01-10-2010 | origineel artikel
Resultaten van de operatieve behandeling van periprothetische femurfracturen
Gepubliceerd in: Nederlands Tijdschrift voor Traumachirurgie | Uitgave 5/2010
Log in om toegang te krijgenSamenvatting
Een periprothetisch femurfractuur (PPF) komt in toenemende mate voor. De fractuur ontstaat vaak na een laagenergetisch trauma. Operatieve behandeling ervan geeft betere resultaten dan conservatieve behandeling. Het doel van dit artikel is het evalueren van de radiologische en functionele uitkomst van operatieve behandeling in onze kliniek. In de periode 2000 tot 2008 werden 29 PPF’s operatief behandeld. Alle fracturen waren veroorzaakt door een mild trauma, zoals een val uit bed. Acht fracturen (28%) waren ontstaan na een ongecementeerde totale heupprothese, zeventien (59%) na een gecementeerde, vier (14%) na een kop-halsprothese en twee (7%) na een revisie van een prothese.
Negentien patiënten werden behandeld met een cable grip system (CGS) plaatosteosynthese, twee patiënten met andere plaatosteosynthesen. Drie prothesen werden gereviseerd. Vijf patiënten hadden een fractuur van het type Vancouver C. Van hen werden er vier behandeld met een retrograde T2-femurgrendelpen, bij één patiënt werden alleen cerclages aangebracht. Bij de laatste controle, na gemiddeld zeventien weken, waren vijftien (52%) fracturen niet volledig röntgenologisch geconsolideerd. De functionele uitkomst was gunstig. Zeven (24%) patiënten beantwoordden de vragenlijst. Geen van hen had pijnklachten, zes patiënten hadden een hulpmiddel nodig, zoals een rollator of een wandelstok. De maximale loopafstand was gemiddeld 1,4 kilometer (range 0,2-2).
We concludeerden dat de behandeling van een PPF complex is. Behandeling is afhankelijk van de localisatie, de stabiliteit en de botkwaliteit van het femur. De radiologische resultaten van de behandeling in onze kliniek waren moeilijk te beoordelen, vanwege het lage percentage patiënten met consolidatie ten tijde van de laatste controle. Bij slechts vier (14%) patiënten was additionele chirurgie noodzakelijk. Bij de meeste patiënten met een fractuur van het type Vancouver B1, B2 en C, was de uitkomst van operatieve behandeling zonder revisie van de prothese gunstig.