Skip to main content
Top

2009 | Boek

Kleine ontwikkelingspsychologie I

het jonge kind

Auteur: Rita Kohnstamm

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Door de toegankelijke schrijfstijl en vele actuele voorbeelden verbindt Rita Kohnstamm wetenschappelijke kennis met alledaagse situatie uit het leven van kinderen. Hierdoor zijn de boeken voor zowel professionals, leerlingen als geïnteresseerde (groot)ouders prettig leesbaar. Dit wordt ondersteund met een speelse vormgeving en illustraties van dochter Eva Kohnstamm.Alle delen zijn in 2009 fors herzien. In de afgelopen jaren is veel onderzoek verricht en is de maatschappij bovendien erg veranderd. Onderzoek leverde niet alleen nieuwe resultaten op rond bekende thema’s, er zijn ook nieuwe thema’s opgekomen. Een goed voorbeeld daarvan is het onderzoek naar het functioneren van het puberbrein. In de herziene delen zijn nieuwe ontwikkelingen en onderzoek uitgebreid opgenomen.Deel 1 ‘Het jonge kind’ beschrijft de ontwikkelingen van kinderen vanaf de geboorte tot aan hun zesde jaar. Het boek is opgebouwd uit clusters, die goed aansluiten bij de modulaire aanpak van veel opleidingen. In dit deel zijn nieuwe theorieën, inzichten en hedendaagse voorbeelden verwerkt, waarmee het boek geheel is aangepast aan de actualiteit.

Inhoudsopgave

Voorwerk

GROEI, RIJPING EN ONTWIKKELING

Voorwerk
1. DE ONTWIKKELING VAN KINDEREN
Abstract
Ieder mensenkind wordt te vroeg geboren. Dat wil zeggen: biologisch gezien. Als je hem vergelijkt met een zoogdierenjong - uitgezonderd het jong van een mensaap - heeft hij na zijn geboorte veel en veel meer tijd nodig om op eigen benen te kunnen staan en zelf voedsel te zoeken. In de evolutie heeft de mens in vergelijking met dieren meer hersenen gekregen, waardoor hij een veel groter scala aan activiteiten kan verzinnen, leren en doen. En hij is rechtop gaan lopen. Maar de bekkenomvang bij vrouwen en de rekbaarheid van het geboortekanaal zijn niet in gelijke mate vergroot. Een kind moet er dus vanwege dat groter wordende hoofd betrekkelijk vroeg uit. Nog vóór het lichamelijk zo ver is ontwikkeld dat het kort na de geboorte - zoals zoogdieren - op zijn of haar pootjes kan staan en zich binnen korte tijd net zo behendig kan bewegen als zij. Het is echter waarschijnlijk dat de gaandeweg groter geworden herseninhoud juist omgekeerd ook te danken is aan die vroege geboorte. Daardoor werd een mensenkind namelijk al in een heel vroeg ontwikkelingsstadium blootgesteld aan een veel rijkere ervaringswereld en een grotere variatie aan prikkels dan in de baarmoeder mogelijk is. En voor de hersenontwikkeling zijn prikkels heel belangrijk, zowel evolutionair gezien als voor de ontwikkeling van een individueel kind.
Rita Kohnstamm
2. MOEDERS, BABY’S EN VADERS
Abstract
Kort na de geboorte is de verzorgende volwassene meestal de moeder. In detijd dat een kind helemaal was aangewezen op moedermelk, was dat ook deenige mogelijkheid. Tenzij de moeder zo rijk was dat ze zich een min konveroorloven. Je zou kunnen denken dat het er dan sinds er flesvoeding bestaat, niet zo veel meer toe doet wie voor het kind zorgt. Maar zo eenvoudigligt het niet.
Rita Kohnstamm
3. ZINTUIGEN
Abstract
Een levend wezen krijgt via zintuigen informatie over de omgeving waarin het zich bevindt. Op basis daarvan kan het zich aanpassen aan de omstandigheden in de omgeving. Informatie die door de zintuigen in de vorm van prikkels wordt opgevangen, gaat via diverse zintuigzenuwen naar de hersenen. De hersenen vormen een centrum waar alle gegevens uit de buitenwereld en uit het lichaam zelf razendsnel tegen elkaar worden afgewogen en waar dan de best passende reactie wordt bepaald. De hersenen geven, ook weer langs zenuwbanen, de signalen voor die reactie door aan diverse spieren. Een reactie bestaat namelijk altijd uit een spierbeweging, hoe klein ook, al of niet uitwendig zichtbaar. Om de signalen van de hersenen op te vangen, zijn de spieren voorzien van spierzintuigen. Deze registreren ook iedere beweging van de spier en seinen die terug naar de hersenen. Zo flitsen de gegevens heen en weer. Zenuwbanen spelen een centrale rol, want zij vormen het netwerk van wegen waarlangs alle informatie wordt getransporteerd.
Rita Kohnstamm
4. LICHAAMSBEHEERSING
Abstract
Net als de zintuiglijke ontwikkeling begint de motorische ontwikkeling al voor de geboorte. Ook in de baarmoeder beweegt een ongeboren kind, en niet zomaar in het wilde weg. Er zijn opeenvolgende, systematische bewegingspatronen. Van vloeiend en wormachtig op de leeftijd van zes weken tot het afzonderlijk kunnen bewegen van bijvoorbeeld handjes, hoofd en voetjes op de leeftijd van 21 weken. Maar de motorische ontwikkeling tot steeds betere lichaamsbeheersing die een kind in de eerste twee jaar ná de geboorte doormaakt, is wel heel spectaculair. Beginnend als een in elkaar gedoken liggend wezen, kunnen kinderen na twee jaar in principe gaan en staan waar zij willen. Hun verstandelijke en sociale ontwikkeling houden hiermee geen gelijke tred. Niet dat de lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling zich los van elkaar voltrekken. Er is wel degelijk interactie. Baby’s die in de box liggen te spelen met boven zich hangend een babygym, zullen daarnaar reiken en misschien extra hun best doen omhoog te komen om er beter bij te kunnen. Dat ‘geboeid zijn’ door wat zij zien en hun nieuwsgierigheid - beide ‘geestelijk’ van aard - stimuleren lichamelijke oefening. Omgekeerd kan een kind, als het eenmaal kan lopen, veel meer van de wereld zien dan toen het alleen nog maar kruipend vooruitkwam. Dat komt de verstandelijke en sociale ontwikkeling ten goede. Zo hebben lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling met elkaar te maken.
Rita Kohnstamm

EEN DENKEND WEZEN

Voorwerk
5. HOE LEREN KINDEREN?
Abstract
Leren is een breed begrip. Er is eindeloos veel waarvan je kunt zeggen: dat heb ik geleerd. In het algemeen kun je leren omschrijven als: het ontstaan van een blijvende verandering in wat iemand kan of weet op grond van ervaring. In dat laatste zit het verschil met groeien en rijpen. Dat voltrekt zich betrekkelijk onafhankelijk van wat iemand ervaart. Voor groeien en rijpen liggen de kiemen én het programma van de ontwikkeling al in de genen besloten. Bij leren is dat voorgeprogrammeerd-zijn er niet. Bij leren ben je eigenlijk afhankelijk van toevalligheden, van wat je meemaakt. Wat je niet ervaart, al is het maar uit een boek of via de verhalen van iemand anders, kun je niet leren. Je kent het bestaan ervan niet eens.
Rita Kohnstamm
6. DENKEN
Abstract
De mens is een redelijk wezen. Dat betekent dat hij een heel speciale manier heeft om met de werkelijkheid bezig te zijn. Namelijk in gedachten. Net als dieren staan mensen via waarneming en allerlei handelingen in contact met de hen omringende wereld. Maar zij hebben er vele duizenden jaren geleden een extra mogelijkheid bij gekregen: zij kunnen ‘hun gedachten over iets laten gaan’. Zonder dat zij iets hoeven aan te raken of de mogelijkheden ervan in de praktijk hoeven uit te proberen, ja zelfs zonder dat iets concreet aanwezig hoeft te zijn, kunnen zij zich er ‘in gedachten’ mee bezighouden. Dat is heel bijzonder, want het maakt het aantal onderwerpen waarover mensen kunnen denken vrijwel onbeperkt. Wat zij ervoor nodig hebben, zijn beelden of woorden, of allebei.
Rita Kohnstamm
7. TAAL
Abstract
Van alle dingen die een klein kind leert, lijkt het gaan praten in de moedertaal wel het grootste wonder. Wie in het buitenland peuters en kleuters hoort praten, raakt onder de indruk: een taal waarmee je zelf jarenlang hebt geworsteld, wordt door de kleintjes moeiteloos gesproken!
Rita Kohnstamm

BOUWSTENEN VAN DE PERSOONLIJKHEID

Voorwerk
8. ZELFBESEF EN ZELFBEELD
Abstract
De betekenis van het begrip ‘ik’ of ‘zelf ’ is maar moeilijk onder woorden te brengen. Als we volwassen zijn, hebben we een ik-ben-ik-gevoel - vaak met het berustende ‘nou eenmaal’ ertussen - maar vraag ons niet wat dat betekent. Cirkelredeneringen in de trant van ‘nou gewoon, ik ben mezelf, ik voel mezelf als ik, ik denk over mezelf als ik’ zijn dan niet van de lucht.
Rita Kohnstamm
9. EEN VEILIGE BASIS
Abstract
Kinderen zijn lange tijd afhankelijk van de verzorging en bescherming door volwassenen. Maar het is niet de bedoeling dat zij dat blijven. Zij moeten zelfstandige volwassenen worden die niet alleen zichzelf kunnen verzorgen en beschermen, maar op hun beurt ook weer de zorg voor een nieuwe generatie op zich kunnen nemen. Hoe wordt een kind zo iemand?
Rita Kohnstamm
10. PERSOONLIJKHEID IN WORDING
Abstract
Persoonlijkheid is een moeilijk begrip. Iedereen weet wat ermee wordt bedoeld, maar zodra je moet omschrijven wat het inhoudt, weet je niet waar je moet beginnen. En als je begint op te sommen, weet je weer niet waar je moet ophouden. Wat behoort tot iemands persoonlijkheid en wat niet? Of mensen heel slim zijn of juist oliedom, is wel heel kenmerkend voor hen en het beïnvloedt sterk hun manier van doen. Toch vinden we dat dit niet mag meetellen bij de beoordeling van iemands persoonlijkheid. Intelligentie is één ding; persoonlijkheid is iets anders en wordt in dit boek dan ook in een ander hoofdstuk behandeld.
Rita Kohnstamm

PROBLEMEN VAN GOED EN KWAAD

Voorwerk
11. GEWETENSVORMING
Abstract
Een zelfstandig mens is niet alleen iemand die op eigen kracht dingen kan dóen. Minstens even belangrijk is dat hij of zij zelf kan oordelen wat in bepaalde situaties goed en wat fout is om te doen. Niet ‘goed of fout’ in de zin van wat het beste effect oplevert, maar in de morele betekenis. Dat innerlijk besef noemt men geweten. Het betekent niet dat je je altijd in overeenstemming met de normen van dat geweten gedraagt. Voor dat verschijnsel bestaan verschillende omschrijvingen waarvan ‘de geest is gewillig, maar het vlees is zwak’ wel de bekendste is. Je wéét wel hoe het moet, maar weten en doen is twee. Gedraag je je niet volgens je eigen geweten, dan krijg je last van schuldgevoel. Je geweten gaat knagen. Om dat te voorkomen, probeer je dus als het enigszins kan naar je geweten te luisteren. Het geweten wordt ook wel omschreven als een innerlijk richtsnoer of een kompas. Hoe groeit in kinderen zo’n ingebouwde stem van het geweten, waardoor op den duur niet steeds anderen hen hoeven te wijzen op wat lief is en stout, goed en kwaad? Met name drie aspecten zullen we in dit hoofdstuk behandelen. In de eerste plaats verschillende theorieën over het ontstaan van het geweten. In de tweede plaats wat er aan het gedrag van een opgroeiend kind is te merken van gewetensvorming. En in de derde plaats welke problemen bij de gewetensvorming kunnen rijzen.
Rita Kohnstamm
12. AGRESSIE
Abstract
Agressief gedrag van kinderen is een bron van ellende. Voor henzelf, voor hun ouders en voor hun leerkrachten. Agressie tussen volwassenen is uiteraard nog veel ellendiger. Velen houden zich dan ook bezig met de vragen: waar komt agressie vandaan en hoe kun je het voorkomen?
Rita Kohnstamm
13. KINDERANGSTEN
Abstract
Bang zijn is vervelend, maar heel nuttig. Het is een alarm dat iets dreigt. Je kunt het vergelijken met pijn. Die is ook heel akelig. Toch zou het een bedreiging van het leven zijn als je nooit pijn voelde. Pijn is een alarm dat ergens in het lichaam iets niet in orde is. Bang zijn is een teken dat er van buitenaf iets dreigt. Het staat, net als pijn, in dienst van de overleving. Geen angst kennen is gevaarlijk.
Rita Kohnstamm

CREATIVITEIT

Voorwerk
14. FANTASIE
Abstract
Fantasie staat niet zo heel hoog aangeschreven. Net doen alsof brengt een mens niet ver. Je kunt je maar beter aan de feiten houden. Dat is zo ongeveer de gangbare waardering van fantasie. Iets extra’s, een leuke versiering van het alledaagse leven, maar nodig is het niet. Fantasie is meer iets voor kinderen: die zijn nog niet wijzer. Kunstenaars die hun hele leven hun fantasie blijven gebruiken, worden ook vaak bekeken als ‘een beetje kinderlijk’. Een volwassen mens hoort in de eerste plaats zijn of haar verstand te gebruiken.
Rita Kohnstamm
15. KINDERSPEL
Abstract
Hoewel de woorden ‘spel’ en ‘ernst’ in onze taal worden gebruikt om een tegenstelling aan te geven, is spelen voor kinderen een serieuze bezigheid. Dat wil zeggen dat ze weliswaar geen moment langer spelen dan ze er zin in hebben, maar dat zo láng ze spelen dit belangrijk is voor hun ontwikkeling nu en later. Dat is waarschijnlijk de dubbelzinnige betekenis van ‘mijn spelen is leren’. In de psychologische literatuur over het kinderspel kan men met die dubbelheid niet helemaal uit de voeten. Spel is voor kinderen van levensbelang, maar zij doen het voor de lol. Ook in dit hoofdstuk zal blijken dat dat een combinatie is die maar moeilijk in één theoretisch kader is te vangen.
Rita Kohnstamm
16. KINDERTEKENINGEN
Abstract
Veel psychologen zijn geboeid door het tekenen van kinderen. Vooral in de eerste jaren als kinderen nog weinig in aanraking zijn geweest met volwassen illustraties en kunst. Wat zij dan tekenen komt in hoge mate uit henzelf voort. Onderzoekers op dit terrein hebben drie verschijnselen kunnen constateren. In de eerste plaats is er globaal de eerste tien jaar een bepaalde ontwikkeling in de manier van tekenen te zien. In de tweede plaats is in grote lijnen de eerste vijf jaar overeenkomst in wat kinderen tekenen. In de derde plaats zijn die beide eerste ontwikkelingen grofweg dezelfde in verschillende culturen en zijn ze ook terug te vinden in kindertekeningen die uit vroeger tijden bewaard zijn gebleven.
Rita Kohnstamm

MENS TUSSEN DE MENSEN

Voorwerk
17. PLAATS IN DE KINDERRIJ
Abstract
Jonge kinderen nemen nog niet zelfstandig deel aan een sociaal leven buiten de deur. Alleen met wat direct of indirect door de voordeur en eventueel achterdeur binnenkomt, maken zij in hun eerste levensjaren kennis. Daarom is het gezinsleven in zekere zin een voorportaal van het latere leven. Wat kinderen daar zien en beleven, bepaalt voor een belangrijk deel hoe ze over zichzelf en de wereld gaan denken, en een deel van hun persoonlijkheid. Het bepaalt ook in hoge mate hun verstandelijk niveau binnen hun door aanleg gegeven grenzen.
Rita Kohnstamm
18. MEISJES EN JONGENS
Abstract
Kinderen worden geboren als jongen of meisje. Hoogstzelden voorkomende uitzonderingen daargelaten, is de sekse onmiddellijk te zien aan lichamelijke kenmerken. Dat gegeven is het startpunt voor een ontwikkeling die leidt tot een later leven als man of vrouw. Dit hoofdstuk gaat over wat zich in die tussentijd in opgroeiende kinderen afspeelt. In de literatuur wordt hiervoor steeds vaker het uit het Engels onvertaald blijvende begrip gender-ontwikkeling gebruikt. Men gebruikt dit wel ter onderscheiding van het zuiver lichamelijke man-vrouwverschil, waarvoor dan het begrip sekse wordt gereserveerd. Gender staat voor alle sociaalemotionele gevolgen van dit lichamelijke gegeven. Er zijn drie facetten aan gender te onderscheiden: de gender-identiteit: komen tot een doorleefd gevoel een meisje te zijn of een jongen, en daar vrede mee hebben. De gender-rol: het zich eigen maken van het gedrag dat in een bepaalde cultuur bij de sekse hoort. En de seksuele gerichtheid: de sekse waarnaar het seksuele verlangen uitgaat.
Rita Kohnstamm
19. SOCIALE ONTWIKKELING
Abstract
Mensen worden niet geboren is de titel van een boekje van de pedagoog Langeveld. Hij bedoelde daarmee dat het typisch menselijke - dat wat een mens wezenlijk onderscheidt van dieren - pas in een kind wordt gewekt en gevormd in het dagelijks optrekken met mensen. Een kind wordt mens tussen de mensen. Op eenzelfde manier trouwens wordt een dier pas dier tussen de dieren; en eigenlijk nog beperkter: tussen soortgenoten. Om te worden als zij moet een jong te`midden van hen opgroeien. Dan kan het soorteigene zich zoveel mogelijk ontwikkelen, ook al is de basis voor gedrag dat typisch is voor de soort, als instinct aanwezig.
Rita Kohnstamm
Nawerk
Meer informatie
Titel
Kleine ontwikkelingspsychologie I
Auteur
Rita Kohnstamm
Copyright
2009
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-7686-5
Print ISBN
978-90-313-6160-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-7686-5