwstelsel door verbindweefseling, met als gevolg geleidingsstoornissen. Verschijnselen: stijve verlammingen, gevoelsstoornissen, blaasstoornissen, visusstoornissen en spraakmoeilijkheden;
  • epilepsie: symptoom van aandoening in de hersenen of zonder oorzaak. Aanvallen van absence of psychomotorische verschijnselen of een gegeneraliseerde aanval die verloopt in drie fasen: tonische fase (spierverkramping), clonische fase (schudkrampen, schuim in mond) en verslappingsfase (bleekheid, slapheid, herstel van bewustzijn). Een status epilepticus is een opeenvolging van aanvallen;
  • chorea van Huntington: erfelijke aandoening van het centrale zenuwstelsel, gekenmerkt door onwillekeurige bewegingen en dementieverschijnselen.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B14 Pathologie van het hormoonstelsel
Samenvatting
Aandoeningen van het hormoonstelsel:
  • afwijkingen van de hypofyse: afwijkende productie van het groeihormoon, met groeistoornissen als gevolg (zie paragraaf Afwijkingen van de hypofyse);
  • afwijkingen van de bijschildklieren: verstoorde kalkstofwisseling (zie paragraaf Afwijkingen van de bijschildklieren);
  • afwijkingen van de bijnieren: overmatige of te geringe werking van de bijnierschors (zie paragraaf Afwijkingen van de bijnieren);
  • suikerziekte (diabetes mellitus type 1 en 2): verstoorde productie van insuline en verstoorde glucosestofwisseling. Verschijnselen: glucose in urine, verzuring, dorst, vermagering, jeuk. Behandeling: dieet, insulinetoediening. Complicaties van diabetes: afwijkingen in hart en bloedvaten, nierafwijkingen, netvliesafwijkingen, neuropathie, verhoogde kans op infecties, hypoglykemie, hypoglykemisch coma, hyperglykemie en hyperglykemisch coma (zie paragraaf Suikerziekte);
  • aandoeningen van de schildklier: struma (vergroting van de schildklier), hyperthyreoïdie (overmatige werking van de schildklier) en hypothyreoïdie (onvoldoende werking van de schildklier) (zie paragraaf Aandoeningen van de schildklier).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B15 Pathologie van de voortplantingsorganen
Samenvatting
Symptomen bij de vrouw (zie paragraaf Symptomen bij de vrouw):
  • fluor vaginalis: witte vloed;
  • menstruatiestoornissen: amenorroe, menorragie, metrorragie en dysmenorroe;
  • onvruchtbaarheid.
Symptomen bij de man (zie paragraaf Symptomen bij de man):
  • erectiestoornissen;
  • onvruchtbaarheid.
Aandoeningen bij de man (zie paragraaf Aandoeningen bij de man):
  • phimosis: vernauwing van de voorhuid;
  • prostaatontsteking (prostatitis), acuut of chronisch;
  • prostaatvergroting (prostaathypertrofie), met urineretentie als gevolg;
  • prostaatkanker: carcinomen in de prostaat, vaak gepaard met botmetastasen.
Aandoeningen bij de vrouw (zie paragraaf Aandoeningen bij de vrouw):
  • kanker van de vulva, gepaard met irritatie, jeuk en later een gezwel;
  • baarmoederhalskanker, gepaard met onregelmatig bloedverlies, meestal na geslachtsgemeenschap;
  • vleesboom: goedaardige tumor van de baarmoeder;
  • baarmoederkanker: kanker van de baarmoeder, gepaard met abnormaal vaginaal bloedverlies en bloederige, stinkende afscheiding, soms ook pijn;
  • kanker van de eierstok: pas laat klachten als buikpijn, plasproblemen en een dikkere buik;
  • verzakkingen: verzakking van de baarmoeder in de vagina of van de blaas of de endeldarm in de wand van de vagina.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B16 Stoornissen in het psychisch functioneren
Samenvatting
Verschijnselen van een gestoord psychisch functioneren (zie paragraaf Verschijnselen):
  • stoornissen in bewustzijn: bewusteloosheid, bewustzijnsvernauwing;
  • cognitieve functiestoornissen: waarnemingsstoornissen, inprentingstoornissen, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen, denkstoornissen en stoornissen in de executieve functies;
  • affectieve stoornissen: emotionele labiliteit;
  • stemmingsstoornissen: depressie, manie;
  • wilsstoornissen: wilszwakte.
Psychische aandoeningen (zie paragraaf Psychische aandoeningen):
  • verstandelijke beperking: beperking in het intellectueel functioneren, bijvoorbeeld syndroom van Down;
  • depressief syndroom: neerslachtige stemming, vertraagde motoriek, zelfmoordgedachten;
  • neurotische stoornissen: emotionele ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door conflict tussen driften en omgeving, frustraties; voorbeelden zijn: angststoornissen, hypochondrie, seksuele stoornissen, slaapstoornissen en aanpassingsstoornissen;
  • persoonlijkheidsstoornissen: ingedeeld in clusters:
    • cluster A: paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornis;
    • cluster B: theatrale, narcistische, antisociale en borderlinepersoonlijkheidsstoornis;
    • cluster C: ontwijkende, afhankelijke, obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis.
Psychogeriatrische aandoeningen: stoornissen die voor het eerst verschijnen na de leeftijd van 65 jaar. Voorbeelden (zie paragraaf Psychische aandoeningen):
  • waanstoornis: paranoia;
  • depressieve stoornis: gekenmerkt door verlies van initiatief, verwaarlozing, apathie en pogingen tot zelfdoding;
  • delirium: acute en heftige vorm van verwardheid, verminderd bewustzijnsniveau;
  • dementiesyndroom: stoornis van het geheugen en van de cognitieve functies van de hersenen. Bestaat in een reversibele en een irreversibele vorm (ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie, lewy-bodydementie, parkinsondementie, dementie bij de ziekte van Huntington). Kenmerken van dementie bij ouderen: het niet meer kunnen organiseren van het dagelijkse leven, waarbij zij op zoek gaan naar huis en ouders, op zoek naar veiligheid en geborgenheid, behoefte aan lichamelijk contact. Warme zorg, het bieden van zintuiglijke prikkels en een herkenbare omgeving zijn bij de zorgverlening belangrijk;
  • alcoholdementie: veroorzaakt door jarenlang excessief alcoholgebruik, ook wel korsakovsyndroom genoemd.
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
B17 Op de grens van leven en dood
Samenvatting
Reanimatie: kunstmatige manier om de hartslag, ademhaling en bloedsomloop weer op gang te brengen (zie paragraaf Reanimatie).
Coma: toestand van bewusteloosheid, wel ademhaling en hartslag, geen reactie op geluids- of pijnprikkels (zie paragraaf Coma).
Vegetatieve toestand: als iemand niet meer ontwaakt uit een coma en daarbij wel de ogen geopend heeft en een slaap-waakritme vertoont, maar geen opdrachten uitvoert en ook niet spreekt (zie paragraaf Coma).
Euthanasie: het op nadrukkelijk verzoek van de patiënt beëindigen van het leven (zie paragraaf Euthanasie en terminale zorg).
Terminale zorg: verpleging en verzorging, gericht op het wegnemen en verzachten van ongemakken in de laatste levensfase (zie paragraaf Euthanasie en terminale zorg).
K. Kok, J. Houweling, A.C.L.M. Zuiderwijk, Y.G. van Ingen, M. Karels
Nawerk
Meer informatie
Titel
Anatomie, fysiologie en pathologie
Auteurs
K. Kok
J. Houweling
A.C.L.M. Zuiderwijk
Y.G. van Ingen
M. Karels
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-1228-3
Print ISBN
978-90-368-1227-6
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1228-3