Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

14. Spijsverteringskanaal

Auteurs : Anthony L. Mescher, prof.em.dr. E. Wisse, dr. C.P.H. Vreuls, prof.dr. J.-L. Hillebrands

Gepubliceerd in: Functionele histologie

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Mondholte

  • In de mondholte verwerken de kauwspieren, tanden, kiezen en het speeksel het voedsel tot een spijsbrij.
  • De mondholte wordt voornamelijk bekleed met een meerlagig, niet volledig verhoornend (parakeratotisch) epitheel. Op sommige plaatsen, zoals het harde gehemelte en de gingiva, is er wel verhoorning.
  • De tong draagt drie verschillende soorten papillen, draadvormige, paddenstoelvormige en omwalde papillen. De laatste twee bevatten smaakknoppen .
  • Tanden zijn voornamelijk opgebouwd uit dentine en worden afgedekt met een laagje glazuur (aan de kroon) of cement (aan de wortel). Het dentine omsluit de pulpaholte, waarin mukeus bindweefsel plaats biedt aan bloedvaten en zenuwen.
  • Tegen het dentine ligt een laag odontoblasten, die het predentine afzetten. Dat wordt later omgezet in dentine. Odontoblasten onderhouden en repareren het dentine.
  • Het glazuur wordt gevormd door een laag ameloblasten, die glazuurprisma's afzetten (het hardste materiaal in het lichaam), opgebouwd uit calciumfosfaten. Bij de eruptie verdwijnen de ameloblasten, niet de odontoblasten.
  • De tand is in de tandkas aangehecht door de periodontale membraan, een stevig bindweefsel met een snelle turnover. Gebitsregulatie is mogelijk door wijzigingen in de krachten die inwerken op het bot en de periodontale membraan.
  • Bescherming en controle op de kwaliteit van ons voedsel komt tot stand door de smaak, door de reuk en door het uitgebreide immunologisch apparaat in de darmen.

Bouwpatroon van de tractus digestivus

  • Van de oesofagus tot de anus wordt de tubulaire tractus opgebouwd door vier lagen:
    • de mucosa, bestaande uit epitheel, een laagje bindweefsel en de muscularis mucosae;
    • de submucosa, een laag bindweefsel;
    • de muscularis externa, de spierlaag die de darm zijn peristaltiek geeft;
    • de serosa, die de lagen afgrenst met een laagje bindweefsel bedekt door mesotheel.
  • De mucosa toont de meeste variaties in structuur, samenhangend met de functie.

Oesofagus

  • De oesofagus is van binnen bekleed met een niet-verhoornend, meerlagig epitheel. De muscularis bestaat bij de farynx uit dwarsgestreepte spieren, maar bij de maag zijn het gladde spieren, met een overgang daartussen.
  • Bij de aansluiting naar de maag gaat het epitheel abrupt over in het eenlagige, cilindrische epitheel van de maagmucosa.
  • De oesofagus wordt vochtig gehouden door de oesofageale klieren (glandulae propriae), die verspreid voorkomen. Nabij de maag zijn er de cardiaklieren die ook slijm produceren, maar soms ook pariëtale cellen bevatten, zoals in de maag.

Maag

  • De maag kent gespecialiseerde regio’s: het cardiagebied, het corpus en fundusgebied en tot slot het pylorusgebied. Ter plaatse vindt men verschillen in de mucosa.
  • De mucosa vormt instulpende kliertjes, die kunnen vertakken en die openen naar het lumen toe (‘gastric pits’).
  • Het epitheel dat direct aan het lumen grenst, bestaat uit slijmnapcellen (‘gastric surface mucous cells’, GSM-cellen). Deze worden bedekt door een viskeuze slijmlaag, die beschermt tegen het maagzuur en de verterende enzymen.
  • In de maagkliertjes wordt het werk verdeeld over vijf epitheliale celtypen:
    1
    Mukeuze nekcellen zijn de voorlopercellen van de GSM-cellen en schuiven dus op naar het lumen.
     
    2
    Pariëtale cellen (of wandcellen) met veel mitochondriën en merkwaardige microvilleuze canaliculi, produceren zoutzuur en intrinsic factor voor de opname van vitamine B12.
     
    3
    Hoofdcellen of zymogene cellen zitten dieper in het maagkliertje en scheiden pepsinogeen uit, dat later door de lage pH wordt omgezet in actief pepsine dat de eiwitten van het voedsel verteert.
     
    4
    Entero-endocriene cellen komen meestal solitair voor en beïnvloeden door hun hormonale secretie de werking van de andere cellen.
     
    5
    Pluripotente stamcellen komen voor tussen de epitheelcellen van het maagkliertje en na deling differentiëren ze tot de genoemde andere epitheelcellen. Gezien de korte levensduur van de epitheelcellen in de maag zijn deze cellen heel belangrijk.
     
  • In het cardia- en pylorusgebied vertakken de maagkliertjes meer dan in het corpus-fundusgebied. Ze bevatten geen pariëtale cellen en hoofdcellen.

Dunne darm

  • In het begin van de dunne darm wordt door toevoeging van de secretie van de exocriene pancreas een grote hoeveelheid spijsverteringsenzymen ingebracht. Gaandeweg wordt het voedsel hierdoor verteerd en begint in latere delen van de dunne darm de resorptie.
  • Ook hier gespecialiseerde regio’s, vanaf de maag:
    • de twaalfvingerige darm of het duodenum;
    • het jejunum;
    • het ileum.
  • In het duodenum vindt men in de mucosa en submucosa veel bicarbonaat afscheidende mukeuze klieren van Brunner, in het ileum zijn de platen van Peyer een specialiteit. Gaandeweg veranderen de darmvilli in de dunne darm van bladvormig, over lang en dun naar kort.
  • De darmvilli zijn uitstulpingen van de mucosa bedekt met darmepitheelcellen rond een bindweefselkern (lamina propria).
  • De darmepitheelcellen kennen een sterke oppervlaktevergroting door de aanwezigheid van veel, lange, dichtgestapelde microvilli: samen de borstelzoom. Zowel de darmvlokken als de borstelzoom vergroten het resorberende oppervlak aanzienlijk (tot 200 m2 p.p.).
  • Tussen de darmvlokken liggen de crypten, die de stamcellen bevatten waarmee de darmepitheelcellen, de slijmbekercellen en de Paneth-cellen worden vervangen.
  • Het darmepitheel resorbeert alle verteringsproducten (suikers, aminozuren, vetzuren enz.) als moleculen over de celmembraan. Er is geen endocytose te zien. Vetten worden gereassembleerd en uitgescheiden als chylomicronen en getransporteerd door de lymfevaten. Andere stoffen gaan via het bloed.
  • De darmvlok bevat een as-spiertje, dat de villus periodiek samentrekt en dat wordt gestuurd door de plexus van Meissner in de submucosa.
  • De zware arbeid wordt geleverd door de muscularis, die onder invloed van de autonome plexus van Auerbach de peristaltiek verzorgt.
  • Langs de darm vindt men veel lymfefollikels: het ‘gut-associated lymphoid tissue’ of GALT.
  • In het epitheel van de darm vindt men ook een zeer uitgebreide collectie verschillende endocriene cellen.

Dikke darm

  • Ook hier vindt men enkele regio’s: het caecum met de appendix, het colon en het rectum. Er zijn geen villi meer, maar wel veel simpele tubulaire mucosakliertjes, met daarin veel ‘goblet cells’ (slijmbekercellen). De functie van de mucosa is de resorptie van water en ionen, en het afgeven van slijm, om de inhoud glijdend te houden.

Anaal kanaal

  • Aan het einde van het anale kanaal is er een abrupte overgang van het intestinale, enkele cilindrische epitheel naar het meerlagige, verhoornend plaveiselepitheel van de epidermis.
  • Twee sfincters controleren de uitgang: een circulaire laag gladde spieren van de muscularis vormt eerst de sphincter ani internus, even verderop gevolgd door de bijkomende controlepost van de dwarsgestreepte spieren van de sphincter ani externus.
Metagegevens
Titel
Spijsverteringskanaal
Auteurs
Anthony L. Mescher
prof.em.dr. E. Wisse
dr. C.P.H. Vreuls
prof.dr. J.-L. Hillebrands
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1090-6_14