Samenvatting
In dit hoofdstuk behandelen we de toedieningsvormen voor rectaal en vaginaal gebruik, waarbij de meeste aandacht uitgaat naar de suspensiezetpil. We kijken naar de plaats die de rectale en vaginale toediening inneemt in therapie en in wetenschappelijk onderzoek. We noemen de hoofdpunten van de biofarmacie en gaan daarna dieper in op ontwerp en bereiding. De suspensiezetpil wordt het meest gebruikt en de kwaliteit van ontwerp en bereiding is van veel invloed op de werking. We kijken naar de kritische punten in het ontwerp zoals de vorm van het farmacon, de deeltjesgrootte en de zetpilbasis. We bespreken essentiële punten van de bereiding van zetpillen in detail: dispergeren, mengen en gieten. Na de zetpillen komen de klysma’s uitgebreid aan bod. Ze werken vaak sneller en kunnen een groter stuk van rectum en colon bereiken. Dit is voor een lokale werking relevant. Voor een systemische werking van klysma’s zijn de vorm van het farmacon, de keuze van de basis en de pH belangrijk. Van de vaginale toedieningsvormen lijken de ovules in veel opzichten op zetpillen. We behandelen de punten waarop ze van elkaar verschillen. Vaginale spoelingen komen kort aan bod. Ze komen niet veel voor en lijken bovendien veel op spoelvloeistoffen of dermale oplossingen. Tot slot besteden we aandacht aan halfvaste preparaten voor rectale en vaginale toediening. Deze verschillen weinig van de overeenkomstige dermale preparaten en we behandelen ze alleen voorzover hun toepassing specifieke eisen stelt.