Bestaansonzekerheid: overleven
Voor vrijwel alle geïnterviewden bestaat bestaansonzekerheid uit het ontbreken van stabiele huisvesting of een toereikend inkomen. Dit gebrek uitte zich bij elke respondent wel op een andere manier. Sommige respondenten zijn dakloos en verslaafd geweest, anderen hebben lang in de jeugdzorg gezeten of hebben lang schulden gehad, weer anderen hopten noodgedwongen van tijdelijk contract naar tijdelijk contract. De rode lijn in alle verhalen is echter onzekerheid over de vraag of je morgen nog wel een dak boven je hoofd hebt of eten kan kopen.
Wanneer deze basisbehoeften wegvallen, heeft dat ingrijpende gevolgen. De respondenten refereerden zelf vaak aan het woord ‘overleven’, om hun toestand aan te duiden. Overleven is een modus waarin het voelt alsof je aan het ‘verdrinken’ bent, waarin je continu ‘aan’ moet staan, en je voortdurend moet verantwoorden. Het is ook een modus waarin het gaat om de korte termijn. Het is op dat moment alleen mogelijk om één stap vooruit te denken.
‘Het is echt een overlevingsstand geweest, en ik merk ook nog wel dat ik erin zit omdat je continu moet nadenken, continu moet verantwoorden, continu moet bezig zijn met geld, ook van waar gaat het naartoe, waar komt het vandaan.’ (Respondent 15)
Het overleven zetten de respondenten af tegen situaties van ‘rust’ en een ‘normaal’ leven. Rust komt in een situatie dat je bijvoorbeeld wel weer een huis hebt gevonden, nadat je dat een tijdje niet hebt gehad. Of rust komt als je een tijdje uit een gezinssituatie wordt gehaald waarin mishandeling voorkomt. Rust komt ook als je in de schuldhulpverlening zit en je niet meer bang hoeft te zijn voor deurwaarders.
Uit de interviews blijkt dat deze episodes van overleven en relatieve rust elkaar afwisselen. Een voorbeeld is respondent 2, iemand die van tijdelijk contract naar tijdelijk contract hopt. De momenten waarop ze inkomen heeft, gebruikt ze om schulden af te lossen. De periodes van stabiliteit worden afgewisseld met momenten waarop ze geen baan en geen eigen huis heeft.
Gezondheid in verschillende levensfasen
Het ontvallen van basisbehoeften heeft grote gevolgen voor de gezondheid van de respondenten. De mentale gezondheid van mensen in bestaansonzekerheid gaat achteruit. De respondenten hebben het over vermoeidheid, twijfel, apathie of ontwijkend gedrag. Ze zijn bang om met hun problemen geconfronteerd te worden. Zo komt het ook dat ze beslissingen nemen die op de lange termijn niet voordelig zijn, zoals het negeren van de post. Tegelijkertijd werden sommige respondenten juist in de overlevingsmodus heel creatief, door bijvoorbeeld op een goedkope manier zelf eten of cadeautjes te maken, of te douchen in een openbaar zwembad. Als het niet meer lukt om de knop om te zetten en door te blijven gaan, kan de mentale gezondheid verslechteren en uitmonden in zwaardere mentale problemen, zoals een depressie of verslaving.
‘Dus ik ging verder zoeken en elke keer was ik snel uitbehandeld, maar ik was echt zo gedraineerd en moe van het strijden tegen de overheidsinstellingen en m’n leven. (…) terwijl ik gewoon omdat ik juist niet goed werd behandeld steeds depressiever werd en ook suïcidaal, dus ik was echt ver afgezakt qua mentale staat, zeg maar, ik kon niks meer.’ (Respondent 15)
Veel respondenten gaven aan dat de stress van bestaansonzekerheid ook lichamelijke gevolgen had. Dat kan beginnen met slapeloze nachten en een ander eetpatroon. Ze kregen migraine, vielen af of kwamen juist aan. Bij de respondenten die al decennia in bestaansonzekerheid leven zijn er ernstigere gevolgen te zien, zoals hoge bloeddruk en ernstige hartproblemen. Waar de jongere respondenten vaak klachten noemden als stress, slapeloosheid of gewichtsverlies of juist aankomen, waren de gezondheidsklachten bij de oudere respondenten veel serieuzer van aard, zoals hart- en vaatziekten. Hier zien we dat bestaansonzekerheid niet direct, maar op langere termijn, en zeker bij oudere mensen, leidt tot ernstige gezondheidsproblemen.
‘Slapeloosheid begint toe te nemen, want je bent elke dag aan het piekeren van wat eten we morgen, wat doen we morgen, of komt die aan de deur of die aan de deur. (…) Je komt absoluut niet tot rust, je valt af tegen de 10 [kilo] (…), je gaat zenuwachtiger worden. En dan krijg je natuurlijk ook als je stress hebt, ja een maagzweer. Blijft ook niet uit. Ja de mate waarin je jezelf druk maakt, ja, daar komt van alles bij, dan heb je weer een hartinfarctje, dan heb je weer een paar dagen plat of (…) als je dan een keer goed de griep hebt en je ziet dat er niks in huis is, ja, dan ga je met griep toch maar weer werken, met gevolg dat je weer longontsteking oploopt. (…) want je luistert op zo’n moment totaal niet meer naar je eigen lichaam.’ (Respondent 7)
De interviews laten ook zien dat in iedere levensloop het verband tussen bestaansonzekerheid en gezondheid anders is. Wat voor sommige respondenten een gevolg was van bestaansonzekerheid, zoals de ervaring van slapeloosheid, stress of zelfs hartfalen, was voor andere respondenten gezondheid juist de oorzaak. Bij die laatste groep begon bestaansonzekerheid bijvoorbeeld met een gebroken knie gevolgd door verslechterde mobiliteit.
Bestaansonzekerheid beïnvloedt de gezondheid van de respondenten anders afhankelijk van de levensfase waarin ze zitten. Hierbij speelt zowel leeftijd, als de lengte van de periode van overleven in bestaansonzekerheid een belangrijke rol. Respondent 13 zit in de jonge leeftijdscategorie. Na een periode van stress en slapeloosheid door schulden heeft hij geen blijvende gezondheidsproblemen overgehouden en ervaart hij, nu de schuldproblemen zijn opgelost, rust. Zo zien we bij de meeste jonge respondenten de minst heftige gezondheidsproblemen. Jongeren die snel weer uit bestaansonzekerheid komen, ondervinden relatief milde gezondheidsgevolgen.
Daartegenover staat dat mensen die in bestaansonzekerheid worden geboren of er langer in blijven hangen, wel grote gezondheidsgevolgen ondervinden, hoe oud of jong ze ook zijn. Dit zien we bijvoorbeeld bij respondent 15 (jong), 11 (midden), 10 (midden) en 8 (oud). Bij deze groep observeren we mentale en fysieke gezondheidsproblemen, bijvoorbeeld verslavingsproblematiek, overgewicht en burn-out. De gezondheidsproblemen zijn, volgens verwachting, het ergst bij de respondenten op middelbare en oudere leeftijd. Ook als bestaansonzekerheid pas op latere leeftijd ontstaat, kan deze sneller ernstige gezondheidsgevolgen hebben dan bij jongere mensen. Dit zien we bijvoorbeeld bij respondent 1, 7 en 14, die allemaal op latere leeftijd pas in de schulden kwamen en in dezelfde levensfase al te maken kregen met ernstige gezondheidsklachten. Dit laat zien hoe belangrijk het is dat de toegankelijkheid van hulp optimaal is, om juist ernstige gezondheidsproblemen te voorkomen.
Toegankelijkheid van hulp
De relatie tussen bestaansonzekerheid, gezondheid en hulp van de overheid analyseren we vanuit het perspectief van de respondenten. Ze ervaren geen duidelijk verschil tussen hulp gegeven door gemeenten of de nationale overheid of door publieke of semipublieke instanties. Sterker nog, de respondenten geven aan verdwaald te zijn geraakt in de wereld van de hulpverlening. Welke overheidsinstantie of semipublieke organisatie uiteindelijk waarvoor verantwoordelijk is, doet voor hen niet zo ter zake, zolang zij met hun hulpvraag ergens terecht kunnen waar deze adequaat geadresseerd wordt.
Wat uit de interviews blijkt is dat toegang tot hulp vaak een breder probleem is dan alleen financiële toegankelijkheid. Niet de reële toegankelijkheid, maar de ervaren toegankelijkheid is het grootste probleem. Respondenten geven aan dat ze soms niet wisten dat ze hulp konden krijgen of waar ze om hulp konden vragen. Daarnaast geven ze aan tussen wal en schip te vallen. Een hoog inkomen én hoge schulden kunnen bijvoorbeeld betekenen dat je geen recht hebt op toeslagen, waardoor je netto-inkomen ver onder het bestaansminimum zakt.
‘Als ik gewoon wist wat mijn rechten waren dat ik gewoon bijvoorbeeld in de WW kon zitten, (…) dat ik gewoon wel werkzoekende was. Maar had ik toch wel een inkomen bijvoorbeeld, nooit geweten dat de WW-uitkering bestaat.’ (Respondent 5)
Hulp kan ook afhangen van het netwerk dat mensen hebben of van sleutelfiguren die ze in hun leven tegenkomen. Dit zijn vaak hulpverleners die net een stap verder gaan en de persoon intensief helpt, ook als dat eigenlijk niet mag of verwacht wordt.
Deze sleutelfiguren hadden bovendien een vertrouwensband met de respondenten, die zich gerespecteerd en serieus genomen voelden. Dit contrasteert met de vernedering die veel respondenten ervaarden in hun ontmoetingen met instituties. Bij de hulpvraag komen ook kwetsbaarheid en schaamte kijken. Zo omschreef één respondent (15) het als het gevoel met de ‘billen bloot’ te moeten. Dat gevoel van kwetsbaarheid vormt ook een bron van wantrouwen, bijvoorbeeld als respondenten niet werden geloofd of werden uitgelachen. Er is wederzijds wantrouwen: vanuit de hulpverlenende instantie die wil controleren of regels wel worden nageleefd, en vanuit de respondenten die zich gestigmatiseerd voelen – eenmaal een dubbeltje, altijd een dubbeltje.
‘Dus ik heb toen de sociale dienst opgebeld en toen heb ik gezegd: luister dit en dat is het geval en ik wil het weer proberen, want ik was inderdaad ontheven van sollicitatieplicht vanwege de ja, alles wat er gebeurd was en degene die ik aan de andere kant van de lijn zat die zei gewoon maar nou mevrouw luister, dat gaat natuurlijk niet gebeuren, want u zit in de bak afgeschreven. Ik zo, pardon?’ (Respondent 8)
Respondenten geven aan dat de (ervaren) toegankelijkheid van hulp slechter wordt, wanneer ze niet weten waar ze met hun hulpvraag terecht kunnen, of als ze tussen de mazen van de regels vallen, of als ze geen beroep kunnen doen op hun netwerk. Daarbij komt vaak een verregaande terughoudendheid met vragen om hulp door eerdere negatieve ervaringen met hulpverlening. Dit is zorgelijk, omdat juist de overlevingsmodus op de langere termijn meer risico’s op gezondheidsproblemen met zich meebrengt.