Skip to main content
Top
Gepubliceerd in:

Open Access 01-05-2023 | Wetenschappelijk artikel

Jongeren en zelfdoding op het spoor. Een mixed-methods-onderzoek

Auteurs: Saskia Y. M. Mérelle, Elias Balt, Lizanne Schweren, Isa van den Brand, Nikki L. van Eijk, Daan Creemers, Arne Popma, Renske Gilissen

Gepubliceerd in: TSG - Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen | bijlage 1/2023

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

Inleiding

In Nederland betreft 31% van de suïcides op het spoor een jong persoon (tot 30 jaar). Jongeren zijn wellicht oververtegenwoordigd omdat zij impulsiever kunnen handelen en minder toegang hebben tot andere dodelijke middelen. Omdat het aantal suïcides onder jongeren stijgt, heeft dit onderzoek als doel om inzicht te krijgen in de kenmerken van jongeren die op het spoor overlijden.

Methode

Dit onderzoek gebruikt microdata van het CBS en interviewdata van een psychosociaal autopsieonderzoek in de periode 2017–2021. Er zijn chi-kwadraattoetsen, logistische regressieanalyses en kwalitatieve analyses uitgevoerd om kenmerken van spoorsuïcides te identificeren.

Resultaten

In totaal overleden 1.366 jongeren door zelfdoding, van wie 304 jongeren op het spoor. Dit waren vooral jonge mannen. Nederlandse herkomst, onderwijs volgen, laag opgeleid zijn en woonachtig bij ouders zijn waren kenmerken die vaker voorkwamen bij spoorsuïcides dan bij andere methoden, waarvan alleen onderwijs volgen sterk samenhing met spoorsuïcides. Opvallende thema’s in de interviews waren problemen op school, het niet kunnen realiseren van een zelfstandig leven en psychische problemen van jonge mannen met autisme.

Beschouwing en conclusie

Dit onderzoek geeft inzicht in de kenmerken van jongeren die zijn overleden door zelfdoding op het spoor. Naast fysieke maatregelen is in het onderwijs suïcidepreventie nodig en moeten er betere signalering en hulp komen voor jongeren met autisme.

Inleiding

Jaarlijks komen in Nederland gemiddeld 200 mensen om het leven door zelfdoding op het spoor. Microdata van het CBS laten zien dat bijna alle gevallen mensen betreffen die voor de trein springen, zelfdoding via de metro komt nauwelijks voor. Mensen kiezen minder vaak het spoor (9% van alle suïcides in 2021) dan ophanging/verstikking (46%) en medicijnen/alcohol/drugs (16%), maar het gebeurt vaker dan het springen van hoogte (8%) of verdrinking (5%) [1]. Het aandeel spoorsuïcides bij mannen is al jarenlang stabiel, terwijl het aandeel bij vrouwen in 2020 daalde [2]. Verder zijn er in Nederland risicolocaties waar veel suïcides plaatsvinden, zoals stations in de nabijheid van een ggz-instelling [3].
Het is zorgwekkend dat jongeren oververtegenwoordigd zijn bij suïcides op het spoor. Van alle spoorsuïcides betreft 31% een jong persoon (tot 30 jaar oud), terwijl jongeren 15% van alle suïcides vertegenwoordigen (CBS-microdata). Een mogelijke verklaring is dat de beschikbaarheid van het spoor het risico vergroot bij jongeren die impulsief kunnen handelen en minder toegang hebben tot andere dodelijke middelen, zoals medicijnen [35]. Dit wordt bevestigd door het statistisch onderzoek van Berkelmans et al. (2020), waaruit blijkt dat jongeren relatief minder vaak door auto-intoxicatie overlijden en relatief vaker door zelfdoding via het spoor of springen van hoogte [6]. Uit internationaal onderzoek blijkt ook dat jongeren na verhanging het vaakst voor het spoor als methode kiezen [7]. Verder is bekend dat er bij jongeren op het spoor vaak sprake is van intoxicatie door alcohol en/of drugs [8]. Bovendien raakt deze methode ook treinbestuurders, conducteurs, hulpdiensten en getuigen [9].
Het aantal zelfdodingen onder jongeren is het afgelopen decennium fors toegenomen. In Nederland steeg het aantal suïcides onder jonge mannen van 11,0 per 100.000 in 2010 naar 14,5 per 100.000 in 2021 [10]. Dezelfde trend is waarneembaar bij jonge vrouwen (3,6 naar 6,4 per 100.000). In verschillende landen met een hoog inkomen werd ook vóór de corona-pandemie al een toename van suïcides onder jongeren waargenomen [11]. Hoewel verschillende redenen worden aangedragen voor deze stijgende trend, zoals de opkomst van sociale media, grote prestatiedruk en financiële onzekerheid, ontbreekt nog het wetenschappelijke bewijs hiervoor [12]. Daarbij ging de psychische gezondheid van jongeren tijdens de lockdowns van de coronapandemie sterk achteruit. Ruim een op de vijf Nederlandse jongeren tussen twaalf en 25 jaar (22%) dacht er tijdens de laatste lockdown serieus over na om een einde aan het leven te maken [13]. Tevens steeg het aantal suïcides onder jongeren in 2021, vooral onder jonge mannen [14]. Deze zorgelijke trend maakt suïcidepreventie binnen deze groep belangrijk.
Kennis over risicofactoren is essentieel om suïcides onder jongeren te voorkomen. Kenmerkend voor suïcide is de heterogeniteit in en het veelvoud aan risicofactoren [15]. Statistisch onderzoek liet de volgende demografische risicofactoren van alle suïcides zien onder jongeren tot 23 jaar: oudere leeftijd, mannelijk geslacht, alleenwonend, Nederlandse herkomst en bepaalde regio’s (Groningen, Noord-Brabant, Gelderland) [6]. Hoewel er geen significante verschillen waren tussen bepaalde maanden of dagen van de week, was het lage aantal suïcides op zaterdag opvallend, omdat verwacht werd dat dit hoger zou zijn door alcohol- en drugsgebruik in het weekend.
Niet eerder werd epidemiologisch onderzoek gedaan naar kenmerken van spoorsuïcides onder jongeren. Na een piek van suïcides onder tieners tot twintig jaar in 2017, voerden we in 2019 een psychosociaal autopsieonderzoek uit om specifieke patronen in risicofactoren te onderzoeken [16]. We namen interviews en vragenlijsten af bij nabestaanden en betrokken de hulpverleners van 35 overleden tieners bij ons onderzoek. De volgende subgroepen vielen op: (1) meisjes gekenmerkt door perfectionisme die psychopathologie ontwikkelden, zoals eetstoornissen, en uitvielen op school door klinische opnamen, (2) jongens met een ontwikkelingsstoornis, zoals autisme, die werden overgeplaatst naar het speciaal onderwijs en zich afgewezen voelden, en (3) jongeren zonder duidelijke signalen die nooit in zorg waren geweest [16]. Deze inzichten zijn waardevol, aangezien de voorspellende waarde van een enkele risicofactor gering is, en preventieve strategieën meer gebaat zijn bij kennis over combinaties van risicofactoren [17].
Naast de fysieke maatregelen aan het spoor zijn aanvullende preventieve strategieën nodig om het aantal suïcides onder jongeren terug te dringen. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de kenmerken van jongeren die op het spoor overlijden. Dit mixed-methods-onderzoek bouwt voort op de eerder genoemde onderzoeken en voegt kennis toe door een grotere doelgroep (10–30 jaar) en meer demografische risicofactoren te beschrijven. We verwachten dat een spoorsuïcide vaker voorkomt bij mannen, op jonge leeftijd (vanwege impulsief gedrag bij tieners) en bij zorggebruik bij de ggz (vanwege hot spots bij instellingen) [3]. Voor de overige kenmerken, zoals woonsituatie, inkomen en opleidingsniveau, zijn er geen a‑priorihypothesen wegens gebrek aan literatuur.

Methode

Dataselectie en procedure

We selecteerden uit CBS-microdata personen van tien tot dertig jaar die in de periode 2017–2021 door zelfdoding overleden. Forensisch artsen van de GGD stelden de doodsoorzaak vast volgens de ICD-10-codering voor uitwendige oorzaken: opzettelijke zelfbeschadiging (X60–X84). Daarnaast gebruikten we interviewdata van de jonge personen uit het psychosociaal autopsieonderzoek naar zelfdoding op het spoor in de periode 2017–2021 [18]. Nabestaanden werden geworven via NS Nazorg en de sociale mediakanalen van 113 Zelfmoordpreventie. Zij deden mee aan een drie uur durend semigestructureerd interview dat uit twee delen bestond: een reconstructie van de periode vlak voor het overlijden en een screening op risicofactoren. De screening omvatte zowel meerkeuzevragen als open vragen en was gebaseerd op eerdere psychosociale autopsieonderzoeken [1820]. Diverse onderwerpen werden uitgevraagd, waaronder school of werk, sociale relaties, sociale media, suïcidaal gedrag, psychische en lichamelijke problemen, genderidentiteit en seksuele oriëntatie [18].

Variabelen van het CBS

De afhankelijke variabele, suïcide op het spoor, werd in de CBS-data geselecteerd aan de hand van de methode van suïcide (X81). Andere methoden vormden de referentiegroep: ophangen/verstikken (X70), medicijnen/alcohol/drugs (X60–X69), van hoogte springen (X80), verdrinking (X71) en overig (X72–X79, X82–X84). Geslacht, leeftijd, herkomst, opleidingsniveau, onderwijs volgend, woonsituatie, ggz-zorg, huisartsenzorg, uitkering en huishoudinkomen selecteerden we als onafhankelijke variabelen.
Leeftijd categoriseerden we in tien tot twintig jaar en twintig tot dertig jaar, en herkomst in Nederlands en (kind van) migrant. Opleidingsniveau betrof het kalenderjaar van overlijden, waarbij de indeling was laag (basisonderwijs, vmbo, eerste drie leerjaren van havo/vwo, mbo-1), midden (bovenbouw van havo/vwo, mbo-2-3-4) en hoog (hbo of wo). Volgt onderwijs was ‘ja’ indien de jongere studeerde, inclusief voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Woonsituatie was gecategoriseerd in woont bij ouder(s), alleenwonend en overig (bijvoorbeeld stel zonder kinderen, institutioneel). Zorggebruik was beschikbaar van 2017–2019. Ggz-zorg was ‘ja’ indien de kosten voor enige vorm van ggz-zorg vergoed waren uit de basisverzekering. Een beperking was dat er voor jongeren onder de achttien jaar geen gegevens over ggz-zorg waren. Huisartsenzorg was ‘ja’ indien de zorgkosten hoger waren dan het inschrijftarief uit de basisverzekering. Uitkering was ‘ja’ indien een persoon een arbeidsongeschiktheids-, bijstands- of werkloosheidsuitkering ontving. Volgt onderwijs, zorg en uitkering hebben als meetmoment de periode tussen 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden, en het moment van overlijden. Het huishoudinkomen was het bruto-inkomen in euro’s per jaar van het gehele huishouden in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden, beschikbaar voor 2017–2020, en ingedeeld in 5 categorieën: < € 30.000, € 30.000–50.000, € 50.000–100.000, € 100.000–150.000, ≥ € 150.000. Geografische regio is niet geselecteerd omdat de aantallen van spoorsuïcides te klein waren. Om privacyredenen kunnen aantallen kleiner dan tien niet worden gerapporteerd.

Variabelen van psychosociale autopsie

In de psychosociale autopsiedata selecteerden we alle onderwerpen van het interviewgedeelte over risicofactoren die niet beschikbaar waren in de CBS-data en bij meerdere casussen naar voren kwamen: functioneren op school, ontwikkelingen in persoonlijkheid, sociale relaties, socialmediagebruik, lichamelijke problemen, psychische problemen, behandeling, middelengebruik en financiën.

Ethische goedkeuring en financiering

Volgens de Wet Medisch-Wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) was ethische goedkeuring niet vereist voor het registratieonderzoek waarbij gebruik werd gemaakt van gegevens die niet herleidbaar zijn (de CBS-gegevens). Voor het psychosociale autopsieonderzoek gaf de METC van het Amsterdam UMC goedkeuring (NL76295.029.21). ProRail financierde dit onderzoek.

Statistische en kwalitatieve analyses

Het aantal suïcides per geslacht, methode en jaar werd berekend. Vervolgens werden percentages van subgroepen van diverse demografische kenmerken berekend in de totale groep, en per methode, en werden met chi-kwadraattoetsen groepsverschillen getest. P‑waarden < 0,05 zagen we als statistisch significant. Verder werden meervoudige logistische regressieanalyses uitgevoerd om te bepalen welke demografische kenmerken sterk samenhingen met zelfdoding op het spoor. Als eerste stap werden alle demografische kenmerken tegelijkertijd opgenomen in een multivariaat model. Als tweede stap werd een backwards selectieprocedure gebruikt om een eindmodel te maken met de kenmerken die het sterkst samenhingen met suïcide op het spoor.
Alle analyses werden uitgevoerd in R, versie 4.2.0. Daarnaast zijn de interviewdata geanalyseerd met de Constant Comparative Method van Boeije [15].

Resultaten

Jongeren overleden door zelfdoding

In Nederland overleden tussen 2017 en 2021 1.366 jongeren, van wie 900 mannen (66%) en 466 vrouwen (34%). Driekwart van de jongeren (77%) was bij overlijden tussen de twintig en dertig jaar, het merendeel (71%) was van Nederlandse afkomst. Ongeveer de helft (49%) volgde onderwijs en 43% woonde bij de ouder(s). Weinig jongeren classificeerden als hoog opgeleid (hbo of wo, 8%), omdat jongeren bij overlijden vaak nog onderwijs volgden. Bijna 4 op de 10 (38%) had ggz-zorg ontvangen (jongeren van 18 jaar en ouder) en meer dan de helft (54%) ontving huisartsenzorg. Verder kreeg 28% een uitkering en was het huishoudinkomen gevarieerd, waarbij de grootste groep tot de laagste inkomensklasse behoorde (36%). Dit lage inkomen zou te verklaren zijn door het lage inkomen van jongeren die zelfstandig woonden, hoewel deze groep ook groot was bij volwassenen die door suïcide overleden (35%). In het psychosociale autopsieonderzoek werden zestien jonge personen onderzocht: tien mannen en zes vrouwen, die bij overlijden gemiddeld 20,9 jaar oud waren.

Demografische kenmerken van spoorsuïcides

In de afgelopen 5 jaar overleden 304 jongeren via zelfdoding op het spoor. Jaarlijks waren dit gemiddeld 42 mannen en 19 vrouwen jonger dan 30 jaar. In 2020 was het aantal spoorsuïcides onder mannen gedaald van 40 naar 34, maar in 2021 steeg het aantal naar 53 (zie fig. 1). Dezelfde daling en stijging was bij vrouwen te zien.
Tabel 1 toont enkele significante verschillen tussen de overleden jongeren op het spoor en de overleden jongeren met een andere methode: zij waren relatief vaker van Nederlandse herkomst (77% versus 69%), onderwijs volgend (59% versus 46%), laag opgeleid (36% versus 32%) en woonachtig bij de ouder(s) (49% versus 41%).
Tabel 1
Demografische kenmerken van jongeren (< 30 jaar) die overleden door suïcide in de periode 2017–2021, uitgesplitst naar suïcide op het spoor of een andere methode
 
Suïcide spoor (%)
Suïcide anders (%)
Totaal (%)
 
 
n = 304
(100)b
n = 1.062
(100)b
n = 1.366
(100)b
p-waardea
geslacht
       
– man
209
(68,8)
691
(65,1)
 900
(65,9)
 
– vrouw
 95
(31,3)
371
(34,9)
 466
(34,1)
 
leeftijd
       
– 10–20 jaar
 82
(27,0)
232
(21,8)
 314
(23,0)
 
– 20–30 jaar
222
(73,0)
830
(78,2)
1052
(77,0)
 
herkomst
       
– Nederlands
235
(77,3)
735
(69,2)
 970
(71,0)
**
– (kind van) migrant
 69
(22,7)
327
(30,8)
 396
(29,0)
 
opleidingsniveau
       
– laag
109
(35,9)
336
(31,6)
 445
(32,6)
**
– midden
 99
(32,6)
361
(34,0)
 460
(33,7)
 
– hoog
 23
(7,6)
 91
(8,6)
 114
(8,3)
 
– onbekend
 73
(24,0)
274
(25,8)
 347
(25,4)
 
volgt onderwijs
       
– ja
180
(59,2)
489
(46,0)
 669
(49,0)
***
– nee
124
(40,8)
573
(54,0)
 697
(51,0)
 
woonsituatie
       
– woont bij ouder(s)
150
(49,3)
437
(41,1)
 587
(43,0)
*
– alleenwonend
106
(34,9)
435
(41,0)
 541
(39,6)
 
– anders
 48
(15,8)
190
(17,9)
 238
(17,4)
 
ggz-zorgc
n = 185
(100)
n = 594
(100)
n = 779
(100)
 
– ja
 63
(34,1)
234
(39,4)
 297
(38,1)
 
– nee
122
(65,9)
360
(60,6)
 482
(61,9)
 
huisartsenzorgc
n = 185
(100)
n = 593
(100)
n = 778
(100)
 
– ja
 91
(49,2)
332
(56,0)
 423
(54,4)
 
– nee
 94
(50,8)
261
(44,0)
 355
(45,6)
 
uitkering
       
– ja
 71
(23,4)
304
(28,6)
 375
(27,5)
 
– nee
233
(76,6)
758
(71,4)
 991
(72,5)
 
huishoudinkomen/jaar (%)c
n = 230
(100)
n = 773
(100)
n = 1.003
(100)
 
– < 30.000
 92
(40,0)
272
(35,2)
 364
(36,3)
 
– 30.000–50.000
 19
(8,3)
113
(14,6)
 132
(13,2)
 
– 50.000–100.000
 50
(21,7)
189
(24,5)
 239
(23,8)
 
– 100.000–150.000
 42
(18,3)
131
(16,9)
 173
(17,2)
 
– ≥ 150.000
 27
(11,7)
 68
(8,8)
  95
(9,5)
 
aChi-kwadraattoets, * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001
bDoor afronding kan de som van de percentages in elke categorie wat hoger of lager dan 100% zijn.
cDe gegevens van het zorggebruik zijn beschikbaar van 2017–2019, van huishoudinkomen van 2017–2020. Voor de jongeren onder de 18 jaar ontbreken de gegevens over ggz-zorg
Tabel 2 presenteert de demografische kenmerken die het sterkst samenhingen met het overlijden op het spoor. Zoals uit het multivariate model blijkt, was alleen het volgen van onderwijs significant gerelateerd aan een spoorsuïcide (oddsratio (OR) = 1,65; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) = 1,05–2,61). In het eindmodel bleef het volgen van onderwijs als enige significante factor over (OR = 1,70; 95%-BI = 1,32–2,21). Dit betekent dat jongeren die onderwijs volgden een groter risico hadden om op het spoor een einde aan hun leven te maken, dan jongeren die geen onderwijs volgden.
Tabel 2
Demografische kenmerken van jongeren (< 30 jaar) die sterk samenhingen met spoorsuïcide
Suïcide op het spoor onder jongeren – ja of nee (n = 1.366, suïcide op het spoor n = 304)
 
Multivariaat modela
Eindmodelb
Kenmerkenc
OR
95%-BI
p-waardec
OR
95%-BI
p-waardec
geslacht (referentie: vrouw)
      
– man
0,99
0,68–1,44
    
leeftijd (referentie: 20–30 jaar)
      
– 10–20 jaar
1,06
0,61–1,85
    
herkomst (referentie: Nederlands)
      
– (kind van) migrant
1,36
0,89–2,09
    
opleidingsniveau (referentie: laag)
      
– midden
0,98
0,64–1,51
    
– hoog
0,98
0,50–1,86
    
– onbekend
0,60
0,09–2,38
    
volgt onderwijs (referentie: nee)
      
– ja
1,65
1,05–2,61
*
1,70
1,32–2,21
***
woonsituatie (referentie: beide ouders)
      
– alleenwonend
0,96
0,60–1,53
    
– anders
1,05
0,59–1,82
    
ggz-zorg (referentie: nee)
      
– ja
0,90
0,59–1,38
    
huisartsenzorg (referentie: nee)
      
– ja
0,77
0,53–1,13
    
uitkering (referentie: nee)
      
– ja
1,02
0,63–1,67
    
huishoudinkomen/jaar (referentie: € 50.000–100.000)
      
– < 30.000
1,60
0,97–2,66
    
– 30.000–50.000
0,86
0,45–1,60
    
– 100.000–150.000
1,10
0,64–1,89
    
– > 150.000
1,59
0,82–3,05
    
aMultivariate regressie analyse met alle kenmerken in het model
bEindmodel met de sterkste factoren waarin een backward selectieprocedure werd gebruikt
c* p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001

Kenmerken van spoorsuïcides uit de psychosociale autopsie

Bij tien van de zestien jongeren hadden schoolproblemen volgens nabestaanden invloed op de zelfdoding. In de meeste gevallen speelden er ontwikkelingsproblemen, zoals ADHD en autisme, of leerstoornissen, bijvoorbeeld dyslexie. Zes jongeren waren door mentale problematiek afgezakt of hadden hun opleiding niet afgemaakt. Van acht jongeren was uit een IQ-test bekend dat zij een bovengemiddelde intelligentie hadden. Bij veel jongeren lagen de schoolproblemen echter meer op het sociale vlak. Zij voelden zich volgens nabestaanden anders, werden gepest, of konden in sociale relaties moeilijk meekomen.
‘Ze had wat dat betreft niemand meer op school, [ze] voelde zich daarin heel eenzaam.’
Bij veertien van de zestien jongeren hadden persoonlijkheidskenmerken volgens nabestaanden invloed op de zelfdoding. Een groep van elf jongeren kreeg gedurende de adolescentie een sterke hang naar autonomie. Het betrof vooral jonge mannen van begin twintig die een zelfstandig leven wilden opbouwen, maar hier niet toe in staat bleken. Ze probeerden zelfstandig te gaan wonen, een baan te vinden of wilden graag een relatie, maar het lukte niet om dit voor zichzelf te realiseren. Ze raakten teleurgesteld in zichzelf, en voelden zich hierdoor vaak machteloos en onbegrepen. Het ontbrak hen volgens hun naasten aan veerkracht – ze konden tegenslagen minder goed verwerken en als iets niet lukte konden ze dit moeilijk accepteren.
‘Hij wilde op zijn eigen benen staan […] en hij voelde zich gewoon heel machteloos daarin.’
Veel ouders gaven aan weinig zicht te hebben op het gedrag van hun kind op sociale media. Van slechts vijf casussen hadden we een gedetailleerder beeld van wat zij op sociale media deden. Net zoals in ons eerdere psychologisch autopsieonderzoek bleek dat jongeren negatieve of schokkende content opzochten, foto’s van zelfbeschadiging deelden en geheime accounts aanmaakten, zodat ze niet werden gecontroleerd. Dit waren jonge vrouwen die een lange geschiedenis van psychische problemen en zelfbeschadiging hadden.
Bij vier van de zestien jongeren speelden lichamelijke problemen een rol in de zelfdoding. Dit waren uiteenlopende klachten, van heftige acne tot Q‑koorts en chronische pijn. De lichamelijke klachten droegen, soms in combinatie met medicatie, bij aan wantrouwen wat betreft het eigen lichaam en een verlaagd zelfbeeld. Ook zorgden pijnklachten er soms voor dat de jongeren niet sportten, waardoor volgens nabestaanden een uitlaatklep ontbrak.
Bij veertien van de zestien jongeren speelden psychische problemen een rol bij de zelfdoding. Twaalf jongeren hadden hiervoor behandeling gekregen. De jongeren hadden het vaakst een diagnose voor een ontwikkelingsstoornis (n = 5), gevolgd door depressie (n = 3), een persoonlijkheidsstoornis (n = 2), verslavingsproblematiek (n = 2) en een posttraumatische stressstoornis (n = 2). Opvallend was dat vier jongeren gediagnosticeerd waren met een autismespectrumstoornis (ASS) en dat er bij zes andere jongeren vermoedens van ASS waren. Dit betrof vooral mannen. In deze groep kwam naar voren dat de confrontatie met het eigen kunnen een belangrijke rol speelde, waarbij ontkenning en een moeilijke omgang met de eigen beperkingen tot frustratie leidden.
‘Er speelde ontkenning in het begin: “Er is niets met mij.” Inzicht in zijn ziekte kwam pas later, maar acceptatie is nooit volledig gekomen en praten was altijd complex […] Zijn faalangst en perfectionisme zaten hem in de weg om hier creatief mee om te gaan.’
Bij drie jongeren was er een (chronische) depressieve stoornis gediagnosticeerd. Hierover zei één moeder:
‘Het negatieve was altijd om haar heen. Dat was het enige vertrouwde. Als het goed ging voelde ze dat het weer slecht zou gaan en dan gebeurde dat ook. Ze heeft altijd gedacht dat ze er nooit vanaf zou komen.’
Daarnaast hadden vier jongeren last van psychotische symptomen, wat zich uitte in wanen, het uitslaan van wartaal en het horen van stemmen. Twee van hen hoorden in psychotische episoden stemmen die hen aanspoorden een eind aan hun leven te maken.
Bij tien van de zestien jongeren speelden trauma’s (seksueel en/of fysiek misbruik en psychisch trauma) een rol in het proces tot aan de zelfdoding. Drie jonge vrouwen hadden vanwege complexe psychiatrie binnen de ggz over euthanasie gesproken, maar om daarvoor in aanmerking te komen zou de jongere eerst uitbehandeld moeten zijn. Het suïcidale proces stond op de voorgrond in hun leven, en er was een duidelijk progressief verloop in hun psychisch leed. Een moeder vertelde dat haar dochter suïcidaliteit expliciet met iedereen deelde:
Moeder: ‘Iedereen wist dat. Elk gesprek ging daar uiteindelijk over […] Nee, we schrokken er op een gegeven moment niet meer van. Dat was de eerste keren natuurlijk wel. Ja, het was een soort status.’
De zelfdoding op het spoor was voor hen de laatste in een opeenvolging van suïcidepogingen met steeds gevaarlijker methoden. Tot slot hadden vijf jongeren een suïcide meegemaakt die invloed had op hun zelfdoding en twee jongeren hadden een romantische relatie die een suïcidepoging bij het spoor had gedaan.
Bij zeven van de zestien jongeren werd benoemd dat alcohol- en/of drugsgebruik invloed hadden op de zelfdoding. Bij alle jongeren die middelen gebruikten werd echter aangegeven dat de middelen werden gebruikt om sociaal mee te doen en gevoelens te ontvluchten.
‘[De jongere] dronk het meeste van iedereen en hoefde er ook niet van te spugen. Later zei [de jongere] wel: “Waarom denk je dat ik zo veel dronk?”’
Bij vier jongeren werd een indirecte relatie gezien met de zelfdoding. Zo experimenteerde een jongere met het gebruik van ketamine vanwege depressieve klachten. Tegelijkertijd bouwde hij daardoor ook schulden op, waarmee het gebruik indirect wel bijdroeg aan zijn leed en onrust.
Bij zeven jongeren speelden financiële problemen een rol. In drie casussen hing dit samen met de mentale problemen van de jongere. Bij hen was er geen sprake van directe geldproblemen, maar waren ze bang dat er financiële problemen zouden ontstaan. De financiële problemen van vier andere jongeren leken samen te hangen met een breder patroon van impulsiviteit. Zij hadden schulden en deden aankopen die door de nabestaanden als impulsief werden gezien.

Beschouwing en conclusie

Dit onderzoek had tot doel om doel om inzicht te krijgen in kenmerken van jongeren die de afgelopen vijf jaar zijn overleden door zelfdoding op het spoor. In totaal overleden 1.366 jongeren (10–30 jaar) door suïcide, van wie 304 door spoorsuïcides. Dit waren vooral jonge mannen. Jaarlijks overlijden gemiddeld 61 jongeren op het spoor. Tijdens de coronapandemie was in 2020 het aantal zelfdodingen op het spoor ondergemiddeld (n = 47), terwijl het aantal in 2021 bovengemiddeld was (n = 71). Door de coronamaatregelen reisden in 2020 en 2021 minder mensen met de trein en reden er daardoor minder treinen. Desalniettemin was het aantal zelfdodingen onder jongeren in 2021 bovengemiddeld en lijkt zelfdoding op het spoor de algemene trend te volgen in dat jaar. Jongeren die overleden op het spoor waren vergeleken met jongeren die andere methoden gebruikten relatief vaker van Nederlandse herkomst, volgden onderwijs, waren laag opgeleid en woonachtig bij ouders. Van deze kenmerken hing alleen het volgen van onderwijs sterk samen met een suïcide op het spoor.
Dit onderzoek bevestigt internationaal onderzoek waaruit blijkt dat jongvolwassenen een risicogroep zijn voor zelfdoding op het spoor [21]. In aanvulling op eerder onderzoek identificeerden wij in de interviews een subgroep van jongeren, vooral jongens van begin twintig, die een sterke hang naar autonomie hadden, maar een zelfstandig bestaan niet konden realiseren. Overeenkomstig eerder onderzoek onder tieners vonden wij een subgroep van jonge mannen met autisme en een subgroep van jonge vrouwen met complexe psychiatrische problemen en chronische suïcidaliteit [16, 22]. Dit onderzoek beschrijft voor het eerst de problematiek van jonge mannen, begin twintig, die vastlopen in het opbouwen van een zelfstandig leven en daardoor gefrustreerd en machteloos worden. Uit een cohortonderzoek blijkt dat jongeren met de diagnose autisme meer dan twee keer zoveel risico hebben op suïcide dan jongeren zonder autisme [23]. We weten niet of jongeren met autisme vaker kiezen voor de trein, maar de bevindingen zijn alarmerend genoeg om deze doelgroep als hoogrisicogroep te beschouwen. Veel bekende risicofactoren zijn aanwezig, zoals sociaal isolement, drempels ervaren in de zorg, problemen in de sociale interactie en het gevoel anders te zijn [24].
Het volgen van onderwijs lijkt het belangrijkste kenmerk van spoorsuïcides te zijn vergeleken met andere methoden. Omdat dit voor zover wij weten het eerste onderzoek is waaruit dit naar voren komt, is meer onderzoek nodig om deze bevinding te bevestigen en te begrijpen. De provincies Noord-Brabant, Gelderland en Noord-Holland hadden verreweg de meeste treinsuïcides (alle leeftijden). Nader onderzoek is nodig om te bepalen of universiteitssteden, zoals Eindhoven, Wageningen en Amsterdam, risicolocaties zijn. Een derde van de jongeren die door suïcide overleden, was echter laag opgeleid c.q. nog met middelbaar onderwijs bezig. Het gaat dus niet alleen om studenten. Verder waren er geen aanwijzingen voor meer ggz-zorg (omdat instellingen hotspots zijn), omdat dit zorggebruik in deze groep zelfs lager was. De relatief jonge leeftijdsgroep (27% was 10–20 jaar) zou dit resultaat kunnen verklaren, omdat voor jongeren onder achttien jaar het gebruik van ggz-zorg onbekend was.
Een beperking van het onderzoek is het ontbreken van een referentiegroep van Nederlandse jongeren. Een vergelijking met de algemene bevolking geeft beter zicht op welke kenmerken specifiek zijn voor zelfdoding op het spoor. Verder ontbrak een controlegroep bij het psychosociale autopsieonderzoek. Een patiëntcontrole-opzet is geschikter voor lage incidentiecijfers. In een vervolgonderzoek naar suïcidepogingen op het spoor wordt daarom een controlegroep geïncludeerd. Bij sommige onderwerpen waren er onvoldoende casussen om de thematiek te beschrijven, omdat minder casussen werden geïncludeerd dan verwacht in de onderzoeksopzet. Tot slot zullen we in een internationaal artikel alle resultaten van de CBS-microdata en interviewdata behandelen, inclusief die van volwassenen, zodat een completer beeld ontstaat.
Op basis van de bevindingen hebben we de volgende aanbevelingen geformuleerd. Wij raden aan om te investeren in het signaleren van jongeren met schoolproblemen, ofwel door slechte cijfers, ofwel door problemen in sociale relaties op school. Onlangs hebben leden van de Tweede Kamer een motie ingediend die de regering verzoekt om onderwijsinstellingen in het mbo en hoger onderwijs te verplichten tot zelfmoordpreventie en nazorgbeleid, en daarbij informatie van 113 Zelfmoorpreventie te gebruiken, zoals een stappenplan en signaleringskaart, en het protocol van het Trimbos-instituut te volgen [25]. Specifieke aandacht is daarbij nodig voor de vaardigheden en problemen van jongeren met ASS in het schoolsysteem. Daarnaast pleiten wij om zo veel mogelijk gatekeepers van jongeren met ASS te trainen in het signaleren en bespreken van suïcidale gedachten en het vinden van laagdrempelige hulp, rekening houdend met de uitdagingen waar deze jongeren voor staan [26].
Open Access This article is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License, which permits use, sharing, adaptation, distribution and reproduction in any medium or format, as long as you give appropriate credit to the original author(s) and the source, provide a link to the Creative Commons licence, and indicate if changes were made. The images or other third party material in this article are included in the article’s Creative Commons licence, unless indicated otherwise in a credit line to the material. If material is not included in the article’s Creative Commons licence and your intended use is not permitted by statutory regulation or exceeds the permitted use, you will need to obtain permission directly from the copyright holder. To view a copy of this licence, visit http://​creativecommons.​org/​licenses/​by/​4.​0/​.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen

TSG, het Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, is het enige Nederlandstalige tijdschrift dat multidisciplinaire informatie bevat op het gebied van de volksgezondheid en gezondheidszorg. Naast de multidisciplinaire oriëntatie is de combinatie van wetenschap, beleid en praktijk uniek.

BSL Academy SW-TP Saxion Parttime School jaarlicentie

BSL Academy SW-TP Saxion Parttime School half jaarlicentie

Toon meer producten
Literatuur
3.
go back to reference Houwelingen CA van, Kerkhof AJ, Beersma DG. Train suicides in The Netherlands. J Affect Disord. 2010;127:281–6.CrossRefPubMed Houwelingen CA van, Kerkhof AJ, Beersma DG. Train suicides in The Netherlands. J Affect Disord. 2010;127:281–6.CrossRefPubMed
4.
go back to reference Beckman K, Lindh AU, Waern M, et al. Impulsive suicide attempts among young people—a prospective multicentre cohort study in Sweden. J Affect Disord. 2019;243:421–6.CrossRefPubMed Beckman K, Lindh AU, Waern M, et al. Impulsive suicide attempts among young people—a prospective multicentre cohort study in Sweden. J Affect Disord. 2019;243:421–6.CrossRefPubMed
5.
go back to reference McGirr A, Renaud J, Bureau A, et al. Impulsive-aggressive behaviours and completed suicide across the life cycle: a predisposition for younger age of suicide. Psychol Med. 2008;38:407–17.CrossRefPubMed McGirr A, Renaud J, Bureau A, et al. Impulsive-aggressive behaviours and completed suicide across the life cycle: a predisposition for younger age of suicide. Psychol Med. 2008;38:407–17.CrossRefPubMed
6.
go back to reference Berkelmans G, Mei R van der, Bhulai S, et al. Demographic risk factors for suicide among youths in The Netherlands. Int J Environ Res Public Health. 2020;17:1182.CrossRefPubMedPubMedCentral Berkelmans G, Mei R van der, Bhulai S, et al. Demographic risk factors for suicide among youths in The Netherlands. Int J Environ Res Public Health. 2020;17:1182.CrossRefPubMedPubMedCentral
7.
go back to reference Glenn CR, Kleiman EM, Kellerman J, et al. Annual research review: a meta-analytic review of worldwide suicide rates in adolescents. J Child Psychol Psychiatry. 2020;61:294–308.CrossRefPubMed Glenn CR, Kleiman EM, Kellerman J, et al. Annual research review: a meta-analytic review of worldwide suicide rates in adolescents. J Child Psychol Psychiatry. 2020;61:294–308.CrossRefPubMed
8.
go back to reference Silla A, Luoma J. Main characteristics of train-pedestrian fatalities on Finnish railroads. Accid Anal Prev. 2012;45:61–6.CrossRefPubMed Silla A, Luoma J. Main characteristics of train-pedestrian fatalities on Finnish railroads. Accid Anal Prev. 2012;45:61–6.CrossRefPubMed
11.
go back to reference Padmanathan P, Bould H, Winstone L, et al. Social media use, economic recession and income inequality in relation to trends in youth suicide in high-income countries: a time trends analysis. J Affect Disord. 2020;275:58–65.CrossRefPubMedPubMedCentral Padmanathan P, Bould H, Winstone L, et al. Social media use, economic recession and income inequality in relation to trends in youth suicide in high-income countries: a time trends analysis. J Affect Disord. 2020;275:58–65.CrossRefPubMedPubMedCentral
12.
go back to reference Bould H, Mars B, Moran P, et al. Rising suicide rates among adolescents in England and Wales. Lancet. 2019;394:116–7.CrossRefPubMed Bould H, Mars B, Moran P, et al. Rising suicide rates among adolescents in England and Wales. Lancet. 2019;394:116–7.CrossRefPubMed
15.
go back to reference Wiebenga JXM, Dickhoff J, Mérelle SYM, et al. Prevalence, course, and determinants of suicide ideation and attempts in patients with a depressive and/or anxiety disorder: a review of NESDA findings. J Affect Disord. 2021;283:267–77.CrossRefPubMed Wiebenga JXM, Dickhoff J, Mérelle SYM, et al. Prevalence, course, and determinants of suicide ideation and attempts in patients with a depressive and/or anxiety disorder: a review of NESDA findings. J Affect Disord. 2021;283:267–77.CrossRefPubMed
16.
go back to reference Mérelle S, Bergen D van, Looijmans M, et al. A multi-method psychological autopsy study on youth suicides in the Netherlands in 2017: feasibility, main outcomes, and recommendations. PLoS ONE. 2020;15:e238031.CrossRefPubMedPubMedCentral Mérelle S, Bergen D van, Looijmans M, et al. A multi-method psychological autopsy study on youth suicides in the Netherlands in 2017: feasibility, main outcomes, and recommendations. PLoS ONE. 2020;15:e238031.CrossRefPubMedPubMedCentral
17.
go back to reference Cuijpers P, Smit F, Furukawa TA. Most at-risk individuals will not develop a mental disorder: the limited predictive strength of risk factors. World Psychiatry. 2021;20:224–5.CrossRefPubMedPubMedCentral Cuijpers P, Smit F, Furukawa TA. Most at-risk individuals will not develop a mental disorder: the limited predictive strength of risk factors. World Psychiatry. 2021;20:224–5.CrossRefPubMedPubMedCentral
18.
go back to reference Mérelle S, Balt E, Gilissen R, et al. Hoe kunnen suïcides aan het spoor in Nederland vaker voorkomen worden? Een verdiepend onderzoek naar de risicolocaties, antecedenten en persoonlijke risicofactoren. Amsterdam: METc VUmc; 2021. Mérelle S, Balt E, Gilissen R, et al. Hoe kunnen suïcides aan het spoor in Nederland vaker voorkomen worden? Een verdiepend onderzoek naar de risicolocaties, antecedenten en persoonlijke risicofactoren. Amsterdam: METc VUmc; 2021.
21.
go back to reference Krysinska K, De Leo D. Suicide on railway networks: epidemiology, risk factors and prevention. Aust N Z J Psychiatry. 2008;42:763–71.CrossRefPubMed Krysinska K, De Leo D. Suicide on railway networks: epidemiology, risk factors and prevention. Aust N Z J Psychiatry. 2008;42:763–71.CrossRefPubMed
22.
go back to reference Koppel M van de, Mérelle SYM, Stikkelbroek YAJ, et al. Treatment plan for female adolescents in the grip of chronic suicidality. Tijdschr Psychiatr. 2022;64:214–9.PubMed Koppel M van de, Mérelle SYM, Stikkelbroek YAJ, et al. Treatment plan for female adolescents in the grip of chronic suicidality. Tijdschr Psychiatr. 2022;64:214–9.PubMed
23.
26.
go back to reference Terpstra S, Beekman A, Abbing J, et al. Suicide prevention gatekeeper training in the Netherlands improves gatekeepers’ knowledge of suicide prevention and their confidence to discuss suicidality, an observational study. BMC Public Health. 2018;18:637.CrossRefPubMedPubMedCentral Terpstra S, Beekman A, Abbing J, et al. Suicide prevention gatekeeper training in the Netherlands improves gatekeepers’ knowledge of suicide prevention and their confidence to discuss suicidality, an observational study. BMC Public Health. 2018;18:637.CrossRefPubMedPubMedCentral
Metagegevens
Titel
Jongeren en zelfdoding op het spoor. Een mixed-methods-onderzoek
Auteurs
Saskia Y. M. Mérelle
Elias Balt
Lizanne Schweren
Isa van den Brand
Nikki L. van Eijk
Daan Creemers
Arne Popma
Renske Gilissen
Publicatiedatum
01-05-2023
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
TSG - Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen / Uitgave bijlage 1/2023
Print ISSN: 1388-7491
Elektronisch ISSN: 1876-8776
DOI
https://doi.org/10.1007/s12508-023-00393-y