Skip to main content
Top

2024 | Boek

Leerboek microbiologie en infectieziekten

Redacteuren: prof. dr. A.I.M. Hoepelman, prof. dr. A.C.M. Kroes, prof. dr. K. Lagrou, prof. dr. J.C.H. Van der Hilst, prof. dr. H.F.L. Wertheim, prof. dr. M.J.M. Bonten, dr. J.J. van Hellemond, prof. dr. E.R.J. Vlieghe, prof. dr. M. van Vugt

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

In dit boek wordt stilgestaan bij alle soorten infecties en alle aandachtsgebieden binnen de medische microbiologie. Het is gebaseerd op klinisch relevante groepen van infectieziekten, waarbij de nadruk is gelegd op die infectieziekten die een in Nederland en Vlaanderen werkzame arts regelmatig tegenkomt.

De vijfde druk is bijgewerkt op actuele onderwerpen zoals MERS, SARS, COVID-19, modellering, pandemic preparedness, vaccinatieontwikkeling en ook niet-farmacologische interventies. Dankzij de inbreng van Vlaamse redacteuren en auteurs is er ook specifieke aandacht voor resistentie en therapie in België. Vrijwel alle ziektebeelden worden toegelicht aan de hand van casuïstiek. De hoofdstukken zijn opnieuw ingedeeld en in ruime mate van illustraties voorzien.

Leerboek microbiologie en infectieziekten is primair bedoeld voor studenten geneeskunde en medische biologie, maar wordt ook binnen de studies tandheelkunde en mondzorg ingezet. Daarnaast is het een handzaam naslagwerk voor de professional. Alle inhoud van dit boek is bovendien via de online leeromgeving beschikbaar.

Aan deze geactualiseerde en uitgebreide druk hebben specialisten van alle Nederlandse en Vlaamse geneeskundefaculteiten meegewerkt.

Inhoudsopgave

Voorwerk
1. Evolutie als basis
Samenvatting
Infectieziekten zijn te beschouwen als een aparte groep ziekten van de mens. Steeds gaat het om ziekten die het gevolg zijn van een interactie tussen de mens en een ander biologisch agens: een micro-organisme. Bij een infectieziekte is er sprake van een bepaalde vorm van interactie waarbij schade optreedt voor de mens. Verreweg de meeste interacties tussen mensen en micro-organismen zijn echter niet schadelijk voor de mens. De evolutie van de organismen vindt, in elkaar ten dele overlappende processen, plaats in drie domeinen: Bacteria, Archaea (te beschouwen als een bijzondere groep bacteriën) en Eukarya. Er bestaan verschillende vormen van mutaties en van verwerving van genetisch materiaal, zoals transformatie, conjugatie en transductie, en ook transposons en integronen (bij bacteriën) en recombinatie en herrangschikking (bij virussen) dragen bij aan de genetische flexibiliteit van micro-organismen. Het vaststellen van de verwantschap tussen micro-organismen kan op basis van fenotypische kenmerken maar overheersend zijn de genotypische methoden, met name sequentieanalyse.
A. C. M. Kroes, K. Lagrou, H. F. L. Wertheim
2. De verwekkers van infectieziekten
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste structurele kenmerken, de geordende indeling en de naamgeving (ofwel taxonomie) van pathogene micro-organismen besproken en ook enkele relevante fysiologische aspecten. Achtereenvolgens komen de volgende ziekteverwekkers aan bod: de virussen, bacteriën, fungi (die kunnen aangetroffen worden als gist of als schimmelvorm met vertakkende hyfen) en parasieten (ectoparasieten en endoparasieten). Endoparasieten kunnen onderverdeeld worden in eencellige organismen (protozoën) en de meercellige wormen (helminthen). Wormen worden ingedeeld in platwormen (Plathyhelminthes), waaronder de lintwormen (Cestoda) en zuigwormen (Trematoda), en de rondwormen (nematoden).
J. J. van Hellemond, A. C. M. Kroes, K. Lagrou, P. E. Verweij, B. J. Visser, H. F. L. Wertheim
3. Pathogenese van infectieziekten
Samenvatting
Micro-organismen zijn de oudste levensvormen op aarde en zijn overal aanwezig. Zo is de mens gekoloniseerd met een eigen stabiele microflora (commensale flora, microbioom of microbiota). Wanneer een interactie tussen een micro-organisme en een gastheer tot schade leidt of een veranderde fysiologie, dan spreekt men van een infectie. De keten van gebeurtenissen waarbij een contact met een micro-organisme uiteindelijk leidt tot veranderde fysiologie of schade aan de gastheer zal in de dit hoofdstuk stap voor stap worden besproken. Eerst worden de algemene principes en definities van een infectieziekte uit de doeken gedaan. Vervolgens wordt stilgestaan bij de pathogenese. In dat kader bespreken we besmettingsroutes (bijv. zoönose, voedselinfectie, aerosolen), kolonisatie en adherentie, invasie en verspreiding. Ook de verdedigingsmechanismen van het menselijk lichaam komen aan bod: natuurlijke flora, barrières en mechanische factoren waaronder verschillende vormen van (aangeboren) immuniteit. Daarna worden de virulentiefactoren belicht. Ten slotte leggen we uit hoe zich een infectie tot ziekte ontwikkelt en wat het ziektebeloop in de tijd is.
J. C. H. Van der Hilst, H. F. L. Wertheim, K. Lagrou, A. C. M. Kroes
4. Diagnostiek van infectieziekten
Samenvatting
Het opsporen van de precieze oorzaak van een infectieziekte is in veel gevallen van groot belang voor een inzicht in de prognose van de ziekte, de behandelopties, de mogelijke bron en de noodzaak om maatregelen tegen verspreiding toe te passen. Voor de klinische benadering van een infectieziekte zijn de anamnese en het lichamelijk onderzoek essentieel. Het doel daarvan is het opstellen van een differentiaaldiagnose en een waarschijnlijkheidsdiagnose op grond waarvan aanvullend onderzoek kan worden ingezet. Het vaststellen van de verwekker van een infectieziekte en diens relevante eigenschappen vereist het toepassen van verschillende technische benaderingen in een laboratorium: directe detectie, gebruikmaken van biologische eigenschappen, analyse van spectra, detectie en sequentieanalyse van nucleïnezuren en ten slotte het gebruik van de gastheerimmuunrespons. Sequentieanalyse van nucleïnezuren is sterk in opkomst als benadering en kan veel relevante eigenschapen van verwekkers in één keer vaststellen. Bij de interpretatie van een laboratoriumuitslag gaat het om de voorspellende waarde van een positieve of negatieve bevinding. Deze waarden worden bepaald door de gevoeligheid ofwel sensitiviteit enerzijds en de specificiteit anderzijds.
H. F. L. Wertheim, K. Lagrou, J. J. van Hellemond, A. C. M. Kroes
5. Therapie voor infectieziekten
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden de verschillende middelen belicht die beschikbaar zijn voor de behandeling van infectieziekten. Er kan een onderverdeling worden gemaakt in antibacteriële therapie (antibiotica), antivirale therapie, antifungale therapie en antiparasitaire therapie. De antibiotica bestaan uit celwandsyntheseremmers, topo-isomeraseremmers (fluorochinolonen), remmers van foliumzuurmetabolisme (sulfonamiden), eiwitsyntheseremmers (aminoglycosiden, tetracyclines, macroliden, lincosamiden, oxazolidinones) en nitro-imidazolderivaten (metronidazol en ornidazol). Vervolgens kan er nog verder worden gespicifeerd in bètalactamantibiotica (o.a. penicillinen, cefalosporinen, carbapenems, monobactams en glycopeptiden). De biologische beschikbaarheid en aangrijpingspunten, evenals de voordelen en de nadelen van alle middelen, zoals resistentie, worden besproken.
E. R. J. Vlieghe, J. C. H. Van der Hilst, K. Lagrou, J. J. van Hellemond, A. C. M. Kroes, H. F. L. Wertheim
6. Preventie van infectieziekten
Samenvatting
Voor de bestrijding van infectieziekten zijn er verschillende strategieën die men kan hanteren. Ten eerste kan men de bron van infectie opsporen en elimineren door bijvoorbeeld bronisolatie. Een tweede optie is het onderbreken van de transmissieroutes van pathogene micro-organismen door bijvoorbeeld isolatie, goede hygiëne of een andere gedragsaanpassing (de ‘niet-farmaceutische interventies’). Ten slotte kan men middels vaccinatie het aantal vatbare individuen zo laag mogelijk houden. In Nederland gebeurt dat via het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), in België via het Vaccinatieprogramma (VP). Voor een goede bestrijding is verder het monitoren van infectieziekten door gerichte surveillance essentieel. Met screeningsprogramma’s spoort men geïnfecteerde personen in een vroeg stadium op. Verder is er contactonderzoek. Desinfectie en sterilisatie spelen een belangrijke rol in de bestrijding van infecties, evenals het doorgeven van meldingsplichtige infectieziekten.
H. F. L. Wertheim, P. Van Damme, A. I. M. Hoepelman
7. Epidemiologie van infectieziekten
Samenvatting
De epidemiologie van infectieziekten wordt gekenmerkt door patiëntafhankelijkheid, iets wat in de epidemiologie van andere ziekten geen rol speelt. Infecties verspreiden zich immers van mens op mens (of van dier op mens) en daarvoor is overdracht van een verwekker noodzakelijk. In dit hoofdstuk bespreken we de basale kenmerken van de infectieziekten-epidemiologie en hoe we die kennis aanwenden voor het maken van mogelijke scenario’s en het inschatten van het effect van interventies. Verschillende vormen van epidemiologisch onderzoek worden toegelicht, zoals diagnostisch, etiologisch, prognostisch en interventieonderzoek. De belangrijkste epidemiologische maten worden besproken: incidentie, prevalentie, morbiditeit, mortaliteit, letaliteit. Op basis van het S-E-I-R-model worden mensen verdeeld in de verschillende epidemiologisch relevante stadia van een infectie. Er volgt uitleg over de verspreidingsmechanismen van infectiezieken: het basale reproductiegetal (R0) en effectieve reproductiegetal (Re). Ten slotte wordt aan de hand van het SARS-CoV-2-virus gedemonstreerd hoe de verspreiding van COVID-19 tijdens de pandemie in de praktijk uitpakte.
M. J. M. Bonten, E. R. J. Vlieghe
8. Infecties van de bovenste luchtwegen
Samenvatting
Luchtweginfecties in het algemeen en infecties van de bovenste luchtwegen in het bijzonder komen wereldwijd zeer veel voor en zijn de voornaamste reden om een arts te consulteren. In de niet-geïndustrialiseerde landen zijn luchtweginfecties bovendien nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak op de kinderleeftijd. Infecties van de bovenste luchtwegen worden meestal veroorzaakt door virussen, en ook zijn er bacteriële verwekkers. Deze behoren meestal tot de eigen flora; S. pneumoniae is de belangrijkste. Op klinische gronden kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende verwekkers van bovenste luchtweginfecties. Antibiotische behandeling van bovenste luchtweginfecties is slechts zelden nodig. Etiologische laboratoriumdiagnostiek voor influenza-achtige ziektebeelden is vooral van belang bij risicogroepen en in gezondheidsinstellingen vanwege de beschikbaarheid van antivirale behandeling en eventuele maatregelen ter voorkoming van nosocomiale verspreiding van influenzavirussen. Ziektebeelden die worden belicht zijn influenzavirus, coronavirusinfecties (SARS-CoV-2-virus), rinitis en rinosinusitis, faryngitis/tonsillitis, otitis media en laryngitis.
M. D. de Jong, A. C. M. Kroes, T. F. W. Wolfs
9. Infecties van de onderste luchtwegen en tuberculose
Samenvatting
Tot de onderste luchtwegen behoren alle onderdelen van de luchtwegen en de longen onder de stembanden (trachea, bronchi en bronchioli). Onder normale omstandigheden zijn de onderste luchtwegen vrij van micro-organismen. Deze situatie wordt gehandhaafd door de continue activiteit van de trilharen, die zorgen voor eliminatie van de partikels. De deeltjes die toch in de alveoli terechtkomen, worden door de macrofagen gefagocyteerd en verwijderd. Ontstaat er toch een ontsteking, dan vindt vanuit de bloedbaan toestroom plaats van granulocyten en lymfocyten om pathogenen te verwijderen. Daarnaast bevatten de luchtwegen nog een aantal eiwitten die de gastheer beschermen tegen kolonisatie. Bij patiënten met chronische obstructieve longaandoeningen (COPD) treedt vernauwing en deformatie van de luchtwegen op, wat kan leiden tot een lokale afvloedbelemmering en kolonisatie met micro-organismen. Andere veel geziene aandoeningen zijn (acute) bronchitis, longontsteking (pneumonie), kinkhoest en tuberculose. Ook zijn er zeldzame aandoeningen zoals mucoviscidose (taaislijmziekte/cystische fibrose), het immotieleciliasyndroom en hypo- of agammaglobulinemie die predisponeren tot luchtweginfecties.
A. Verbon, T. F. W. Wolfs, S. F. J. Callens, J. M. Prins
10. Infecties van de urinewegen
Samenvatting
Na luchtweginfecties zijn urineweginfecties de meest voorkomende infecties. In de Nederlandse huisartsenpraktijk bedraagt de incidentie 30 tot 40 per 1.000 personen per jaar. Meestal betreft het ongecompliceerde lage-urineweginfecties, maar ook acute pyelonefritis (nierbekkenontsteking) komt regelmatig voor (incidentie van ruim 2 per 1.000 vrouwen per jaar). Andere aandoeningen die in het kader van urineweginfecties in dit hoofdstuk de revue passeren, zijn lage-urineweginfectie (cystitis en acute pijnlijke frequente mictie syndroom) en acute strangurie bij vrouwen, prostatitis, asymptomatische bacteriurie en acute epididymo-orchitis. Urineweginfecties zijn dus een belangrijk probleem, ook als men zich realiseert dat voor deze aandoeningen grote hoeveelheden antibiotica worden voorgeschreven, wat leidt tot een toename van de antibioticumresistentie.
S. E. Geerlings, J. Boelens, A. I. M. Hoepelman
11. Infecties van het maag-darmkanaal
Samenvatting
Darminfecties worden veroorzaakt door bacteriën, virussen of parasieten. Diarree, misselijkheid met of zonder braken en buikpijn zijn de meest voorkomende klachten. Afhankelijk van de verwekker kunnen ook (hoge) koorts, pijnlijke buikkrampen en bloed en slijm in de feces aanwezig zijn. Ook een aantal systemische infectieziekten kan gepaard gaan met diarree, bijvoorbeeld legionellose, listeriose, mazelen, influenza, toxischeshocksyndroom en virale hepatitis A. Daarnaast kunnen diarree en braken worden veroorzaakt door microbiële toxinen die gevormd zijn in voedsel voorafgaand aan consumptie. In dat geval spreken we van voedselvergiftiging. Diarreeklachten kunnen ook voortkomen uit niet-infectieuze darmziekten, bijvoorbeeld colitis ulcerosa of de ziekte van Crohn.
A. M. Van den Abeele, J. J. van Hellemond, M. P. G. Koopmans, J. M. Prins
12. Infecties van de huid en weke delen
Samenvatting
Als de huidbarrière niet meer intact is, kunnen er gemakkelijker (bacteriële) huidinfecties ontstaan. Veelvoorkomende primaire bacteriële huidinfecties zijn: impetigo, folliculitis, whirlpooldermatitis, paronychia, panaritium, cellulitis, furunkel, furunculose, erythrasma en erythema chronicum migrans. De meest voorkomende bacteriële verwekkers zijn Staphylococcus aureus en hemolytische streptokokken. Een deel van de bijtwonden (katten, honden) wordt geïnfecteerd. Ernstige huidinfecties gaan vaak gepaard met systemische klachten, koorts, algemeen ziek-zijn. Voorbeelden hiervan zijn erysipelas, toxischeshocksyndroom (TSS), ‘staphylococcal scalded skin syndrome’ (SSSS) en fasciitis necroticans. Impetiginisatie ontstaat secundair bij een al bestaande huidaandoening. Ook bij acne vulgaris en hidradenitis suppurativa ontstaat infectie secundair. Virale huidinfecties worden veroorzaakt door herpes simplex type 1 en 2 (gingivostomatitis en herpes labialis of genitalis), varicellazostervirus (varicella en herpes zoster), humaan papillomavirus (verrucae vulgares) en molluscipoxvirus (mollusca contagiosa). Dermatofyten (schimmels) zoals Trichophyton, Microsporum en Epidermophyton veroorzaken huidbeelden zoals tinea of onychomycose (vorm van kalknagel). Candida-infecties veroorzaken de volgende huidinfecties: intertrigo, paronychia, onychomycose of folliculitis. Parasitaire huidinfectie, zoals hoofdluis, wordt veroorzaakt door Pediculus humanus, variant capitis. Infecties van de weke delen (spier en fascie) zijn zeldzaam (bacteriële pyomyositis, necrotiserende myositis en virale myositis).
J. Cox, R. Laeijendecker
13. Exanthemateuze infectieziekten en bof
Samenvatting
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van een aantal infectieziekten waarbij uitslag van de huid een van de belangrijkste symptomen is. In de volksmond worden deze ziekten ‘vlekjesziekten’ genoemd. In de dagelijkse praktijk wordt met exantheem vaak erytheem (roodheid) of een maculopapuleuze (rode vlekken en papels) huiduitslag bedoeld, maar internationaal vallen hieronder ook vesiculobulleuze huiduitslag (blaasjes en/of blaren) en huiduitslag met petechiën (puntbloedingen) of andere hemorragische verschijnselen (bijv. purpura). Daarnaast kan bij sommige aandoeningen een urticariële en/of multiforme huiduitslag optreden.In geval van maculopapuleuze exanthemen wordt aangegeven of deze grofvlekkig of kleinvlekkig zijn en of het exantheem samenvloeit. Als er afwijkingen aanwezig zijn op de slijmvliezen, spreekt men van een enantheem. Onder andere de volgende aandoeningen worden besproken: mazelen (morbilli), roodvonk (scarlatina), rodehond (rubella), erythema infectiosum (vijfde ziekte), exanthema subitum (zesde ziekte), waterpokken (varicella zoster) en bof (parotitis epidemica).
S. P. M. Geelen, R. Bodewes, P. Schelstraete
14. Infecties van botten en gewrichten
Samenvatting
Infecties van het bot en het beenmerg (osteomyelitis) en infecties van gewrichten (artritis) worden regelmatig gezien in de klinische praktijk. Het gaat hierbij om een heterogene groep aandoeningen met verschillen in pathogenese, klinische presentatie en behandeling die aanleiding kunnen geven tot ernstige morbiditeit en soms zelfs mortaliteit bij de patiënt. Bij kinderen kan een osteomyelitis of artritis leiden tot irreversibele groeistoornissen en deformiteiten, terwijl ook bij volwassenen structurele schade aan het aangedane bot of gewricht kan ontstaan. Een vroegtijdige onderkenning van het ziektebeeld en een snelle, adequate behandeling zijn daarom van groot belang. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de pathogenese, symptomatologie, diagnostiek en behandeling van osteomyelitis en artritis in het algemeen. Ook wordt een aantal veelvoorkomende specifieke ziektebeelden besproken, zoals acute hematogene osteomyelitis, osteomyelitis na een botbreuk, vertebrale osteomyelitis en spondylodiscitis en infecties bij artroplastieken (periprothetische gewrichtsinfectie).
M. Depypere, M. B. Ekkelenkamp, W. H. C. Rijnen
15. Infecties van het centrale zenuwstelsel
Samenvatting
Infecties van het centrale zenuwstelsel (czs) zijn relatief zeldzaam maar vaak levensbedreigend. Anatomisch is het czs door de bloed-hersenbarrière (BHB) goed beschermd: tegen penetrerend letsel door de stevige schedel, wervels en dura mater, tegen mechanische schokken door de liquor cerebrospinalis, en tegen via bloedoverdraagbare infecties door gespecialiseerde endotheelcellen. Een intact immuunsysteem voorkomt doorgaans dat csz-infecties zich kunnen ontwikkelen. De bescherming is echter niet waterdicht. Virussen kunnen het czs bereiken door zich centripetaal te verspreiden langs zenuwbanen. Ook kunnen perifere macrofagen en monocyten die geïnfecteerd zijn met een virus zich over de BHB bewegen en het virus afleveren in het czs. Diverse bacteriën, schimmels en parasieten beschikken over celeigen instrumenten om de BHB te passeren. Bovendien kunnen ziekteverwekkers rechtstreeks het czs binnendringen wanneer de anatomische barrière door infectie van een aangrenzende structuur (otitis, sinusitis, osteomyelitis) geschonden is, of wanneer de barrière als gevolg van een congenitaal defect (spina bifida, congenitale liquorlekkage), tumor, ongevalsletsel, operatie, punctie, drain of katheter is doorbroken. Infecties van het czs die in dit hoofdstuk worden besproken zijn meningokokkenziekte (o.a. meningitis), encefalitis, neuritis (radiculitis), focale infecties zoals hersenabcessen, epidurale abcessen en septische sinustrombose.
M. C. Brouwer, F. F. Stelma, C. Schultsz, J. Van Laethem
16. Oculaire infecties
Samenvatting
Een rood oog is een veelvoorkomende klacht in de huisartsenpraktijk. Veelal kan de huisarts zelf de patiënt verder helpen, maar bij de aanwezigheid van alarmsymptomen zoals pijn, lichtschuwheid en visusdaling dient te worden overwogen de patiënt door te sturen naar een specialist. De oorzaken van een rood oog zijn zeer divers en kunnen zowel infectieus als niet-infectieus van oorsprong zijn. (Blefaro)conjunctivitis, (epi)scleritis, keratitis, iridocyclitis, subconjunctivale bloeding, acuut glaucoom en trauma kunnen tot de oorzaken behoren. De anamnese en inspectie van het oog geven belangrijke aanwijzingen voor het stellen van de diagnose. Het is van belang dat de arts onderscheid kan maken tussen visusbedreigende aandoeningen (vooral keratitis, iridocyclitis en acuut glaucoom) en niet-visusbedreigende aandoeningen (zoals conjunctivitis, subconjunctivale bloeding en episcleritis), en ernstige van niet-ernstige oogletsels kan onderscheiden. Als de roodheid gepaard gaat met snel toenemend oedeem van de oogleden, dient men ook aan cellulitis orbitae te denken. Deze ontstaat geregeld vanuit onder andere een infectiehaard op het ooglid (hordeolum) of sinusitis en hoort systemisch te worden behandeld.
I. Claerhout, J. H. de Boer, B.S. Wensing
17. Infecties van de lever
Samenvatting
De lever, het grootste orgaan in de buikholte, speelt een centrale rol in de stofwisseling van glucose, aminozuren en vetten. Het orgaan is daarnaast verantwoordelijk voor de productie van albumine en stollingsfactoren. Afbraak en uitscheiding van lichaamseigen stoffen als bilirubine, ammoniak en hormonen en het ontgiften van lichaamsvreemde stoffen geschieden grotendeels in de lever. Ontsteking van de lever (hepatitis) heeft verschillende oorzaken: toxische beschadiging (alcohol, drugs, geneesmiddelen), stofwisselingsziekten (ijzer, koper, enzym defecten), auto-immuniteit, vetstapeling en infectie. Verschillende bacteriën, protozoën, schimmels en wormen zijn in staat de lever te infecteren, maar virale hepatitis is veruit de belangrijkste vorm van infectieuze hepatitis. Infectie met cytomegalovirus of Epstein-Barr-virus (ziekte van Pfeiffer) gaat soms gepaard met hepatitis. In dit hoofdstuk worden behalve de hepatitisvirussen A t/m E ook geelzucht (icterus), leverinsufficiëntie, acuut leverfalen, Guillain-Barré-syndroom, neuralgische amyotrofie, hepatocellulair carcinoom (HCC), polyarteritis nodosa en cirrose belicht.
A. A. van der Eijk, F. Nevens, R. A. de Man
18. Seksueel overdraagbare infecties
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden de seksueel overdraagbare infecties (SOI) behandeld, exclusief HIV en de virale hepatitiden. In het eerste, algemene deel komen de epidemiologie, klinische presentaties en risicofactoren van SOI aan bod. Er wordt onder meer ingegaan op asymptomatische infecties en patiënten met multipele SOI tegelijkertijd. Het middendeel van het hoofdstuk is gewijd aan de specifieke verwekkers en de hieraan gerelateerde ziektebeelden (inclusief diagnostiek en behandeling), om te beginnen Neisseria gonorrhoeae, Chlamydia trachomatis, inclusief lymphogranuloma venereum, de ulceratieve SOI-verwekkers herpessimplexvirus en herpes genitalis, Treponema pallidum (syfilis) en Haemophilus ducreyi (chancroïd). Vervolgens wordt het humaan papillomavirus met de benigne en (pre)maligne syndromen behandeld. Ook de vaginale infecties ten gevolge van bacteriële vaginose – Candida albicans, Trichomonas vaginalis – komen aan bod, en scabiës als voorbeeld van een ectoparasitaire infectie. Als laatste wordt kort in gegaan op de preventieve maatregelen tegen de verspreiding van SOI.
A. K. van der Bij, H. J. C. de Vries
19. Lymfadenopathieën en HIV
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden infecties besproken die zich vooral afspelen in lymfoïde weefsels en die meerdere orgaansystemen kunnen aantasten. Cellen van het immuunsysteem spelen een belangrijke rol in de pathogenese van deze vaak chronische infecties. Dit uit zich onder andere in gegeneraliseerde lymfadenopathie (lymfekliervergroting), een gemeenschappelijk klinisch kenmerk van deze ziekten. In dit hoofdstuk worden de pathofysiologische processen die aan deze lymfekliervergroting ten grondslag liggen kort samengevat en worden de belangrijkste infectieuze ziektebeelden met lymfadenopathie en hun verwekkers besproken, zoals mononucleosis infectiosa (Epstein-Barr-virus) en humaan cytomegalovirus (CMV). Dit hoofdstuk bevat verder een uitgebreide bespreking van infectie met het humaan immunodeficiëntievirus (HIV).
K. Brinkman, A. M. J. Wensing, E. R. J. Vlieghe
20. Intravasale infecties en sepsis
Samenvatting
De circulatie van bloed door het hart is essentieel voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen naar weefsel en organen en voor de afvoer van afvalstoffen. In principe is bloed steriel. Als micro-organismen in de bloedbaan komen, worden ze snel verspreid en bereiken dan binnen twee minuten een capillair systeem waarin ze kunnen achterblijven. In weefsels en organen kunnen ze soms aan specifieke cellen hechten (tropisme) en na groei specifieke infecties van die weefsels of organen veroorzaken (bijv. hepatitis B-virus in de lever, meningokokken in de meningen). Andere micro-organismen veroorzaken infecties door in het bloed of in de cellen in het bloed (bijv. plasmodiumsoorten, de oorzaak van malaria) in bloedvaten of in het hart te groeien. Infecties in het hart en de bloedbaan worden intravasale of endovasculaire infecties genoemd. In dit hoofdstuk worden sepsis, bacteriëmie (door Staphylococcus aureus en coagulasenegatieve stafylokokken), systemisch inflammatoireresponssyndroom (SIRS), orgaanfalen, ‘acute respiratory distress syndrome’ (ARDS), endocarditis, myocarditis en pericarditis besproken.
J. T. M. van der Meer, R. Cartuyvels, W. J. Wiersinga
21. Prenatale en neonatale infecties
Samenvatting
De afweer van de foetus begint zich al vroeg in de zwangerschap te ontwikkelen. Deze ontwikkeling zet zich ook na de geboorte nog voort. Daardoor vertoont de afweer van de pasgeborene ten opzichte van die bij oudere kinderen en volwassenen een aantal verschillen. Mede hierdoor zijn foetussen en neonaten verhoogd gevoelig voor een aantal specifieke infecties. Wanneer een infectie bij het kind vóór de geboorte is ontstaan, spreekt men van een prenatale infectie. Is de infectie bij de geboorte nog aanwezig, dan spreken we bij de pasgeborene van congenitale infectie. Perinatale dan wel neonatale infecties treden op tijdens of direct na de geboorte. Voorbeelden van congenitale infecties zijn infecties met cytomegalovirus, rubellavirus, parvovirus B19 en varicellazostervirus en lues, tuberculose en toxoplasmose. Voorbeelden van belangrijke verwekkers van neonatale infecties zijn groep B-streptokokken, Escherichia coli, enterovirus, parechovirus, hepatitis B, HIV, herpessimplexvirus, varicellazostervirus, Chlamydia trachomatis en Listeria monocytogenes. De ziekten kennen een andere presentatie, frequentie van voorkomen en beloop dan bij volwassenen. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij het maken van een differentiaaldiagnose.
A. C. T. M. Vossen, D. S. D. De Geyter, V. Bekker
22. Zorggerelateerde infecties
Samenvatting
Bij ongeveer 5–10 % van de patiënten die in een ziekenhuis of andere zorginstelling worden opgenomen, ontwikkelt zich tijdens dit verblijf een infectie. Elke infectie die in een zorginstelling ontstaat en die niet aanwezig was of nog in de incubatietijd verkeerde op het moment dat de patiënt werd opgenomen, is per definitie een zorggerelateerde infectie. De belangrijkste zorggerelateerde infecties zijn postoperatieve wondinfecties, infecties van de lage luchtwegen, urineweginfecties en infecties van de bloedbaan (bacteriëmie), vaak ten gevolge van intraveneuze katheters. Zorggerelateerde infecties vormen een belangrijk probleem, omdat zij vaak aanleiding geven tot een verhoogde morbiditeit, verlenging van de (ziekenhuis)opname en daardoor hogere kosten, en soms ook tot een verhoogde mortaliteit. In Nederland worden prevalentie en incidentie van een aantal zorggerelateerde infecties regelmatig gemeten in de zorginstellingen die participeren in de landelijke organisatie PREZIES.
J. A. J. W. Kluytmans, K. Magerman, K. E. Veldkamp
23. Infecties bij patiënten met een gestoorde afweer
Samenvatting
De eerste verdedigingslinie, gevormd door het intacte oppervlak van huid en slijmvliezen, is van groot belang voor de afweer tegen micro-organismen. De kwaliteit van deze verdedigingslinie kan worden aangetast door een fysisch of chemisch trauma, waardoor micro-organismen hun kans schoon zien. Ook de processen die bijdragen tot de kwaliteit van deze verdedigingslinie, zoals secretie (o.a. talg, zweet, mucus, maagzuur) en beweging (trilhaaractiviteit, darmmotiliteit en blaaslediging) kunnen worden aangetast. Iatrogene schade aan de eerste verdedigingslinie is niet zeldzaam: injecties, operaties, katheterisaties en medicamenteuze interventies (o.a. antacida, parasympathicolytica, morfinomimetica) kunnen de afweer in negatieve zin beïnvloeden. Hoewel de eerste verdedigingslinie van groot belang is, zal dit hoofdstuk zich vooral richten op een aantal stoornissen in de overige verdedigingslinies, namelijk de humorale en de cellulaire afweer.
K. Lagrou, H. G. M. Niesters, F. L. van de Veerdonk, C. C. Van Leer-Buter, E. Van Wijngaerden, P. E. Verweij
24. Zoönosen
Samenvatting
Een zoönose is een infectieziekte die van dier op mens kan overgaan of andersom. Mensen komen op diverse manieren in contact met dieren. Zo heeft 55 % van de Nederlandse gezinnen één of meer huisdieren, heeft Nederland een hoge dichtheid aan voedselproducerende landbouwhuisdieren en kunnen mensen in contact komen met dieren in het wild tijdens buitenactiviteiten. De contacten tussen mens en dier kunnen direct zijn, door aanraking, aanhoesten, likken of bijten, of indirect door contact met feces of urine, inhalatie van stof met besmette excreta, contaminatie van het milieu, het eten van besmet voedsel of via een vector. Directe overdracht vindt plaats bij brucellose, antrax (miltvuur), kattenkrabziekte, bartonellose, rabiës, Mpox, Q-koorts, psittacose, SARS-CoV-1, aviaire influenza en tularemie. Van indirecte overdracht van micro-organismen op de mens is sprake bij toxoplasmose, leptospirose (ziekte van Weil), hantavirussen, Lyme-borreliose en tekenencefalitisvirus (TBEV).
M. Van Esbroeck, J. J. van Hellemond, L. M. Kortbeek, T. Kuiken, H. F. L. Wertheim
25. Import- en reizigersziekten
Samenvatting
Import- en reizigersziekten zijn ziekten die zich specifiek voordoen bij reizigers en die in Nederland niet (meer) endemisch zijn. Infecties vormen een belangrijk onderdeel van de import- en reizigersgeneeskunde en zijn meestal gerelateerd aan de (sub)tropen, waar (parasitologische) infecties prominent vertegenwoordigd zijn. Morbiditeit bij reizigers wordt vooral veroorzaakt door infecties, terwijl de belangrijkste doodsoorzaak in deze groep het gevolg is van ongelukken en trauma’s. Groeiend reizigersverkeer en migratie van bevolkingsgroepen door oorlogen of andere oorzaken dragen bij tot de verspreiding van infecties in soms epidemische vorm; zo kunnen nieuwe infecties of resistente vormen van reeds aanwezige infecties in een bepaald gebied worden geïntroduceerd. In dit hoofdstuk belichten we onder andere malaria, buiktyfus, dengue, ebolavirus, verschillende rickettsiosen, reizigersdiarree, amoebiasis, schistosomiasis, echinokokkose en leishmaniasis.
M. van Vugt, E. R. J. Vlieghe, B. J. Visser, P. B. J. E. Hulshof, C. Stijnis, J. J. van Hellemond, L. G. Visser
26. Erratum bij: Evolutie als basis
A. C. M. Kroes, K. Lagrou, H. F. L. Wertheim
Nawerk
Meer informatie
Titel
Leerboek microbiologie en infectieziekten
Redacteuren
prof. dr. A.I.M. Hoepelman
prof. dr. A.C.M. Kroes
prof. dr. K. Lagrou
prof. dr. J.C.H. Van der Hilst
prof. dr. H.F.L. Wertheim
prof. dr. M.J.M. Bonten
dr. J.J. van Hellemond
prof. dr. E.R.J. Vlieghe
prof. dr. M. van Vugt
Copyright
2024
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-2944-1
Print ISBN
978-90-368-2943-4
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2944-1