Afasie is een verworven taalstoornis ten gevolge van plotseling optredend hersenletsel dat is ontstaan nadat de taal verworven is. In dit hoofdstuk wordt besproken welk type hersenbeschadiging afasie kan veroorzaken en wat de relatie is tussen hersenen en taal. Ook worden enkele andere cognitieve functies die belangrijk zijn voor taal besproken.
Het taalgebruik van afasiepatiënten wijkt af van dat van niet-taalgestoorde mensen, zowel in de productie als in het begrip. In dit hoofdstuk worden de meest voorkomende symptomen van afasie besproken. Sommige afasiesymptomen clusteren vaker dan andere. Deze clusters van symptomen zijn dan vaak ook nog gerelateerd aan bepaalde hersengebieden. Dit worden ‘syndromen’ genoemd. Afasie kan worden geclassificeerd in verschillende syndromen. In de praktijk blijkt deze classificatie niet zo gemakkelijk te zijn: slechts een klein deel van alle afasiepatiënten behoort tot een zogenaamd ‘klassiek afasietype’.
In dit hoofdstuk wordt geschetst hoe het denken over taalstoornissen in de loop der tijd is veranderd. Het oudste geschrift over taalverlies dat bekend is, is de ‘Chirurgische papyrus van Edwin Smith’, die omstreeks 1700 voor Christus geschreven is. De ontwikkeling eindigt voorlopig – enigszins arbitrair – in de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen voor het eerst vastgesteld werd dat patiënten met een Broca-afasie grammaticale begripsstoornissen hebben en dat Broca-afasie dus gezien moet worden als een centrale syntactische stoornis.
Om de onderliggende taalstoornissen bij afasie te kunnen duiden, is het nodig te weten hoe taalbegrip en taalproductie in hun werk gaan. Tegelijkertijd kan het bestuderen van taalstoornissen iets duidelijk maken over hoe gezonde sprekers taal verwerken. In dit hoofdstuk wordt een taalverwerkingsmodel geïntroduceerd waarmee de stoornissen in het spreken en begrijpen van gesproken taal en het lezen en schrijven verklaard kunnen worden.
Voor het begrijpen en produceren van zinnen zijn veel complexere processen noodzakelijk dan voor de verwerking van woorden. Zo is het aantal zinnen dat iemand kan produceren oneindig en zijn er allerlei grammaticale regels nodig om goede zinnen te maken. Het is dus niet vreemd dat er geen consensus is over hoe de processen op zinsniveau in hun werk gaan. In dit hoofdstuk wordt een eenvoudig model geschetst dat inzicht geeft in enkele belangrijke zinsverwerkingsprocessen en dat bruikbaar is voor de diagnostiek en therapie van afasie.
De diagnostiek van afasie vindt plaats in verschillende stappen: (1) diagnostiek in de acute fase, (2) diagnostiek van de aard en ernst van de afasie, (3) diagnostiek van de onderliggende stoornis en (4) diagnostiek van de invloed van de afasie op de communicatie en het taalgebruik in het dagelijks leven. Daarnaast dient onderzocht te worden of er bijkomende cognitieve problemen zijn die het talig functioneren of het effect van therapie zouden kunnen beïnvloeden. Daarom is multidisciplinaire diagnostiek noodzakelijk.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende stadia van therapie: de acute fase, de subacute fase en de chronische fase. Eerst zullen, aan de hand van de taalverwerkingsmodellen die uiteengezet zijn in de hoofdstukken4 en 5, verschillende Nederlandstalige therapieprogramma’s worden besproken. Daarna komen de meer algemene communicatietrainingen en de communicatieve hulpmiddelen aan bod.
In dit hoofdstuk worden beschrijvingen gegeven van drie patiënten met verworven taalstoornissen. Het betreft twee vloeiend sprekende afasiepatiënten met woordvindingsproblemen en één niet-vloeiend sprekende patiënt met een afasie van Broca. De eerste twee casussen zijn vooral bedoeld om te laten zien hoe diagnostiek van de onderliggende stoornis aanknopingspunten geeft voor therapie. De laatste gevalsbeschrijving is opgenomen om te illustreren hoe onderzoek naar het effect van therapie in individuele gevallen op te zetten is.
In hoofdstuk 3 is de geschiedenis van de afasiologie beschreven. Die beschrijving eindigde met de jaren zeventig van de vorige eeuw. Dit hoofdstuk zal ingaan op de debatten die sinds die tijd zijn gevoerd. Er is veel gediscussieerd over de methodologie van afasieonderzoek, met name over de vraag of dat moet gebeuren met groepsonderzoek of case studies. Het onderzoek naar stoornissen op klank-, woord- en zinsniveau is de laatste decennia verfijnd, mede door de invloed van de linguïstiek en de neuropsychologie. Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw is de aandacht voor de talige functies in de rechterhemisfeer toegenomen. De rechterhemisfeer draagt duidelijk bij aan het taalproces, maar de precieze rol is vooralsnog onduidelijk. Neuro-imaging van taal is een ander methodologisch middel dat gebruikt wordt om de relatie tussen taal en hersenen te onderzoeken, maar tot nu toe wordt er vooral onderzoek gedaan naar taalverwerking bij gezonde sprekers, hoewel de eerste studies naar taalverwerking bij afasiepatiënten al rond de eeuwwisseling werden gepubliceerd. De laatste jaren is er steeds meer belangstelling voor taalstoornissen bij degeneratieve ziekten, zoals de ziekte van Alzheimer en frontotemporale dementie, maar bijvoorbeeld ook bij de ziekte van Parkinson. Bijzondere aandacht is er voor zogenaamde ‘primair progressieve afasie’. Tot slot is er de laatste 25 jaar aandacht voor het vergelijken van afatisch gedrag in verschillende talen en afasie bij tweetalige sprekers. Al deze recente ontwikkelingen zullen in dit hoofdstuk besproken worden.
In de voorgaande negen hoofdstukken is een beeld geschetst van de afasiologie. Hoewel het een en ander is geschreven vanuit een linguïstisch perspectief, dat wil zeggen dat de nadruk lag op de
taalstoornis, moge het duidelijk zijn dat de afasiologie een multidisciplinair vakgebied is, waaraan de medische wetenschap, de linguïstiek, de (neuro)psychologie en de logopedie elk hun bijdragen leveren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bijdragen van de verschillende disciplines en wordt de situatie in het Nederlandse taalgebied beschreven.