Skip to main content
Top
Gepubliceerd in: Tijdschrift voor Urologie 4/2022

Open Access 09-05-2022 | Artikel

URS: een kostbare aangelegenheid?

Auteurs: drs. Nora Hendriks, dr. Diederick Duijvesz, prof. dr. Judith E. Bosmans, drs. Daniël C. Maas, drs. Joep Zweers, prof. dr. Rob C. M. Pelger, prof. dr. Harrie P. Beerlage, drs. Guido M. Kamphuis, drs. Luna van den Brink, dr. Barbara M. A. Schout

Gepubliceerd in: Tijdschrift voor Urologie | Uitgave 4/2022

Samenvatting

De kosten van de gezondheidszorg stijgen. Bewustwording van daadwerkelijke kosten (in plaats van gemiddelde DBC-prijzen) is van groot belang om kosten te beteugelen. Hiertoe hebben wij voor 72 ureterorenoscopie (URS) procedures de gegevens over proceduretijd, materiaal, aanwezig personeel op OK, opname en follow-up prospectief geregistreerd. De totale kosten van een URS bedroegen gemiddeld € 2.819. De grootste kostenpost bestond uit chirurgische kosten (€ 2.075; 67,0%), gevolgd door opnamekosten (€ 514; 22,8%) en follow-upkosten (€ 230; 10,2%). Bij acht procedures bleek de steen gepasseerd ten tijde van de operatie en bleek de preoperatieve CT-scan ouder dan één maand. De kosten van deze procedures hadden voorkomen kunnen worden door een extra preoperatieve CT-scan te maken. Het verrichten van deze CT-scan zou een besparing kunnen opleveren van gemiddeld € 62 euro per procedure. De werkelijke kosten van een URS in dit cohort waren € 2.819, met als grootste kostenpost chirurgische kosten (€ 2.075). Het waarborgen van recente preoperatieve beeldvorming zou onnodige operaties en kosten kunnen besparen.

Introductie

De uitgaven aan de zorg in Nederland bedroegen in 2019 bijna 80 miljard euro. Dit is aanzienlijk vergeleken met andere posten op de miljoenennota, zoals defensie en onderwijs, waaraan respectievelijk 10 en 39 miljard euro besteed wordt [1]. Daarbij nemen de zorgkosten de afgelopen jaren sneller toe dan het bruto nationaal product en Nederlanders zijn een steeds groter deel van hun inkomen kwijt aan zorg [2]. Vanuit het solidariteitsprincipe mogen kosten de toegankelijkheid van de zorg niet belemmeren. Om deze toegankelijkheid in de toekomst te waarborgen, probeert de overheid de kosten van de zorg te beheersen.
Binnen de urologie is er onvoldoende zicht op de gevolgen van behandelkeuzes op zorgkosten. Ondanks dat centrale organen zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Zorginstituut Nederland (ZiN) en Vektis schattingen maken van de kosten die gemaakt worden voor aandoeningen van het urogenitale systeem, ontbreken tot op heden nader gespecificeerde kostenschattingen van specifieke procedures [3].
Om behandelkeuzes onder meer te kunnen sturen op basis van kosten, moet er allereerst inzicht verkregen worden in de kosten die een specifieke behandeling met zich meebrengen. In dit artikel richten wij ons op de ureterorenoscopie (URS) procedure. Naar de kosten van de URS is weliswaar enig onderzoek gedaan [412] en dat geldt ook voor de kosten van wel of niet pre-stenten [13, 14], maar in deze studies is vaak gebruikgemaakt van DBC-prijzen. Dat DBC-prijzen daadwerkelijke kosten representeren, is een structurele denkfout [8]. Daarnaast zijn er weinig studies die de kosten van een URS-procedure vanuit een breder perspectief beschrijven. Dit bredere perspectief beslaat het gehele traject van operatie tot en met follow-up en alle onderdelen die hierbij horen.
Voor artsen voelen kosten binnen de zorg soms als een ver-van-mijn-bedshow. Tegelijkertijd spelen artsen een doorslaggevende rol in het beheersen van kosten, aangezien de behandelkeuzes die zij maken direct invloed hebben op de kosten van de zorg. Het is evident dat, in het kader van doelmatige zorg, kosten altijd en voornamelijk in het perspectief van de effectiviteit van een behandeling moeten worden gezet. Derhalve zou het dan ook goed zijn als artsen zich bewust zijn van beide aspecten om behandelkeuzes doelmatig te maken.
Het doel van dit onderzoek is om de werkelijke kosten van het perioperatieve en follow-uptraject van een URS-procedure in kaart te brengen en te beschrijven. Daarnaast is het doel te beschrijven of er een verschil in kosten is tussen een semirigide ureterorenoscopie (SURS) en een flexibele ureterorenoscopie (FURS) en of er variabelen te identificeren zijn die de totale kosten voorspellen.

Methode

Deze prospectieve observationele cohortstudie vond plaats in twee Nederlandse ziekenhuizen (Alrijne Zorggroep en Canisius Wilhelmina Ziekenhuis) en liep van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. In deze periode werden 72 URS-procedures geobserveerd, die waren verricht door 16 urologen (in opleiding).

Procedure

Aan alle patiënten met urolithiasis die een URS ondergingen, werd gevraagd om deel te nemen aan deze studie en een informed consent te ondertekenen. Ten tijde van inclusie werd geen onderscheid gemaakt in soort, grootte, lokalisatie of hoeveelheid concrementen. Na inclusie werden van elke deelnemer demografische gegevens en aandoeningspecifieke karakteristieken geregistreerd.
De onderzoekers (D.C.M. of J.Z.) waren tijdens de hele procedure in de operatiekamer aanwezig om het verloop van de procedure te observeren. Op een standaardformulier noteerden zij welke en hoeveel herbruikbare en ‘disposable’ materialen werden gebruikt, welk personeel aanwezig was, en de proceduretijd, die werd gedefinieerd als het moment van inbrengen van instrumentarium in de urethra tot en met het moment waarop voor de laatste keer het instrumentarium uit de urethra werd verwijderd. Gedurende de procedure had de onderzoeker minimale communicatie met de operateur om beïnvloeding van de dagelijkse praktijk te minimaliseren. Wanneer het concrement dat had geleid tot de indicatiestelling voor een URS, niet gevonden of bereikt kon worden, werd de procedure niet geëxcludeerd uit de studie, maar geregistreerd als technisch niet-succesvol. Technisch succes werd gedefinieerd als de uitvoering van de beoogde procedure van begin tot eind waarbij het ostium werd gevonden, het ostium en de urinewegen toegankelijk bleken en het concrement in kwestie werd gevonden en behandeld kon worden.

Kostenberekeningen

Totale kosten bestonden uit chirurgische kosten, opnamekosten en follow-upkosten. Chirurgische kosten omvatten die van gebruikte herbruikbare en ‘disposable’ materialen (incl. kosten van eenmaal gebruik van een flexibele of semirigide ureterorenoscoop als stelpost op basis van literatuur [1523]), op de operatiekamer aanwezig personeel (uroloog, operatieassistent, anesthesioloog, anesthesiemedewerker en röntgenlaborant) en de huur van de operatie- en verkoeverkamer. Het aantal opnamedagen en de eventuele beeldvorming in het ziekenhuis vormden de opnamekosten. De follow-upkosten werden gevormd door kosten van poliklinische controles, telefonische consulten, het verwijderen van de JJ-katheter, eventuele bezoeken aan de Spoedeisende Hulp, heropnames en beeldvorming tot vier maanden na de procedure. Er is voor gekozen om het gehele traject niet te standaardiseren, zodat de kosten werden gemeten zoals deze in de praktijk worden gemaakt.
Kostprijzen van materialen, uurloon van medewerkers, huur van de operatie- en verkoeverkamer, opnamedagen, controleafspraken (telefonisch en fysiek), verwijderen van JJ-katheter en beeldvorming werden opgevraagd bij de afdeling ‘Inkoop’ van het operatiecomplex en bij de afdeling ‘Finance and control’ van beide ziekenhuizen. Omdat vergoedingen, buiten dit onderzoek om, voor alle URS-procedures in de praktijk hetzelfde zijn, is ervoor gekozen om alle kosten per procedure uit te drukken.

Statistische analyse

Demografische kenmerken, gebruik van materialen, kosten en gegevens in het gemodelleerde scenario werden beschreven door middel van gemiddelde (standaarddeviatie) voor continue variabelen en aantallen (percentage) voor dichotome en categoriale variabelen. Patiëntkarakteristieken en kosten werden vergeleken middels de t-test voor continue variabelen en de chi-kwadraattoets voor het vergelijken van de categoriale variabelen van SURS en FURS. Predictoren van kosten werden geanalyseerd middels backward meervoudige lineaire regressie. Een p-waarde < 0,05 werd beschouwd als statistisch significant. Statistische analyses werden uitgevoerd met IBM SPSS statistics for Windows, versie 26.0. Armonk, NY: IBM Corp.

Resultaten

Procedure

In de 72 geobserveerde procedures werd mediaan 1,0 concrement (SD ± 0,19) geobserveerd met een gemiddelde doorsnee van 7,7 mm (SD ± 3,7) en een hardheid van 970,6 (SD ± 413,6) Hounsfield Units (HU). Bij het overgrote deel van de procedures was sprake van concrement(en) in de nier (43,1%) en de distale ureter (41,7%); 19,4% bevond zich in de proximale ureter. Procedures duurden gemiddeld 48,1 (SD ± 28,7) minuten. Bij een ingreep met een FURS waren concrementen significant harder (1074,34 vs. 866,88 HU), waren deze vaker gesitueerd in de nier (78,6% vs. 2,9%) en waren ze talrijker (9,20 vs. 6,05 concrementen) ten opzichte van een semirigide ureterorenoscoop (SURS). Overeenkomstig bleek de operatietijd significant langer bij een FURS (61,03 vs. 33,76 min). Overige demografische, aandoeningspecifieke en procedurekarakteristieken zijn te vinden in tab. 1 en 2.
Tabel 1
Patiënt- en steenkarakteristieken
 
URS totaal
(n = 72)
SURSa
(n = 34)
FURSa
(n = 38)
p-waarde
patiëntkarakteristieken
    
geslacht
    
– man
 47 (65,3%)
 22 (64,7%)
  25 (65,8%)
  1,000
– vrouw
 25 (34,7%)
 12 (35,3%)
  13 (34,2%)
  1,000
leeftijd (jaren)
 54 (± 12,8)
 61,97 (± 12,48)
  53,61 (± 11,79)
  0,005
BMI (kg/m2)
 28,9 (± 5,6)
 28,66 (± 5,1)
  29,08 (± 6,08)
  0,752
nierfunctie bij presentatie (eGFR)
 73,1 (± 17,9)
 68,91 (± 18,00)
  76,86 (± 17,09)
  0,985
gebruik anticoagulantia
 13 (17,6%)
  6 (17,6%)
   7 (18,4%)
  1,000
steenkarakteristieken
 
locatie concrement
    
– nier
 31 (43,1%)
  1 (2,9%)
  30 (78,9%)
< 0,001
– proximale ureter
 14 (19,4%)
  7 (20,6%)
   7 (18,4%)
  1,000
– distale ureter
 30 (41,7%)
 26 (76,5%)
   4 (10,5%)
< 0,001
lateraliteit
    
– links
 47 (65,3%)
 19 (55,9%)
  28 (73,7%)
  0,141
– rechts
 25 (34,7%)
 15 (44,1%)
  10 (26,3%)
  0,141
aantal concrementen (mediaan)
  1,0 (± 0,19)
  1,0 (± 0,04)
   2,0 (± 0,33)
< 0,001
doorsnee concrement (mm)b
  7,7 (± 3,7)
  6,05 (± 2,91)
   9,20 (± 3,67)
< 0,001
hardheid concrement (HU)
970,6 (± 413,6)
866,88 (± 410,72)
1074,34(± 429,94)
  0,044
a Verdeling tussen SURS en FURS is op basis van de scoop waarmee het grootste gedeelte van de stenen behandeld is.
b langste diameter van grootste concrement.
Tabel 2
Procedurespecifieke karakteristieken
 
URS totaal
(n = 72)
SURS
(n = 34)
FURS
(n = 38)
p-waarde
preoperatief
tijd tot operatie (dagen)
51,9 (± 44,7)
45,03 (± 43,50)
58,53 (± 45,30)
  0,202
pre-stenting met JJ
31 (43,1%)
14 (41,2%)
17 (44,7%)
  0,815
antibioticaprofylaxe
72 (100%)
34 (100%)
38 (100%)
 
operatief
duur procedure (min)
48,1 (± 28,7)
33,76 (± 25,32)
61,03(± 25,61)
< 0,001
procedure uitgevoerd door:
– uroloog
62 (86,1%)
30 (88,2%)
32 (84,2%)
  0,740
– aios urologie
10 (13,9%)
 4 (11,8%)
 6 (15,8%)
type anesthesie: algeheel
72 (100%)
34 (100%)
38 (100%)
  1,000
technisch succesa
61 (84,7%)
26 (76,5%)
35 (92,1%)
  0,051
reden geen technisch succes:
– ostium te nauw
 2 (2,8%)
 1 (2,9%)
 2 (5,3%)
 
– concrement niet meer aanwezig
 9 (12,5%)
 7 (20,6%)
 1 (2,6%)
postoperatief
aantal opnamedagen
 1,3 (± 0,64)
 1,34 (± 0,67)
 1,34 (± 0,63)
  0,980
directe complicaties
 6 (8,3%)
 3 (8,8%)
 3 (7,9%)
  1,000
alle complicatiesb
 9 (12,5%)
 4 (15,4%)
 5 (14,3%)
  1,000
a Uitvoering van beoogde procedure van begin tot eind waarbij toegang verkregen kon worden tot het ostium, het beoogde concrement gevonden en behandeld kon worden.
b UWI’s zonder koorts, lichte pijn, irritatieve klachten ten gevolge van JJ-katheter en LUTS zijn inbegrepen bij complicaties. Onder ‘directe complicaties’ vallen alle complicaties die zijn ontstaan vanaf URS tot en met ontslag uit het ziekenhuis; onder ‘alle complicaties’ vallen voornoemde complicaties en complicaties die in het traject vanaf ontslag tot en met de poliafspraak 3 tot 4 maanden nadien zijn ontstaan.

Chirurgische kosten

De kosten van de chirurgische procedure bedroegen gemiddeld € 2.075 (range 534–4.200; SD ± € 852). Chirurgische kosten werden onderverdeeld in kosten van de huur van de operatie- en verkoeverkamer (€ 551; SD ± € 329), materiaalkosten (€ 1.269; SD ± € 522) en personele kosten (€ 255; SD ± € 129) (zie fig. 1). De grootste variatie in chirurgische kosten berustte op materiaalgebruik (range 352–2.374).
Er werden significante verschillen gevonden tussen een FURS en een SURS in totale chirurgische kosten (€ 2.614 vs. € 1.472; p < 0,001), huur van de operatie- en verkoeverkamer (€ 698 vs. € 386; p < 0,001), materiaalkosten (€ 1.603 vs. € 896; p < 0,001) en personele kosten (€ 312 vs. € 191; p < 0,001).

Opnamekosten

De kosten van de ziekenhuisopname direct na de URS-procedure waren gemiddeld € 514 (SD ± € 245). Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de kosten van de FURS- en de SURS-procedure.

Follow-upkosten

De kosten van de follow-up bedroegen gemiddeld € 230 (range 0–1,753; SD ± € 268) per procedure. Daarbinnen waren de kosten van een consult gemiddeld € 61 (SD ± € 42), van beeldvorming gemiddeld € 45 (SD ± € 68), van heropnames gemiddeld € 53 (SD ± € 235) en van het verwijderen van de JJ-katheter gemiddeld € 70 (SD ± € 38).
De kosten van de follow-up waren significant hoger in de FURS-groep (gem. € 278 vs. € 176 per procedure; p = 0,034) ten opzichte van de SURS-groep, wat kon worden verklaard door een verschil in kosten van het verwijderen van de JJ-katheter (gem. € 78 vs. € 61 per procedure; p < 0,001) en van frequentere heropnames (gem. € 91 vs. € 11 per procedure; p = 0,004).

Totale kosten

De totale kosten (incl. chirurgische, opname- en follow-upkosten) per URS-procedure waren gemiddeld € 2.819 (range 1.068–5.272; SD ± € 965). Per procedure bleken de kosten van een FURS significant hoger (gem. € 3.406; SD ± € 677) dan van een SURS (gem. € 2.162; SD ± € 804). Totale kosten bestonden voor het grootste gedeelte uit chirurgische kosten (gem. € 2.075 per procedure; 73,6%), gevolgd door opnamekosten (gem. € 514 per procedure; 18,2%) en follow-upkosten (gem. € 230 per procedure; 8,2%) (zie fig. 1). De grootste variatie bestond in chirurgische kosten (range 534–4.200). Wanneer alle niet succesvolle procedures geëxcludeerd werden, waren de totale kosten van een URS-procedure gemiddeld € 2.921 (SD ± € 978).

Voorspellende waarden voor totale kosten

Operatietijd is de enige voorspellende waarde voor totale kosten (p < 0,001; \(\beta\)-coëfficiënt € 25). Fig. 2 toont de relatie tussen proceduretijd en totale kosten. In het ontwikkelde predictiemodel zonder operatietijd was de grootte van de steen (p-waarde 0,020; \(\beta\)-coëfficiënt € 70) en de positie van de steen in de distale ureter (p-waarde 0,005; \(\beta\)-coëfficiënt −€ 742) significant voorspellend voor de totale kosten. Leeftijd, body mass index (BMI), hoeveelheid en hardheid van concrementen, pre-stenting en of de operateur in opleiding was, waren niet voorspellend voor de totale kosten.

Scenario: elke patiënt preoperatief een recente CT-scan

In onze studie werden acht patiënten (11,1%) onnodig geopereerd doordat het concrement ten tijde van de URS-procedure gepasseerd bleek. Dit had potentieel ondervangen kunnen worden door op de dag van de operatie een extra CT-scan uit te voeren. Wij onderzochten het kostenaspect van dit scenario. Een CT-scan werd in dit scenario als verouderd beschouwd als deze langer dan vier weken geleden gemaakt was [25]. Bij de genoemde acht patiënten betroffen de chirurgische en de follow-upkosten respectievelijk gemiddeld € 1.329 en € 188 per patiënt. Achterwege laten van de procedure had dus in totaal (€ 1.329 + € 188) × 8 = € 12.136 bespaard. Over het hele cohort gezien, was bij 51 patiënten sprake van een verouderde CT-scan. Het verrichten van een tweede CT-scan had 51 × € 150 = € 7.650 extra gekost. Was de tweede CT-scan wel gemaakt, dan was er in dit cohort (€ 12.136 – € 7.650) / 72 = € 62 per procedure bespaard en had bij acht patiënten (11,1%) een URS-procedure voorkomen kunnen worden. De number-needed-to-scan om één ureterorenoscopie te voorkomen, betreft hier zes.

Discussie

In deze studie zijn de daadwerkelijke kosten van een URS beschreven in twee perifere Nederlandse opleidingsziekenhuizen. De gemiddelde totale kosten (incl. chirurgische, opname- en follow-upkosten) van een URS betroffen € 2.819. Binnen alle kosten rond een URS bestond het grootste gedeelte uit chirurgische kosten (€ 2.075), gevolgd door opnamekosten (€ 514) en follow-upkosten (€ 230). Operatietijd was de sterkste voorspeller van totale URS-kosten.

Kosten van een URS op basis van stelposten en ziekenhuisrekeningen

Andere onderzoeken die kosten van een URS-procedure eerder onderzochten, gebruikten voor hun analyses vaak algemene ziekenhuisgegevens, zoals verrichtingencodes en ziekenhuisrekeningen [8, 24]. Parker et al. gebruikten in hun retrospectieve studie de rekeningen van de zorgverzekeraars om kosten te berekenen van 109 flexibele en semirigide URS-procedures voor proximale stenen en kwamen tot procedure- en follow-upkosten van respectievelijk $ 7.575 per patiënt (€ 6.168) en $ 9.378 per patiënt (€ 7.637). Hyams et al. maakten in hun studie eveneens gebruik van verrichtingencodes. Zij kwamen voor de door hen geanalyseerde 19 FURS-procedures voor concrementen in de nier (gem. 2,4 cm doorsnee) tot gemiddeld $ 6.675 per patiënt (€ 5.436).
De kosten voor een URS-procedure in deze onderzoeken zijn beduidend hoger dan in onze studie. Enerzijds zou dit verklaard kunnen worden doordat kosten per land en per continent verschillen, doordat in deze studies kosten worden uitgedrukt per patiënt en niet per procedure zoals in onze studie, het gebruik van flexibele versus de semirigide ureterorenoscopen in onze studie, en de hoeveelheid grote en hoger gelegen stenen in deze studies. Anderzijds zou een groot gedeelte van dit verschil verklaard kunnen worden door het wereldwijde gebruik van ziekenhuisrekeningen om kosten te schatten. Uit een studie die is uitgevoerd door de Faculteit Economie van de Universiteit van Harvard is gebleken dat er een groot verschil zit tussen ziekenhuisrekeningen, vergoedingen vanuit verzekeraars en daadwerkelijke kosten van een procedure. Daarin werd geconcludeerd dat dit het grootste probleem is wanneer het gaat om stijgende kosten in de zorg [25].

Kosten rond een URS op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten

Twee onderzoeksgroepen berekenden kosten rond een URS-procedure wel gedeeltelijk zonder deze stelposten. Koo et al. analyseerden prospectief 37 FURS-procedures en schatte de gemiddelde kosten op basis van in het verleden gemaakte kosten, zoals genoteerd door de afdeling Financiën van het ziekenhuis. Daarbij includeerden ze kosten van materialen, personele kosten, farmaceutische kosten en overheadkosten. Daarnaast analyseerden ze het gebruik van aanvullende instrumenten en opnamekosten per patiënt. In de geanalyseerde procedures werden stenen van gemiddeld 8,4 mm doorsnee behandeld, wat vergelijkbaar is met die in onze studie (gem. 7,7 mm). Ze includeerden echter alleen patiënten met één steen die bovendien in de nier moest liggen. In dit onderzoek kwamen de kosten uit op gemiddeld £ 2.602 (€ 2.932) per FURS-procedure [26]. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de gemiddelde kosten per FURS-procedure uit onze studie (€ 3.406).
Bierkens et al. onderzochten retrospectief kosten van een FURS-procedure bij 63 patiënten in Nederland. Zij concludeerden dat de kosten van een FURS gemiddeld $ 3.150 (€ 2.596) waren voor een miduretersteen en $ 3.225 (€ 2.658) voor een distale uretersteen. Ze analyseerden ingrepen die waren uitgevoerd door één uroloog, namen een stelpost op voor verlofdagen van de patiënt, maar namen materiaal- en personele kosten niet mee in hun berekening [27]. Alhoewel de kosten in deze studie vergelijkbaar bleken met die in onze studie, zit er een verschil in opbouw van kosten. Het is de vraag of de verlofdagen in de studie van Bierkens et al. weg te strepen zijn tegen de materiaal-, personeel- en beeldvormingskosten in onze studie. Daarnaast is er gekozen voor een berekening per patiënt en niet per procedure. Ten slotte, deze studie dateert uit 1998; het prijsverschil zou daarom ook uitgelegd kunnen worden door een kostenstijging in de afgelopen 20 jaar.

Aanbevelingen, sterke en zwakke punten

Proceduretijd bleek de sterkste voorspellende waarde voor de totale kosten van een URS-procedure. Een aanbeveling om kosten te verminderen, zou kunnen zijn de operatietijd, waar mogelijk, terug te dringen. Zo zou men bij twijfel bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van extra materiaal om de procedure sneller te doen verlopen. Er is een grote variatie in productprijs van materialen. Zo zou het gebruik van een tweede flexibele ureterorenoscoop de kosten van een procedure kunnen verdubbelen. Een bewustzijn van kostprijs is dus zeker geboden.
Een van de sterke punten van onze studie is dat daadwerkelijke kosten van een URS beschreven worden zonder gebruik te maken van DBC’s. Daarnaast wordt het perioperatieve en follow-upbeloop beschreven, waarbij eventuele adverse events in de follow-up werden meegenomen in de kosten.
Omdat er geen selectie is toegepast op aantal, soort en grootte van de behandelde concrementen kunnen kosten niet in verband worden gebracht met effectiviteit van een procedure. Het voordeel van deze benadering is dat de gemiddelde daadwerkelijke kosten van een URS en de DBC-prijs met elkaar kunnen worden vergeleken. Vergoedingen van URS-procedures inclusief opname middels een DBC bedragen gemiddeld € 4.215 [28]. Dit bedrag is hoger dan de gemiddelde kosten van URS-procedures die wij onderzochten (€ 2.819).
Dit verschil is mogelijk te verklaren doordat in onze studie de kosten van het gebruik van een scoop (zoals reparatie en vervanging) zijn geschat op basis van de huidige literatuur, terwijl de duurzaamheid van de verschillende scopen sterk uiteenloopt. Het aantal procedures tot reparatie varieert in de literatuur van drie procedures, zoals gerapporteerd in de studie van Johnston et al. [29], tot 113 procedures die in de studie van Defidio et al. werden gerapporteerd[30]. Overigens zou het kunnen zijn dat er landelijk vaker voor een flexibele procedure wordt gekozen dan voor een semirigide procedure op basis van verschil in strategie of andere patiënt- en steenkarakteristieken. Daarnaast zijn de preoperatieve kosten van diagnostiek niet meegenomen in ons onderzoek, en zijn die wel opgenomen in de DBC.
In het scenario waarin alle patiënten een CT-scan hebben die niet ouder is dan een maand zijn twee aannames gedaan die als wetmatigheden zijn toegepast om daarop een kostenberekening te doen. Het nadeel van deze aanpak is dat deze aannames in werkelijkheid niet als wetmatigheden mogen worden gezien. Het modelleren van scenario’s is echter breed toegepast binnen de economie om voorspellingen te kunnen doen over de toekomst en gevolgen van beleidsmatige keuzes. De grens van één maand is gesteld op basis van eerder onderzoek door Taguchi et al., er is echter onvoldoende bewijs om de grootte en lokalisatie van de steen te relateren aan de termijn [25]. Het is echter aannemelijk dat distale kleine stenen een grotere kans hebben om te passeren dan grotere proximale stenen. Er is meer onderzoek nodig om de grens van grootte, lokalisatie en termijn met elkaar te combineren en op grond daarvan een gerichter advies te kunnen geven. Het verrichten van een extra CT-scan zou in dit cohort € 62 per procedure besparen en bij acht patiënten (11,1%) een URS-procedure kunnen voorkomen. Daar tegenover staat dat er bij 51 patiënten (70,8%) een extra CT-scan verricht had moeten worden om dit te bewerkstelligen. Het is discutabel of de stralingsbelasting die dit veroorzaakt (circa 2–4 mSv voor een CT-abdomen blanco) bij een groot gedeelte van de patiënten die hier geen voordeel van genieten voldoende te verantwoorden is in relatie tot het percentage patiënten dat wel voordeel geniet van de extra CT-scan. Gezien de gemiddelde achtergrondstraling in Nederland (circa 2,0 mSv in een jaar), lijkt deze extra stralingsbelasting echter niet excessief.

Conclusie

De daadwerkelijke kosten van een URS-procedure binnen dit cohort bedragen € 2.819 per procedure. Daarnaast laat dit onderzoek zien dat het waarborgen van de aanwezigheid van recente preoperatieve beeldvorming potentieel onnodige operaties en kosten zou kunnen besparen.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een kloof is tussen ziekenhuisrekeningen, vergoedingen vanuit verzekeraars en daadwerkelijke kosten van een procedure. Dit is een van de grootste problemen wanneer het gaat om stijgende kosten in de zorg. Deze bevinding onderschrijft het belang van het doen van onderzoek naar kosten die gemaakt worden bij behandelingen.
Open Access This article is distributed under the terms of the Creative Commons Attribution 4.0 International License (http://​creativecommons.​org/​licenses/​by/​4.​0/​), which permits unrestricted use, distribution, and reproduction in any medium, provided you give appropriate credit to the original author(s) and the source, provide a link to the Creative Commons license, and indicate if changes were made.

Onze productaanbevelingen

Tijdschrift voor Urologie

Het Tijdschrift voor Urologie is het enige peer-reviewed Nederlandstalige tijdschrift in het vakgebied. Het verschijnt 8 keer per jaar en bevat naast wetenschappelijke artikelen ook case-reports en de abstracts van de voor- en najaarsvergaderingen van de NVU.

Literatuur
1.
go back to reference Rijksoverheid. Miljoenennota. Den Haag: Ministerie van Financiën; 2018. Rijksoverheid. Miljoenennota. Den Haag: Ministerie van Financiën; 2018.
3.
go back to reference Slobbe LCJ, Kommer GJ, Polder JJ, et al. Post advies kosten van ziektenstudie. De Bilt: RIVM; 2011. Slobbe LCJ, Kommer GJ, Polder JJ, et al. Post advies kosten van ziektenstudie. De Bilt: RIVM; 2011.
4.
go back to reference Raheem OA, Khandwala YS, Sur RL, et al. Burden of urolithiasis: trends in prevalence, treatments, and costs. Eur Urol Focus. 2017;3(1):18–26.CrossRef Raheem OA, Khandwala YS, Sur RL, et al. Burden of urolithiasis: trends in prevalence, treatments, and costs. Eur Urol Focus. 2017;3(1):18–26.CrossRef
5.
go back to reference Roberson D, Sperling C, Shah A, et al. Economic considerations in the management of nephrolithiasis. Curr Urol Rep. 2020;21(5):18.CrossRef Roberson D, Sperling C, Shah A, et al. Economic considerations in the management of nephrolithiasis. Curr Urol Rep. 2020;21(5):18.CrossRef
6.
go back to reference Collins JW, Keeley FX, Timoney A. Cost analysis of flexible ureterorenoscopy. BJU Int. 2004;93(7):1023–6.CrossRef Collins JW, Keeley FX, Timoney A. Cost analysis of flexible ureterorenoscopy. BJU Int. 2004;93(7):1023–6.CrossRef
7.
go back to reference Bayne DB, Chi TL. Assessing cost-effectiveness of new technologies in stone management. Urol Clin North Am. 2019;46(2):303–13.CrossRef Bayne DB, Chi TL. Assessing cost-effectiveness of new technologies in stone management. Urol Clin North Am. 2019;46(2):303–13.CrossRef
8.
go back to reference Kramolowsky E, McDowell Z, Moore B, et al. Cost analysis of flexible ureteroscope repairs: Evaluation of 655 procedures in a community-based practice. J Endourol. 2016;30(3):254–6.CrossRef Kramolowsky E, McDowell Z, Moore B, et al. Cost analysis of flexible ureteroscope repairs: Evaluation of 655 procedures in a community-based practice. J Endourol. 2016;30(3):254–6.CrossRef
9.
go back to reference Hyams ES, Shah O. Percutaneous nephrostolithotomy versus flexible ureteroscopy/holmium laser lithotripsy: cost and outcome analysis. J Urol. 2009;182(3):1012–7.CrossRef Hyams ES, Shah O. Percutaneous nephrostolithotomy versus flexible ureteroscopy/holmium laser lithotripsy: cost and outcome analysis. J Urol. 2009;182(3):1012–7.CrossRef
10.
go back to reference Parker BD, Frederick RW, Reilly TP, et al. Efficiency and cost of treating proximal ureteral stones: Shock wave lithotripsy versus ureteroscopy plus holmium:yttrium-aluminum-garnet laser. Urology. 2004;64(6):1102–6.CrossRef Parker BD, Frederick RW, Reilly TP, et al. Efficiency and cost of treating proximal ureteral stones: Shock wave lithotripsy versus ureteroscopy plus holmium:yttrium-aluminum-garnet laser. Urology. 2004;64(6):1102–6.CrossRef
11.
go back to reference Kam J, Yiu T, He R, et al. Cost analysis on the use of disposable ureteroscopes (LithoVue- Boston Scientific) to decrease the cost of reusable ureteroscopes repairs. BJU Int. 2019;123(Supplement 2):30–1. Kam J, Yiu T, He R, et al. Cost analysis on the use of disposable ureteroscopes (LithoVue- Boston Scientific) to decrease the cost of reusable ureteroscopes repairs. BJU Int. 2019;123(Supplement 2):30–1.
12.
go back to reference Chapman A, Somani BK, Healy S, et al. Decreasing the cost of flexible ureterorenoscopic (FURS) procedures using disposable laser fiber: A cost comparison analysis. Eur Urol Suppl. 2013;12(1):e434–e5.CrossRef Chapman A, Somani BK, Healy S, et al. Decreasing the cost of flexible ureterorenoscopic (FURS) procedures using disposable laser fiber: A cost comparison analysis. Eur Urol Suppl. 2013;12(1):e434–e5.CrossRef
13.
go back to reference Gorin M, Gurnani R, Matlaga B. Selective utilization of a single-use ureteroscope: Effect on repair costs. J Endourol. 2018;32(Supplement 2):A240. Gorin M, Gurnani R, Matlaga B. Selective utilization of a single-use ureteroscope: Effect on repair costs. J Endourol. 2018;32(Supplement 2):A240.
14.
go back to reference Chu L, Farris CA, Corcoran AT, Averch TD. Preoperative stent placement decreases cost of ureteroscopy. Urology. 2011;78(2):309–13.CrossRef Chu L, Farris CA, Corcoran AT, Averch TD. Preoperative stent placement decreases cost of ureteroscopy. Urology. 2011;78(2):309–13.CrossRef
15.
go back to reference Lumma PP, Schneider P, Strauss A, et al. Impact of ureteral stenting prior to ureterorenoscopy on stone-free rates and complications. World J Urol. 2013;31(4):855–9.CrossRef Lumma PP, Schneider P, Strauss A, et al. Impact of ureteral stenting prior to ureterorenoscopy on stone-free rates and complications. World J Urol. 2013;31(4):855–9.CrossRef
16.
go back to reference Borofsky MS, Dauw CA, York NE, et al. Comprehensive costs associated with fiberoptic and digital flexible ureteroscopes at a high volume teaching hospital. Urol Pract. 2017;4(3):187–92.CrossRef Borofsky MS, Dauw CA, York NE, et al. Comprehensive costs associated with fiberoptic and digital flexible ureteroscopes at a high volume teaching hospital. Urol Pract. 2017;4(3):187–92.CrossRef
17.
go back to reference Davis NF, Quinlan MR, Browne C, et al. Single-use flexible ureteropyeloscopy: a systematic review. World J Urol. 2018;36(4):529–36.CrossRef Davis NF, Quinlan MR, Browne C, et al. Single-use flexible ureteropyeloscopy: a systematic review. World J Urol. 2018;36(4):529–36.CrossRef
18.
go back to reference Somani BK, Robertson A, Kata SG. Decreasing the cost of flexible ureterorenoscopic procedures. Urology. 2011;78(3):528–30.CrossRef Somani BK, Robertson A, Kata SG. Decreasing the cost of flexible ureterorenoscopic procedures. Urology. 2011;78(3):528–30.CrossRef
19.
go back to reference Tosoian JJ, Ludwig W, Sopko N, et al. The effect of repair costs on the profitability of a ureteroscopy program. J Endourol. 2015;29(4):406–9.CrossRef Tosoian JJ, Ludwig W, Sopko N, et al. The effect of repair costs on the profitability of a ureteroscopy program. J Endourol. 2015;29(4):406–9.CrossRef
20.
go back to reference Martin CJ, McAdams SB, Abdul-Muhsin H, et al. The economic implications of a reusable flexible digital ureteroscope: a cost-benefit analysis. J Urol. 2017;197(3 Pt 1):730–5.CrossRef Martin CJ, McAdams SB, Abdul-Muhsin H, et al. The economic implications of a reusable flexible digital ureteroscope: a cost-benefit analysis. J Urol. 2017;197(3 Pt 1):730–5.CrossRef
21.
go back to reference Mager R, Kurosch M, Hofner T, et al. Clinical outcomes and costs of reusable and single-use flexible ureterorenoscopes: a prospective cohort study. Urolithiasis. 2018;46(6):587–93.CrossRef Mager R, Kurosch M, Hofner T, et al. Clinical outcomes and costs of reusable and single-use flexible ureterorenoscopes: a prospective cohort study. Urolithiasis. 2018;46(6):587–93.CrossRef
22.
go back to reference Ozimek T, Hupe MC, Wiessmeyer JR, et al. Reusable vs. disposable flexible ureterorenoscopy (fURS): How to strike a balance? Cost-benefit analysis. Urologe A. 2017;56(1 Supplement 1):S52–S3. Ozimek T, Hupe MC, Wiessmeyer JR, et al. Reusable vs. disposable flexible ureterorenoscopy (fURS): How to strike a balance? Cost-benefit analysis. Urologe A. 2017;56(1 Supplement 1):S52–S3.
23.
go back to reference Hennessey DB, Fojecki GL, Papa NP, et al. Single-use disposable digital flexible ureteroscopes: an ex vivo assessment and cost analysis. BJU Int. 2018;121(Suppl3):55–61.CrossRef Hennessey DB, Fojecki GL, Papa NP, et al. Single-use disposable digital flexible ureteroscopes: an ex vivo assessment and cost analysis. BJU Int. 2018;121(Suppl3):55–61.CrossRef
24.
go back to reference Taguchi K, Usawachintachit M, Tzou DT, et al. Micro-costing analysis demonstrates comparable costs for lithovue compared to reusable flexible fiberoptic ureteroscopes. J Endourol. 2018;32(4):267–73.CrossRef Taguchi K, Usawachintachit M, Tzou DT, et al. Micro-costing analysis demonstrates comparable costs for lithovue compared to reusable flexible fiberoptic ureteroscopes. J Endourol. 2018;32(4):267–73.CrossRef
25.
go back to reference Constanti M, Calvert RC, Thomas K, et al. Cost analysis of ureteroscopy (URS) vs extracorporeal shockwave lithotripsy (ESWL) in the management of ureteric stones <10 mm in adults: A UK perspective. BJU Int. 2020;125(3):457–66.CrossRef Constanti M, Calvert RC, Thomas K, et al. Cost analysis of ureteroscopy (URS) vs extracorporeal shockwave lithotripsy (ESWL) in the management of ureteric stones <10 mm in adults: A UK perspective. BJU Int. 2020;125(3):457–66.CrossRef
26.
go back to reference Kaplan RS, Porter ME. How to solve the cost crisis in health care. Harv Bus Rev. 2011;89(9):46–61. passim.PubMed Kaplan RS, Porter ME. How to solve the cost crisis in health care. Harv Bus Rev. 2011;89(9):46–61. passim.PubMed
27.
go back to reference Koo V, Young M, Thompson T, et al. Cost-effectiveness and efficiency of shockwave lithotripsy vs flexible ureteroscopic holmium:yttrium-aluminium-garnet laser lithotripsy in the treatment of lower pole renal calculi. BJU Int. 2011;108(11):1913–6.CrossRef Koo V, Young M, Thompson T, et al. Cost-effectiveness and efficiency of shockwave lithotripsy vs flexible ureteroscopic holmium:yttrium-aluminium-garnet laser lithotripsy in the treatment of lower pole renal calculi. BJU Int. 2011;108(11):1913–6.CrossRef
28.
go back to reference Bierkens H, Rosette DL de la, et al. Treatment of mid- and lower ureteric calculi: extracorporeal shock-wave lithotripsy vs laser ureteroscopy. A comparison of costs, morbidity and effectiveness. BJU Int. 1998;81(1):31–5.CrossRef Bierkens H, Rosette DL de la, et al. Treatment of mid- and lower ureteric calculi: extracorporeal shock-wave lithotripsy vs laser ureteroscopy. A comparison of costs, morbidity and effectiveness. BJU Int. 1998;81(1):31–5.CrossRef
29.
go back to reference Johnston TJ, Baard J, Rosette J de la, et al. A clinical evaluation of the new digital single-use flexible ureteroscope (UscopePU3022): an international prospective multicentered study. Cent european J Urol. 2018;71(4):453–61.PubMedPubMedCentral Johnston TJ, Baard J, Rosette J de la, et al. A clinical evaluation of the new digital single-use flexible ureteroscope (UscopePU3022): an international prospective multicentered study. Cent european J Urol. 2018;71(4):453–61.PubMedPubMedCentral
30.
go back to reference Defidio L, De Dominicis M, Di Gianfrancesco L, et al. Improving flexible ureterorenoscope durability up to 100 procedures. J Endourol. 2012;26(10):1329–34.CrossRef Defidio L, De Dominicis M, Di Gianfrancesco L, et al. Improving flexible ureterorenoscope durability up to 100 procedures. J Endourol. 2012;26(10):1329–34.CrossRef
Metagegevens
Titel
URS: een kostbare aangelegenheid?
Auteurs
drs. Nora Hendriks
dr. Diederick Duijvesz
prof. dr. Judith E. Bosmans
drs. Daniël C. Maas
drs. Joep Zweers
prof. dr. Rob C. M. Pelger
prof. dr. Harrie P. Beerlage
drs. Guido M. Kamphuis
drs. Luna van den Brink
dr. Barbara M. A. Schout
Publicatiedatum
09-05-2022
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Tijdschrift voor Urologie / Uitgave 4/2022
Print ISSN: 2211-3037
Elektronisch ISSN: 2211-4718
DOI
https://doi.org/10.1007/s13629-022-00357-y