Samenvatting
Het vakgebied van de oncologische gynaecologie heeft zich de afgelopen tien jaar verder ontwikkeld en een duidelijk separaat bestaansrecht verworven. In Nederland is dat samengegaan met verregaande afspraken over centralisatie van een aantal behandelingsvormen en behandeling van ziektebeelden. Epidemiologisch onderzoek heeft laten zien dat de behandelingsresultaten en overleving van patiënten die in oncologische centra behandeld worden, significant beter zijn in vergelijking met behandeling in perifere ziekenhuizen. Op fundamenteel gebied is meer kennis verworven over de etiologie en het biologisch gedrag van het cervixcarcinoom, de erfelijke aspecten van het ovariumcarcinoom, en moleculaire risicofactoren. Wat behandeling betreft, is er vooruitgang geboekt in de chirurgische behandeling van cervix- en ovariumcarcinoom, het beleid bij het vroege ovariumcarcinoom, de primaire radiotherapie bij cervixcarcinoom, de postoperatieve radiotherapie bij het endometriumcarcinoom, en het ontwikkelen van de sentinel node procedure bij het vulvacarcinoom. Met het ter beschikking komen van nieuwere antikankermiddelen zijn de behandelingsresultaten bij patiënten met een vergevorderd ovariumcarcinoom en patiënten met een recidief ovariumcarcinoom verbeterd. Integratie van chemotherapie in het primaire behandelingsplan van patiënten met een hoogrisicocervixcarcinoom, met name het gelijktijdig geven van chemotherapie en radiotherapie (daar waar radiotherapie geïndiceerd is), is de nieuwe standaard geworden. Voorts is grote vooruitgang geboekt in de technische mogelijkheden voor individuele planning van radiotherapie, zowel bij uitwendige bestraling als bij brachytherapie, waardoor de effectiviteit is toegenomen en de kans op late complicaties is verminderd. In samenhang met de ontwikkelingen in de oncologische gynaecologie heeft het vakgebied van de gynaecologische pathologie een opvallende ontwikkeling doorgemaakt waarbij ontwikkelingen in het vaststellen van biologische en moleculaire tumorkenmerken opvallend zijn. Met de toename van de diagnostische en therapeutische mogelijkheden neemt immers de wens van de gynaecoloog om een nauwkeuriger classificatie en stadiëring van tumoren van de tractus genitalis te verkrijgen toe. Dit vindt onder meer zijn weerslag in het feit dat in veel algemene ziekenhuizen de gynaecologische en obstetrische pathologie een belangrijk deel van de ‘surgical pathology’ uitmaakt. Een aanzienlijk deel hiervan wordt aangeboden met de vraagstelling of er sprake is van een (pre)maligne aandoening. De gestelde diagnose heeft directe consequenties voor de behandeling van een individuele patiënte en de evaluatie van eventueel ingestelde therapie. Eenduidige afspraken over de naamgeving van bepaalde afwijkingen en over de wijze van graderen zijn derhalve van grote betekenis. Dit hoofdstuk probeert daar een bijdrage aan te leveren.