Skip to main content
Top

2013 | wo | Boek

Leerboek anesthesiologie

Redacteuren: P.J. Hennis, H.P.A. van Dongen, W.A. van Klei

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Anesthesiologen hebben een breed takenpakket, zich uitstrekkend van het zelf uitvoeren van algehele en regionale anesthesie op behandel- en operatiekamers tot de coördinatie van behandeling en logistiek op de afdelingen spoedeisende hulp en intensive care. Nu eens zetten zij hun vakkennis in voor een pasgeborene van een halve kilogram, dan weer voor een hoogbejaarde patiënt met een marginale hartfunctie. De anesthesiologie heeft raakvlakken met zowel de beschouwende als de snijdende disciplines en vervult daardoor een spilfunctie in het ziekenhuis. Leerboek anesthesiologie biedt een gedegen basis voor dit veelzijdige vak.

Deze herziene en geactualiseerde druk bestaat uit zes delen: het operatiekamercomplex, monitoring en apparatuur; farmaca; basisprincipes van anesthesie en intraoperatieve problematiek, preoperatieve screening; speciële anesthesie; postoperatieve zorg, pijnbestrijding en reanimatie. Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding, bevat een discussie over een controversieel onderwerp in de anesthesiologie en eindigt met een samenvatting in kernpunten.

In de operatiekamer is het contact met de patiënt vaak van korte duur, terwijl de anesthesioloog op de intensive care en bij de chronische pijnbestrijding een langduriger contact met de patiënt heeft. Veel anesthesiologen hebben zich gespecialiseerd in de intensivecaregeneeskunde, in bestrijding van chronische pijn of in de palliatieve zorg. De anesthesioloog speelt ook een beslissende rol in reanimatiesituaties. Ook op deze onderwerpen wordt ingegaan.

Leerboek anesthesiologie is bestemd voor studenten geneeskunde, anesthesieverpleegkundigen en -technici en assistenten anesthesiologie en chirurgie. Het boek is geschreven door anesthesiologen die werkzaam zijn in opleidingscentra voor anesthesiologie en perifere ziekenhuizen in Nederland.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Deel A OK-complex, veiligheid, apparatuur en opleiding

Voorwerk
Hoofdstuk 1. Operatiekamercomplex, monitoring en apparatuur
Inleiding
Per jaar worden in Nederland meer dan een miljoen patiënten geopereerd, van wie 10-15% een spoedingreep ondergaat. Die operaties worden veelal uitgevoerd in een specifiek ingerichte ruimte, de operatiekamer. Onder het begrip operatiekamer (of de OK) wordt echter zowel de plaats verstaan waar patiënten feitelijk geopereerd worden, het gebied in een ziekenhuis waar behalve operatiekamers ook de holding, de voorbereidingskamer en de opdekruimten voor de chirurgie zich bevinden, als de verkoeverkamer en/of post anesthesia care unit (PACU). Als het om die ruimere aanduiding gaat, dan spreekt men van het operatiekamercomplex of OK-centrum.
F. Boer
Hoofdstuk 2. Perioperatieve patiëntveiligheid
Inleiding
Een van de belangrijkste aanleidingen voor het ontstaan van de anesthesiologie is dat chirurgie dodelijk kan zijn en dat de patiënt beschermd moet worden tegen de schadelijke effecten van chirurgie. De afloop van een operatie was in het verleden ongewis, ondanks de toegepaste anesthesie; de patiënt leek een soort ‘black box’.
A.P. Wolff, S. Renes
Hoofdstuk 3. Infectieproblematiek
Inleiding
Infecties zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de mortaliteit, morbiditeit en vermijdbare kosten na chirurgische ingrepen. Preventieve maatregelen om deze infecties te voorkomen zijn dus van groot belang. Een recente studie in Nederland toonde dat een relatief eenvoudige preventieve maatregel (neuszalf rondom de operatie) per behandelde patiënt 1911 euro besparing opleverde.
G.J. Scheffer, J.A.J.W. Kluytmans
Hoofdstuk 4. Monitoring
Inleiding
Het woord monitoring is afgeleid van het Latijnse werkwoord monére, dat letterlijk ‘waarschuwen, vermanen’ betekent en in overdrachtelijke zin ‘letten op … met een speciaal doel’. Hieruit zou men kunnen afleiden dat monitoringapparatuur op een patiënt let; niets is minder waar!
R.A. Bouwman, C. Keijzer
Hoofdstuk 5. Apparatuur
Inleiding
De anesthesioloog gebruikt op de operatiekamer veel verschillende apparaten. In dit hoofdstuk wordt allereerst het anesthesietoestel besproken. Daarna komen verwarmings-, bevochtigings- en infusieapparatuur aan bod. Andere apparatuur wordt in de desbetreffende hoofdstukken besproken. Hoewel bewakingsapparatuur ook deel uitmaakt van het anesthesietoestel worden de principes daarvan in H. 4 behandeld.
B.G.A.D.H. Heijnen, P.W.G. Elbers
Hoofdstuk 6. Opleiding, onderwijs en anesthesieteam
Inleiding
De medisch-specialistische opleiding tot anesthesioloog heeft de afgelopen jaren een drastische wijziging ondergaan. De traditionele meester-gezelrelatie is verlaten om plaats te maken voor competentiegericht opleiden. Medisch handelen is niet meer de enige competentie waar het om draait. Nieuwe onderwijskundige inzichten maar ook de veranderende behoefte vanuit de maatschappij aan medische specialisten hebben hiertoe de aanzet gegeven.
J.T.A. Knape, H.P.A. van Dongen, R.J. Stolker

Deel B Tijdens anesthesie gebruikte farmaca

Voorwerk
Hoofdstuk 7. Farmacologische basisprincipes
Inleiding
In de dagelijkse praktijk worden anesthetica gedoseerd op basis van een ruwe inschatting van de behoeften van de individuele patiënt. Deze inschatting is gefundeerd op een basaal begrip van de farmacokinetiek en farmacodynamiek van het gebruikte anestheticum en de patiëntvariabelen die hierop van invloed zijn. Een goede inschatting van de farmacokinetiek en farmacodynamiek in de individuele patiënt is van groot belang, gezien de bijwerkingen van de meeste anesthetica. Onbedoeld lage anestheticaconcentraties kunnen tot onbewuste pijngewaarwording en/of ongewenst bewustzijn leiden tijdens de operatie, onbedoeld hoge anestheticaconcentraties kunnen aanleiding geven tot ongewenste cardiovasculaire of respiratoire depressie. Het doel van dit hoofdstuk ligt in de beschrijving en verduidelijking van de basale farmacokinetiek en farmacodynamiek zoals die van toepassing zijn op de klinische anesthesiologische praktijk.
J. Vuyk
Hoofdstuk 8. Inhalatieanesthetica
Inleiding
Inhalatieanesthetica zijn de oudste synthetische farmaca die we nog steeds toepassen in de geneeskunde. Ether werd in 1600 door Paracelsus gesynthetiseerd uit zwavelzuur en alcohol. Hoewel hij het anesthetische effect ervan al bij kippen beschreef, heeft het officieel tot 1846 geduurd tot de toepassing door Morton bij de mens in het openbaar plaatsvond. Daarvoor, in 1832, was het overigens al gebruikt door Crawford Long, maar hij heeft dit nooit beschreven en er dan ook niet de eer voor gekregen. Toch wordt in de Verenigde Staten, als pleister op de wonde, ieder jaar ter ere van hem op 31 maart Doctor’s Day gevierd.
C Keijzer
Hoofdstuk 9. Intraveneuze anesthetica
Inleiding
Intraveneuze anesthetica zijn populair geworden met de introductie van thiopental in de jaren dertig van de vorige eeuw. De belangrijkste reden was dat thiopental het eerste intraveneuze inleidingsmiddel was dat een snelle inductie van en een snel ontwaken uit de anesthesie mogelijk maakte zonder veel bijwerkingen. Met de introductie van etomidaat en later propofol is het tevens mogelijk de anesthesie met intraveneuze anesthetica te onderhouden; deze middelen zijn relatief snel uitgewerkt na het staken van de toediening, ook na een continu infuus.
K Kuizenga
Hoofdstuk 10. Opioïden en antagonisten
Inleiding
Opiumderivaten (opioïden) zoals morfine behoren tot op de dag van vandaag tot de meest gebruikte geneesmiddelen voor de behandeling van acute en chronische pijn. De pijnstillende eigenschappen van opium en opiumextracten zijn al bekend sinds de steentijd (4000 v. Chr.). In Soemerische (2000 v. Chr.) en Griekse geschriften werd het gebruik van de papaverbol op vaak lyrische wijze beschreven. In de Bijbel wordt voor het eerst de link gelegd tussen anesthesie, analgesie en chirurgie (Genesis 2-21):
A. Dahan
Hoofdstuk 11. Spierrelaxantia en antagonisten
Inleiding
De introductie van spierrelaxantia in 1942 door Griffith en Johnson verliep stroef, doordat kunstmatige beademing en intubatie van de trachea alleen bij hoge uitzondering werden toegepast. Optimale operatiecondities werden verkregen door het verdiepen van de anesthesie met bijvoorbeeld ether en later chloroform. Dit leverde gevaarlijke situaties op voor de patiënt ten gevolge van de ernstige bijwerkingen van het monoanesthesticum zoals hypotensie, ritmestoornissen, hypoventilatie en pijn.
S. Schiere
Hoofdstuk 12. Lokaal anesthetica
Inleiding
In 1860 isoleerde Albert Niemann chemisch het belangrijkste alkaloïd, cocaïne, uit de cocaplant. Het was hem duidelijk dat cocaïne naast de euforiserende werking een lokaal verdovende werking zou moeten hebben, want het kauwen op de bladeren van de cocaplant gaf doofheid van de tong.
G.J. van Geffen, J. Bruhn
Hoofdstuk 13. Autonome zenuwstelsel beïnvloedende en aanverwante farmaca
Inleiding
Het autonome zenuwstelsel speelt een belangrijke rol in de regulatie van het fysiologisch evenwicht in het lichaam. In de perioperatieve periode wordt dit evenwicht uit balans gebracht door allerlei prikkels. Het doel van de anesthesiologische zorg is in deze periode het autonome zenuwstelsel dusdanig te moduleren, veelal met geneesmiddelen, dat een optimaal evenwicht en stabiliteit worden behouden. In dit hoofdstuk worden deze geneesmiddelen op beknopte wijze besproken.
P.M.H.J. Roekaerts

Deel C Basisprincipes van anesthesie en intraoperatieve problematiek

Voorwerk
Hoofdstuk 14. Algehele anesthesie
Inleiding
De algehele anesthesie is in de tweede helft van de negentiende eeuw geïntroduceerd met de toepassing van ether en chloroform. Dit werd door middel van druppelsystemen toegevoegd aan de ingeademde lucht van patiënten, waardoor deze het middel via de longen in de bloedbaan opnamen en het bewustzijn verloren. Daardoor was het mogelijk ingrepen te verrichten die zonder anesthesie niet goed uitvoerbaar waren.
K. Kuizenga
Hoofdstuk 15. Locoregionale anesthesie
Inleiding
In 1848, jaren voordat lokale anesthesie praktisch mogelijk was, beschreef Simpson de potentiële voordelen van lokale anesthesie boven die van de algehele anesthesie met ether en chloroform: ‘If we could by any means induce a local anesthesia without that temporary absence of consciousness, which is found in the state of general anesthesia, many would regard this a greater improvement.
G.J. van Geffen, J. Bruhn
Hoofdstuk 16. Sedatie en anesthesie buiten het operatiekamercomplex
Inleiding
Met procedurele sedatie en analgesie (PSA) wordt bedoeld het toedienen van een sedativum en/of (sederend) analgeticum om een onaangename medische procedure beter te kunnen verdragen.
M.J.L. Bucx, M. Vaneker
Hoofdstuk 17. Luchtwegmanagement
Inleiding
Een moeilijke luchtweg is volgens de ASA (American Society of Anesthesiologists) Task Force on Airway Management: ‘The clinical situation in which a conventionally trained anesthesia practitioner experiences difficulty with mask ventilation, difficulty with tracheal intubation, or both.’
E.J. Zeedijk, N. Koopmans, G.B. Eindhoven
Hoofdstuk 18. Peroperatief vochtbeleid
Inleiding
In dit hoofdstuk worden besproken: verdeling en samenstelling van lichaamsvloeistoffen en de belangrijkste elektrolyten; de begrippen osmolaliteit en oncotische druk; het vochtbeleid rondom operaties en overwegingen bij de toediening van kristalloïde en colloïdale vloeistoffen.
P.J. Hennis
Hoofdstuk 19. Transfusiebeleid
Inleiding
Anesthesiologen en hematologen zijn in Nederland de grootste voorschrijvers van bloedproducten. Omdat het inzicht in de veiligheid en de indicaties voor bloedproducten de laatste jaren sterk zijn gewijzigd en omdat er nog steeds grote verschillen in voorschrijfgedrag bestaan tussen artsen, maar ook tussen ziekenhuizen, is het belangrijk om dit voorschrijfgedrag te harmoniseren. Up-to-date kennis over de ontwikkelingen in de transfusiegeneeskunde is daarom belangrijk.
M.W.B. Horsting, F. van Lier
Hoofdstuk 20. Hemostase in de perioperatieve periode
Bloeden versus stollen
Inleiding
In de bloedvaten is het bloed vloeibaar. Zodra bloed uit de vaten treedt zal het stollen. Deze balans wordt hemostase genoemd. Bij een optimale hemostase is er in de vaten geen stolselvorming en stolt het bloed zodra het buiten de vaten treedt. Er bestaan vele aandoeningen die deze balans verstoren. Deze aandoeningen kunnen aangeboren of verworven zijn. Ook medicamenteus kan deze balans op vele manieren beïnvloed worden.
H.G.D. Hendriks

Deel D Preoperatieve screening

Voorwerk
Hoofdstuk 21. Preoperatief onderzoek
Inleiding
De gezondheidstoestand van iedere chirurgische patiënt moet voor de operatie beoordeeld worden door of namens de anesthesioloog volgens een vastgelegde werkwijze. Bij patiënten die een geplande ingreep zullen ondergaan, gebeurt dit meestal op een polikliniek voor preoperatieve screening. Dit hoofdstuk beschrijft de inhoud van het preoperatief onderzoek (anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek), manieren om risico’s op perioperatieve complicaties te schatten en de voorlichting over anesthesie die aan de patiënten moet worden gegeven. Eerst wordt ingegaan op de opbouw en inhoud van het anesthesiologisch dossier en de doelmatigheid van poliklinische preoperatieve screening.
W.A. van Klei
Hoofdstuk 22. De patiënt met een aandoening van het centrale zenuwstelsel
Inleiding
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit de grote en kleine hersenen, de hersenstam, het ruggenmerg, hersenzenuwen, zenuwwortels, perifere zenuwen en de spier-zenuwovergang. Er bestaat een veelheid van aandoeningen van het zenuwstelsel, die op deze verschillende niveaus kunnen aangrijpen. Afhankelijk van de aard en ernst van de aandoening zal de anesthesioloog hiermee rekening moeten houden.
R.G. Hoff, R.V Immink
Hoofdstuk 23. De cardiaal belaste patiënt
Inleiding
De incidentie van cardiale complicaties rondom niet-cardiale chirurgie varieert van 2 tot 25% en is vooral afhankelijk van welke definitie gevolgd wordt. Hiermee behoren postoperatieve cardiale complicaties tot een van de meest voorkomende complicaties bij niet-cardiale chirurgie. Cardiale complicaties gaan gepaard met een langere ziekenhuisopname, meer kosten en een mortaliteit die kan variëren van 10 tot 60%. De meeste cardiale complicaties treden op in de vroege postoperatieve periode, maar kunnen ook nog dagen tot weken na de operatie optreden. Het preoperatieve beleid van de anesthesioloog is essentieel bij het optimaliseren van de conditie van de patiënt en zal in eerste instantie gericht zijn op preventie. De behandeling van patiënten met een verhoogd cardiaal risico vereist nauwe samenwerking tussen cardioloog, chirurg en anesthesioloog.
F. van Lier, R.J. Stolker
Hoofdstuk 24. De patiënt met hypertensie
Inleiding
Hypertensie is een van de belangrijkste oorzaken van overlijden en invaliditeit in veel westerse landen. Hypertensie is de meest voorkomende comorbiditeit bij chirurgische patiënten met een prevalentie van 20-25%. Dit hoofdstuk bespreekt oorzaken, gevolgen en behandeling van hypertensie, de preoperatieve evaluatie van de patiënt met hypertensie en de effecten van hypertensie tijdens anesthesie.
B. van Zaane, W.A. van Klei
Hoofdstuk 25. De pulmonaal belaste patiënt
Inleiding
Pulmonale complicaties gepaard gaande met hypoxemie en hypercarbie, kunnen gemakkelijk optreden tijdens en na operaties, bijvoorbeeld als gevolg van een atelectase of een pneumonie. Het herstel van de patiënt wordt erdoor vertraagd en deze complicaties kunnen zelfs bijdragen aan het overlijden van een patiënt.
R.M.J. Wesselink
Hoofdstuk 26. De patiënt met een nierfunctiestoornis
Inleiding
De anesthesioloog wordt frequent geconfronteerd met patiënten met een nierfunctiestoornis. De stoornis kan lang bestaand zijn of acuut optreden. De stoornis kan mild zijn, maar ook nierfunctievervangende therapie nodig maken: dialyse dan wel niertransplantatie. Ook kan er een oligurie als complicatie van een recente aandoening of tijdens een chirurgische ingreep ontstaan. De nierfunctie bepaalt mede het anesthesiebeleid; door hierop te anticiperen kan de anesthesioloog renale schade voorkomen of beperken. Hiervoor is grondige kennis van de pathofysiologische mechanismen van nierfunctiestoornissen noodzakelijk.
A.J. Meinders, W.T. Jellema, H.P.A. van Dongen
Hoofdstuk 27. De patiënt met een leverfunctiestoornis
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de functies van de lever besproken. Daarnaast komen de specifieke problemen bij patiënten met leverfunctiestoornissen aan de orde. Deze kennis is, wanneer deze patiënten geopereerd worden, van belang voor de preoperatieve screening en het perioperatieve anesthesiologische beleid. Tevens worden twee classificatiesystemen voor een inschatting van het operatierisico bij levercirrosepatiënten besproken.
T.H.N. Groenland, H.J. Metselaar
Hoofdstuk 28. De patiënt met een endocriene stoornis
Inleiding
In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de preoperatieve evaluatie van patiënten die een endocriene stoornis hebben en een operatieve ingreep moeten ondergaan. De meest voorkomende stoornissen worden behandeld: diabetes mellitus, stoornissen ten gevolge van corticosteroïdgebruik en schildklieraandoeningen.
P.J. Hennis
Hoofdstuk 29. Aan anesthesie gerelateerde ziektebeelden
Inleiding
Aan anesthesie gerelateerde ziektebeelden zijn ziektebeelden waarbij anesthesie een primaire factor vormt in het ontstaan. Het is goed om dit te onderscheiden van ‘met anesthesie geassocieerde ziektebeelden’ waarbij anesthesie een bijdrage levert aan het ontstaan van het ziektebeeld; bijvoorbeeld een postoperatief myocardinfarct, een postoperatieve pneumonie of postoperatief delier.
M.M.J. Snoeck
Hoofdstuk 30. De oudere patiënt met meerdere aandoeningen
Inleiding
De verwachting is dat in 2025 22% van de inwoners van Nederland ouder is dan 65 jaar. Dit gaat vergezeld van een toename van de ziektelast. Vooral de incidentie van osteoporose, diabetes en overgewicht zal toenemen. Ouder worden gaat gepaard met een geleidelijke achteruitgang van orgaanfuncties. Daarnaast is er bij oudere mensen meer comorbiditeit dan bij jongeren. De oudere patiënt gebruikt meer medicamenten dan een jongere en de processen van farmacokinetiek en farmacodynamiek verlopen anders. De kans op bijwerkingen van en interacties tussen medicamenten met een onbedoeld of ongewenst effect, zoals postoperatief delier, vallen of een bloeding, is groter. De veranderingen die bij veroudering optreden, moeten voor de operatie zorgvuldig in kaart worden gebracht om de anesthesie en de postoperatieve zorg correct te laten plaatsvinden.
P.J. Hennis

Deel E Speciële anesthesie

Hoofdstuk 31. Anesthesie bij hoofd- en halschirurgie
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de anesthesie behandeld bij operaties in het hoofd- en halsgebied: oogchirurgie, keel-, neus-, oorchirurgie, halschirurgie en kaakchirurgie.
J.E Kruijswijk
Hoofdstuk 32. Anesthesie bij abdominale chirurgie en urologische ingrepen
Inleiding
In dit hoofdstuk zal de anesthesie bij buikchirurgie en urologische ingrepen behandeld worden. Steeds meer buikingrepen vinden plaats via een kijkoperatie, de laparoscopie. De consequenties die dit heeft voor de anesthesie zullen besproken worden, evenals de belangrijkste verschillen met de laparotomie.
A.C Kroese, W.A van Klei
Hoofdstuk 33. Anesthesie bij de partus en bij obstetrische en gynaecologische ingrepen
Inleiding
Veel obstetrische en gynaecologische ingrepen worden uitgevoerd onder anesthesie. Obstetrische ingrepen kunnen plaatsvinden op de verloskamer of op de operatiekamer.
R. Kamphuis, M.A.E. Marcus, N. Engel
Hoofdstuk 34. Anesthesie bij orthopedische chirurgie
Inleiding
Orthopedische chirurgie heeft enkele typische kenmerken die de anesthesiekeuze beïnvloeden. Gewrichtvervangende chirurgie van de knie en vooral de heup betreft voornamelijk oudere patiënten met een hogere kans op comorbiditeit, ingrepen aan het benige skelet gaan vaak gepaard met ernstige postoperatieve pijn, corrigerende operaties van de wervelkolom hebben het risico van ruggenmergbeschadiging en bij sommige operaties zijn bloedbesparende technieken noodzakelijk, omdat groot bloedverlies vaak optreedt. Het snel mobiliseren van de patiënt na de operatie, de zogeheten ‘fast track’-chirurgie, heeft vooral bij de knieprothesechirurgie opgang gemaakt.
R. Stienstra, I. Bruaset
Hoofdstuk 35. Anesthesie bij plastische en reconstructieve chirurgie
Inleiding
Plastisch chirurgische ingrepen worden op grote schaal verricht in Nederland, vanwege een scala aan indicaties. Zo doet de plastisch chirurg reconstructies na grote (mutilerende) oncologische ingrepen of na een beschadiging na een ongeval, maar er worden veel meer kleinere (cosmetisch) plastisch chirurgische ingrepen gedaan, op verzoek van de patiënt om er beter uit te zien. Vaak betreft het ingrepen aan de (zichtbare) buitenzijde van het lichaam, maar soms meer verborgen zoals in de mondholte of in de genitale regio.
N. Hoogerwerf
Hoofdstuk 36. Anesthesie bij zuigelingen
Inleiding
Er bestaan aanzienlijke verschillen in anatomie en (patho)fysiologie tussen kinderen van de verschillende leeftijden en volwassenen. Er wordt onderscheid gemaakt naar prematuren (geboren voor een zwangerschapsduur van 37 weken), pasgeborenen of neonaten (jonger dan 1 maand) en zuigelingen (jonger dan 1 jaar). In Nederland is slechts 4% van alle kinderen die anesthesie ondergaan op het moment van de anesthesie jonger dan 1 jaar. Anesthesiegerelateerde complicaties treden vaker op bij zuigelingen dan bij oudere kinderen en volwassenen. In dit hoofdstuk komen vooral de à terme geboren zuigelingen (geboren na een zwangerschapsduur van tenminste 37 weken) aan bod.
J.H.A.M. Megens, G. Jonker
Hoofdstuk 37. Anesthesie bij kinderen
Inleiding
Voor het verzorgen van anesthesie bij kinderen zijn specifieke kennis, vaardigheden en competenties nodig. Specifieke kennis behelst bijvoorbeeld de anatomie en fysiologie van vooral de jongste patiënten, maar ook van leeftijdspecifiek materiaal. Specifieke vaardigheden omvatten onder andere de behandeling van laryngospasme en het aanbrengen van een caudale epidurale blokkade. Wat betreft competenties kan men denken aan de communicatie met kinderen van verschillende leeftijden en de omgang met chronisch zieke kinderen. Verder heeft men altijd te maken met de ouders/verzorgers.
G. Jonker, J.H.A.M. Megens
Hoofdstuk 38. Anesthesie bij ingrepen in dagbehandeling
Inleiding
Dagbehandeling is de afgelopen decennia enorm gegroeid. In Nederland werd in 2011 meer dan 55% van de ingrepen in ziekenhuizen in dagbehandeling verricht. Door de groei van zelfstandige klinieken ligt dat getal in werkelijkheid hoger. In de Verenigde Staten ligt het percentage nog hoger (70%), mede omdat daar een behandelingsduur tot 24 uur nog als dagbehandeling wordt gedefinieerd. Door verschillen in organisatie en financiering van de zorg tussen de landen onderling, zijn er grote verschillen ontstaan in het aandeel van dagbehandelingen in het totale aantal operaties.
J.H. Eshuis
Hoofdstuk 39. Anesthesie bij patiënten met traumata, brandwonden en verdrinkingen
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat over de opvang en de behandeling van ongevalslachtoffers, traumapatiënten en de rol van de anesthesioloog daarin. De anesthesioloog speelt een rol in de prehospitale fase in het mobiel medisch team (MMT), op de Spoedeisende Hulp bij de opvang van het slachtoffer, op de operatiekamer (OK) bij een eventuele operatie, en als intensivist op de intensive care. In de revalidatiefase kan er een beroep gedaan worden op de anesthesioloog als pijnconsulent.
J.J.L.M. Bierens, S. Greuters
Hoofdstuk 40. Neuroanesthesie
Inleiding
Het centraal zenuwstelsel kan onder normale omstandigheden (in rust en bij normale temperatuur) maximaal drie minuten verstoken blijven van zuurstof, voordat er irreversibele schade optreedt. Daarom is er een aantal mechanismen die ervoor zorgen dat ook onder extremere omstandigheden schade door zuurstoftekort beperkt blijft.
R.V. Immink, R.G. Hoff
Hoofdstuk 41. Anesthesie bij vaatchirurgie
Inleiding
Atherosclerose is een systemische inflammatoire ziekte en de belangrijkste oorzaak van vaatziekten. De veranderingen in de vaatwand kunnen leiden tot de vorming van een stenose, occlusie, trombo-embolische processen of tot een aneurysma dat kan ruptureren. Patiënten die vaatchirurgie ondergaan hebben meestal een gegeneraliseerde vaataandoening, hypertensie, COPD en diabetes mellitus; bij 40-80% treft men ook coronairlijden aan als uiting van het vaatlijden. De perioperatieve morbiditeit bij electieve abdominale aortachirurgie is meestal het gevolg van myocardiale problemen. Naast ischemische hartziekten en hartfalen zijn insulineafhankelijke diabetes mellitus en de preoperatieve nierfunctie ook van voorspellende waarde voor morbiditeit en mortaliteit
H.P.A. van Dongen, E. Scholten
Hoofdstuk 42. Cardioanesthesie en thoraxanesthesie
Inleiding
De anesthesie voor ingrepen in de thorax wordt onderverdeeld in de cardioanesthesie en de thoraxanesthesie.
L.J. Bras, L.J. Hoogenboom
Hoofdstuk 43. Anesthesie bij de getransplanteerde patiënt en ten behoeve van orgaantransplantaties
Inleiding
Als gevolg van vooruitgang in de behandeling van eindstadium orgaanfalen, chirurgische technieken en immunosuppressieve therapie, neemt het aantal geschikte kandidaten voor transplantatiechirurgie toe. Eurotransplant bemiddelt bij orgaantransplantaties voor de 125 miljoen inwoners van Nederland, België, Duitsland, Luxemburg, Oostenrijk, Slovenië en Kroatië.
J.M.A.A. van der Maaten

Deel F Postoperatieve zorg, pijnbestrijding en reanimatie

Voorwerk
Hoofdstuk 44. Post Anesthesia Care Unit (PACU)
Inleiding
De verkoeverkamer (Oudnederlands; verkoeveren = zich herstellen) wordt ook wel aangeduid als uitslaapkamer. De meeste postoperatieve patiënten verblijven hier hooguit enkele uren, totdat zij weer voldoende hersteld zijn om naar de verpleegafdeling terug te gaan. Tot enkele jaren geleden werden patiënten die meer tijd nodig hadden om te herstellen, direct naar de intensive care gebracht. Dit legde een groot beslag op de capaciteit van deze afdeling. Daar de meerderheid van deze patiënten echter binnen 24 uur voldoende hersteld is en hun problematiek nauw aansluit bij die tijdens de peroperatieve periode, bleek het doelmatig om deze patiënten tot 24 uur op de verkoeverkamer te houden. In de praktijk wordt dan meestal gesproken van een PACU, post anaesthesia care unit.
M.J.L. Bucx, H. Custers
Hoofdstuk 45. Intensive care
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de inzichten beschreven aangaande de functie, structuur en organisatie van een intensivecare-(IC-)afdeling. Tevens wordt aangegeven hoe de IC-geneeskunde in Nederland op dit moment georganiseerd is en welke nieuwe inzichten er sindsdien zijn ontstaan en wetenschappelijk zijn onderzocht. Op dit moment wordt er gewerkt aan een revisie van de richtlijn uit 2006 die in 2013 geaccordeerd dient te worden door de diverse wetenschappelijke verenigingen. De trend van de afgelopen jaren is, dat er vooral ingezet wordt op efficiënt gebruik van al aanwezige mensen en middelen. Een nadrukkelijker toetsing en transparantere reportage van resultaten moeten leiden tot een betere inzet van personeel en middelen, waardoor de patiëntveiligheid vergroot wordt. Het vroeg herkennen van de IC-patiënt buiten de IC wordt ook steeds belangrijker.
G.J. Scheffer, B.J.M. van der Meer
Hoofdstuk 46. Acute postoperatieve pijnbestrijding
Inleiding
Postoperatief komen pijn, misselijkheid en braken nog steeds vaak voor, terwijl adequate behandeling goed mogelijk is. In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan bod: pathofysiologie van pijn, meting van pijn, organisatie van bestrijding van acute postoperatieve pijn, gebruik van medicatie, locoregionale technieken en pijnalgoritmes.
A.A.J. van Zundert
Hoofdstuk 47. Chronische medicamenteuze pijnbehandeling
Inleiding
Ongeveer één op de vijf volwassenen lijdt aan chronische pijn. De definitie van pijn die door de International Association for the Study of Pain (IASP) wordt gebruikt is ‘een onplezierige sensorische en emotionele ervaring, veroorzaakt door of beschreven in termen van daadwerkelijke of potentiële weefselschade. Pijn is subjectief, ieder individu leert het woord pijn gebruiken op basis van ervaringen met weefselschade.’
L. Timmerman, F.J.P.M. Huygen
Hoofdstuk 48. Chronische pijnbehandeling: interventionele behandelingen en andere mogelijkheden
Inleiding
Pijn, en vooral chronische pijn, is complex en lastig te beschrijven. Pijn is subjectief en wordt individueel ervaren. Acute pijn, zoals postoperatieve of posttraumatische pijn, geeft een direct signaal af dat als waarschuwing fungeert voor dreigende of daadwerkelijke weefselschade. Chronische pijn houdt geen rechtstreeks verband meer met een eerder letsel, maar is het gevolg van fysiologische veranderingen in het zenuwstelsel, waardoor pijnprikkels vaak versterkt worden doorgegeven. Het nut van deze pijn als waarschuwing is verdwenen en de eerdere weefselbeschadiging is genezen. Chronische pijn wordt daarmee meer dan alleen een symptoom; een ziekte op zichzelf. Dit kan zich uiten als een soms ernstige aandoening die gepaard gaat met lichamelijke en psychologische veranderingen die een onderdeel zijn van het chronische pijnsyndroom.
N.T. Dasselaar, M.J.M.M. Giezeman, M.F.M. Wagemans
Hoofdstuk 49. Reanimatie van volwassenen en kinderen
Inleiding
Onder reanimatie verstaat men het totaal van handelingen en beslissingen bij een circulatie- en/of ademstilstand, bedoeld om schade aan de hersenen en andere organen te voorkomen en vitale functies zo snel mogelijk te laten herstellen. Al na enkele minuten stilstand van de circulatie kan onherstelbare beschadiging van de hersenen ontstaan. Om de kans op succes te vergroten, is het essentieel dat de reanimatie zo snel mogelijk wordt gestart en zo gestructureerd mogelijk wordt uitgevoerd. De Nederlandse Reanimatie Raad en de European Resuscitation Council brengen regelmatig nieuwe reanimatierichtlijnen uit. Deze zijn via de websites van deze organisaties te downloaden (www.​reanimatieraad.​nl; www.​erc.​edu). Bij de reanimatie wordt een onderscheid gemaakt tussen de ‘natte’ pasgeborenen, kinderen en volwassenen. Vanaf de puberteit worden de volwassen reanimatierichtlijnen gevolgd. In dit hoofdstuk wordt alleen de reanimatie bij volwassenen en kinderen beschreven.
L.P. Reusen, J.H.A.M. Megens
Nawerk
Meer informatie
Titel
Leerboek anesthesiologie
Redacteuren
P.J. Hennis
H.P.A. van Dongen
W.A. van Klei
Copyright
2013
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-9863-8
Print ISBN
978-90-313-9862-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9863-8