Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

13. Lymfoïd weefsel

Auteurs : Anthony L. Mescher, prof.em.dr. E. Wisse, dr. C.P.H. Vreuls, prof.dr. J.-L. Hillebrands

Gepubliceerd in: Functionele histologie

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Basale immunologie

  • De niet-specifieke (‘innate’ of aangeboren) immunologie berust op de aanwezigheid van cellen en afweerstoffen die een spontane afweer van het lichaam al vanaf de geboorte verzorgen. Dit betreft voornamelijk de granulocyten, monocyten, macrofagen en natural killer-cellen (NK-cellen) en eiwitten zoals defensinen, complement, lysozymen en interferon. De specifieke (adaptieve) immuniteit komt later tot stand en is gebaseerd op de presentatie van antigenen aan lymfocyten.
  • Het lymfoïde systeem kent centrale (primaire; beenmerg en thymus) en perifere (secundaire; milt, lymfeknopen en MALT) lymfoïde organen.
  • Cellen van het immuunstelsel beïnvloeden elkaar via eiwithormonen, de cytokinen, maar worden zo ook door andere cellen in de lymfoïde weefsel beïnvloed.
  • Antigenen zijn meestal een bepaald onderdeel van een (vreemd) eiwit of macromolecuul, de antigene determinant of epitoop, dat door lymfocyten wordt herkend. Die reageren daarop met een specifieke immuunrespons.
  • Antilichamen zijn immunoglobulinen die door plasmacellen worden gesynthetiseerd en uitgescheiden en die specifiek reageren met het epitoop van het antigeen.
  • Progenitor B-cellen zijn de voorlopers van plasmacellen die door een antigeen kunnen worden geactiveerd, waarna ze hun immunoglobuline-genen zo herschikken dat ze een antilichaam specifiek tegen het bepaalde antigeen kunnen maken: een mooi staaltje van ‘natuurlijke’ biotechnologie!
  • De celmembraan van alle cellen dragen fragmenten van de eigen eiwitten op hun major histocompatibility complex (MHC) klasse-I-moleculen. Lymfocyten zijn geselecteerd om hier niet op te reageren.
  • Antigeenpresenterende cellen (APC’s) presenteren brokstukken van opgenomen exogene, vreemde eiwitten en cellen bijvoorbeeld van bacteriën of virussen op hun major histocompatibility complex (MHC) klasse-II-moleculen en geven deze door aan lymfocyten.
  • Belangrijk is de continue recirculatie van B- en T-cellen in de lymfoïde organen, die als surveillanten veel weefsels controleren op de aanwezigheid van vreemde antigenen.

Oorspong en differentiatie van lymfocyten

  • Lymfocyten worden in de primaire lymfoïde organen gevormd zoals beenmerg (B-lymfocyten) en thymus (T-lymfocyten).
  • B-cellen kunnen tot plasmacellen differentiëren, die immunoglobulinen maken voor de humorale immuniteit, terwijl T-cellen betrokken zijn bij de cellulaire immuniteit.
  • De T-celreceptor (TCR) bindt antigeen dat wordt gepresenteerd door MHC I of II.
  • Er bestaan verschillende klassen van T-cellen: de T-helper-cellen (CD4+), cytotoxische T-cellen (CD8+), regulatoire T-cellen (CD4+CD25+FoxP3+) en γδ-T-cellen.
  • B-celreceptoren (BCR’s) zijn IgM- of IgD-antilichamen op het celoppervlak, die direct beschikbaar zijn voor interactie met hun specifiek antigeen.
  • Bij de start van een immunologisch proces worden B- en T-cellen geactiveerd en gaan ze prolifereren in de secundaire of perifere lymfoïde organen zoals lymfeknopen, mucosa-geassocieerd lymfoïd weefsel (MALT) en de milt.
  • In het reticulair netwerk van deze weefsels met APC’s percoleren de immuuncellen die zich voorbereiden op een immuunrespons.
  • Na activatie van een B-cel door een folliculaire dendritische cel (FDC) gaan de B-cellen prolifereren, daarbij gestimuleerd door cytokinen van de T-helpercellen. B-cellen vormen zo opeenhopingen van klonale nazaten die zich organiseren in lymfefollikels met een follikelcentrum (kiemcentrum).
  • Hier vormen zich nadien ook plasmacellen, verschillende soorten T-cellen en B- en T-geheugencellen , die allemaal zullen reageren als het antigeen aanwezig blijft of weer verschijnt.

Thymus

  • Een reticulum van thymusepitheelcellen huisvest de T-lymfoblasten of thymocyten.
  • De thymusepitheelcellen scheiden een aantal cytokinen uit en verdelen de thymuslobben in een cortex en een medulla, terwijl ze in de cortex de bloedvaten omringen om de bloed-thymusbarrière te vormen.
  • Ontwikkelende thymocyten met een niet-functionerende TCR worden in de cortex herkend en verwijderd. Thymocyten met een functionele TCR gaan door naar de medulla. Dit is een positieve selectie met MHC-restrictie.
  • Wanneer de TCR van thymocyten in de medulla sterk bindt aan lichaamseigen eiwitten gepresenteerd door de epitheelcellen, worden die cellen aangezet tot apoptose, zodat latere auto-immuniteit zo veel mogelijk vermeden wordt. Dit is de negatieve selectie.
  • Beide selectieprocessen leiden tot de belangrijke tolerantie van T-cellen voor de lichaamseigen antigenen.
  • Immuuntolerantie vindt plaats in het gehele lichaam als specifieke immuunreacties worden onderdrukt door regulatoire T-cellen die in de thymusmedulla worden gevormd.
  • In de thymusmedulla liggen de lichaampjes van Hassall. Deze scheiden cytokinen uit die een rol spelen in de presentatie van lichaamseigen antigenen door de thymusepitheelcellen aan regulatoire T-cellen.

Mucosa-geassocieerd lymfoïd weefsel (MALT)

  • MALT is een verzameling lymfefollikels die zijn gelegen in de mucosa van de tractus digestivus, meer bepaald in de tonsillen, Peyerse platen en de appendix. Anders dan bij de lymfeknopen zijn deze structuren niet omgeven door een kapsel en zijn ze ook niet verbonden met lymfevaten. Hun interne structuur is eenvoudig in vergelijking met lymfeknopen.

Lymfeknopen

  • Lymfeknopen hebben een kapsel, afferente (aanvoerende) lymfevaten en één efferent (afvoerend) vat en zijn ingeschakeld in het lymfevaatstelsel.
  • De afferente lymfevaten storten hun inhoud uit in de subcapsulaire randsinus onder het kapsel. Daarna stroomt de lymfe door de trabeculaire sinussen om uit te monden in de centrale mergsinussen die bij de hilus uitmonden in het efferente lymfevat.
  • Perifeer in de lymfeknoop vindt men de cortex, daarna de paracortex en centraal de medulla. Ze staan met elkaar in verbinding en bieden plaats aan immunologisch competente cellen, die hier geactiveerd worden, prolifereren en immunologisch actief worden, afhankelijk van de antigenen die via de efferente lymfevaten binnenstromen.
  • Lymfeknopen filteren de lymfe die in de weefsels wordt verzameld en bieden plaats aan de B-cellen om zich desgevallend tot antilichaam producerende plasmacellen te ontwikkelen.
  • In de cortex vindt men lymfefollikels met B-cellen, die zich na activatie verplaatsen naar de medulla.
  • Lymfocyten uit het bloed hebben toegang tot de lymfeknopen via de gespecialiseerde hoogendotheliale venules (HEV), die liggen in de paracortex. De meeste T-cellen in dit gebied zijn T-helpercellen.
  • De medulla bevat een bindweefselreticulum met plasmacellen, macrofagen en leukocyten.

Milt

  • De milt heeft de functie van een lymfeknoop, maar niet de structuur, want deze is met bijkomende functies en structuren ingeschakeld in de bloedcirculatie.
  • De milt kan worden ingedeeld in twee regio’s: de rode pulpa en de witte pulpa.
  • De kleinere witte pulpa (20 vol %) vormt een secundair lymfoïd weefsel waarin centrale arteriolen worden omgeven door een cilinder van T-cellen: de periarteriolaire lymfocytenschede of PALS.
  • De rode pulpa filtert het bloed en verwijdert oude erytrocyten in de miltsinussen, die met rolvormige endotheelcellen bekleed zijn. Daar moeten de erytrocyten tussendoor om verder te kunnen. Daar liggen ook macrofagen in de Billroth-strengen die de oude cellen fagocyteren en de hemoglobine verteren en ijzer en bilirubine recycleren.
Metagegevens
Titel
Lymfoïd weefsel
Auteurs
Anthony L. Mescher
prof.em.dr. E. Wisse
dr. C.P.H. Vreuls
prof.dr. J.-L. Hillebrands
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1090-6_13