Samenvatting
Gedragstherapie is samen met cognitieve therapie de laatste tien tot vijftien jaar uitgegroeid tot dé dominante psychotherapeutische methode. Betrekkelijk onafhankelijk van elkaar stonden in de Verenigde Staten Burrhus Skinner, in Engeland Hans Eysenck en in Zuid Afrika JosephWolpe aan de wieg van de moderne gedragstherapie (Korrelboom & Kernkamp, 1993). Aan het ontstaan van de gedragstherapie lag een aantal factoren ten grondslag (Eelen, 1988). Een van die factoren was onvrede over de psychoanalyse die destijds veruit de meest gevestigde psychotherapeutische stroming was. Men was ontevreden over de beperkte effectiviteit en de inefficiëntie van de psychoanalyse, maar onder psychologen bestonden ook veel ongenoegens over de dominantie van de medische professie binnen de psychoanalyse. Tot aan de TweedeWereldoorlog bleef de betrokkenheid van klinisch psychologen bij het therapeutisch proces grotendeels beperkt tot de diagnostiek. Genoemde onvrede, de toename van het aantal patiënten en de toename van het zelfbewustzijn van de klinisch psychologen vormden belangrijke stimulansen om ook behandelingsstrategieën te gaan ontwikkelen op grond van inzichten uit de psychologie. Enerzijds leidden deze ontwikkelingen tot het ontstaan van de rogeriaanse of cliëntgerichte psychotherapie, anderzijds ontstond zo de gedragstherapie.