2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk
10 Neurocognitieve stoornissen
Auteurs : T. Verdonschot, Dr. M. Kat
Gepubliceerd in: Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Samenvatting
-
Cognitieve stoornissen zijn stoornissen in het (her)kennen van de omgeving. Daaronder vallen ook stoornissen in aandacht en concentratie, inprenting, geheugen, planning, overzicht, initiatief en diverse aangeleerde vaardigheden.
-
Binnen de DSM-5 worden de neurocognitieve stoornissen onderscheiden in drie hoofdcategorieën: delier, uitgebreide neurocognitieve stoornissen en beperkte neurocognitieve stoornissen.
-
Een delier bestaat in de eerste plaats uit acute symptomen met stoornissen op het terrein van bewustzijn en cognitie (paragraaf 10.1.1).
-
Een delier kan zich uiten met hyperactiviteit of hypoactiviteit (dat is een stil delier ofwel apathisch delier) (paragraaf 10.1.1).
-
Een delier is de meest voorkomende psychiatrische stoornis in het algemene ziekenhuis (paragraaf 10.1.2).
-
Belangrijke risicofactoren voor een delier zijn onder meer hoge leeftijd, hersenziekte, infectie, internistische aandoening, recente operatie, immobilisatie en te weinig of te veel zintuiglijke prikkels (box 10.2).
-
In de etiologie van een delier is altijd sprake van een onderliggende lichamelijke oorzaak. Tevens wordt een belangrijke rol toegekend aan ontregeling van cerebrale neurotransmitters, met name een relatief tekort aan acetylcholine (paragraaf 10.1.4).
-
Vanwege de ernst van een delier is altijd zorgvuldig lichamelijk onderzoek nodig (paragraaf 10.1.5).
-
De therapie bij een delier is afhankelijk van de onderliggende oorzaak. Symptoombestrijding kan plaatsvinden met antispychotische medicatie. Hiernaast zijn begeleidingsmaatregelen van belang (paragraaf 10.1.6).
-
Neurocognitieve stoornissen worden volgens de DSM-5 geclassificeerd op grond van beperkingen in één of meerdere van een zestal omschreven cognitieve domeinen: complexe aandacht, executieve functies, leervermogen en geheugen, taal, perceptueel-motorische functies, sociaal-cognitieve functies (paragraaf 10.2 en box 10.3).
-
Zowel de uitgebreide als de beperkte neurocognitieve stoornis kan worden gespecificeerd naar (waarschijnlijke of mogelijke) etiologie: ziekte van Alzheimer, frontotemporale lobaire degeneratie, Lewy-lichaampjesziekte,vasculaire ziekte, traumatisch hersenletsel, middel/medicatiegebruik, HIV-infectie, prionziekte, ziekte van Parkinson, ziekte van Huntington, andere somatische aandoening, multipele oorzaken of ongespecificeerd (box 10.6).
-
In Nederland lijden momenteel circa 260.000 mensen aan een uitgebreide neurocognitieve stoornis (dementie) (paragraaf 10.2.2).
-
Een (ernstige) neurocognitieve stoornis door de ziekte van Alzheimer werd in het verleden aangeduid als een ‘dementiesyndroom van het alzheimertype’ (paragraaf 10.3).
-
De kerncriteria bij de classificatie ‘neurocognitieve stoornis door de ziekte van Alzheimer’ zijn een sluipend begin en een geleidelijke progressie van beperkingen in een of meer cognitieve domeinen (paragraaf 10.3.1).
-
Bijkomende neuropsychiatrische symptomen omvatten onder meer wanen, hallucinaties, angst, veranderingen in stemming en affect, neurovegetatieve disfuncties zoals slaap- en eetstoornissen en gedragsstoornissen, agitatie, agressie, apathie en persoonlijkheidsveranderingen (paragraaf 10.3.2).
-
Feil maakt bij cognitieve achteruitgang naar de beleving van betrokkene onderscheid in vier stadia: het ‘bedreigde ik’, het ‘verdwaalde ik’, het ‘verborgen ik’ en het ‘verzonken ik’ (paragraaf 10.3.3).
-
Bij de ziekte van Alzheimer is er sprake van eiwitneerslagen in de hersenschors; namelijk extracellulaire amyloïde plaques en intracellulaire tangles (paragraaf 10.3.4).
-
Het bezit van een APO-E4-allel is een belangrijke genetische risicofactor voor de ziekte van Alzheimer (paragraaf 10.3.4).
-
Om een globale indruk te krijgen van het cognitieve disfunctioneren kan een screeningstest, bijvoorbeeld de Mini Mental-State Examination (MMSE) of de MOCA (Montreal Cognitive Assessment) worden afgenomen (paragraaf 10.3.5).
-
Om een indruk te krijgen van de gedragsaspecten bij een neurocognitieve stoornis zijn sommige gedragsobservatieschalen (bijvoorbeeld de NPI) of gestructureerde interviews zeer bruikbaar (paragraaf 10.3.5).
-
Bij de ziekte van Alzheimer kunnen onder meer acetylcholinesteraseremmers worden toegepast. Dit zijn medicijnen die het acetylcholine in de hersenen verhogen (paragraaf 10.3.6).
-
Reminiscentietherapie is het ophalen van herinneringen om het plezier of het goede gevoel (paragraaf 10.3.6).
-
Realiteitsoriëntatietraining (ROT) komt neer op het stimuleren en activeren van gedesoriënteerde mensen met als doel het verloren contact met de realiteit terug te vinden (paragraaf 10.3.6).
-
Binnen de validation-benadering wordt gezocht naar aansluiting bij de realiteit van degene die cognitief achteruitgaat in plaats van dat men aansluit bij de realiteit van alledag (paragraaf 10.3.6).
-
De term ‘vasculaire neurocognitieve stoornis’ verwijst naar stoornissen op een of meer neurocognitieve domeinen die zijn toe te schrijven aan bloedvatproblemen en/of doorbloedingsstoornissen van de hersenen.Wat betreft het onderliggende ziekteproces wordt wel onderscheid gemaakt in grote- en kleinevatenziekte (paragraaf 10.4 en 10.4.1).
-
Belangrijke risicofactoren voor een vasculaire neurocognitieve stoornis zijn roken, hoge bloeddruk, een verhoogd cholesterol en hartritmestoornissen (met name atriumfibrilleren) (paragraaf 10.4.2).
-
De frontotemporale neurocognitieve stoornis werd in het verleden aangeduid als de ziekte van Pick (paragraaf 10.5).
-
Bij de frontotemporale neurocognitieve stoornis staan plannings- en overzichtsproblemen, impulscontroleproblemen en decorumverlies voorop (paragraaf 10.5.1).
-
De neurocognitieve stoornis met lewylichaampjes wordt onder meer gekenmerkt door snelle achteruitgang, sterke wisselingen in functioneren, vaak visuele hallucinaties, verhoogde spierstijfheid en overgevoeligheid voor antipsychotica (paragraaf 10.6).
-
Amnestische stoornissen zijn aandoeningen die worden gekenmerkt door geheugenproblematiek die per definitie het gevolg is van somatische factoren of samenhangen met middelenmisbruik (paragraaf 10.7.1).
-
Het syndroom van Korsakov is een persisterende amnestische stoornis ten gevolge van vitamine B1-gebrek na langdurige overmatige alcoholconsumptie (10.7.2).
-
Het syndroom van Wernicke is een acute levensbedreigende toestand met verwardheid, sufheid, onrust, oogbewegingsstoornissen en loopstoornissen, ten gevolge van acuut vitamine B1-gebrek en daardoor microscopische hersenbloedingen (paragraaf 10.7.4).
-
Indien iemand voor een detoxificatie van alcohol wordt opgenomen, is het zaak onmiddellijk bij opname te beginnen met vitamine B1-injecties (paragraaf 10.7.6).
-
In de omgang met mensen met een syndroom van Korsakov kan gebruik worden gemaakt van de ‘5K’s van Lindenhoff’: kort, concreet, consequent, continu, creatief (paragraaf 10.7.6).
-
De term ‘MCI’ (mild cognitive impairment) verwijst naar een syndroom van cognitieve achteruitgang met behoud van zelfredzaamheid. De laatste jaren is er een trend om MCI te definiëren als een voorstadium van een neurocognitieve stoornis door de ziekte van Alzheimer (paragraaf 10.8).
-
Het landelijk coördinatiepunt NAH heeft Niet Aangeboren Hersenletsel gedefinieerd als hersenletsel ten gevolge van welke oorzaak dan ook, anders dan rond of vanwege de geboorte ontstaan, dat leidt tot een onomkeerbare breuk in de levenslijn en tot het aangewezen zijn op hulpverlening. Het leven voor en na het hersenletsel verschilt dus essentieel (paragraaf 10.9).