Samenvatting
De pathologische diagnostiek van patiënten met verdenking op kanker is erop gericht om zo veel mogelijk informatie te verkrijgen uit cellen en weefsels om precieze diagnose te stellen en op basis daarvan een gerichte therapie te kunnen starten. De pathologische diagnostiek vormt onderdeel van het geheel van de medische probleemevaluatie met behulp van anamnese, lichamelijk onderzoek, beeldvorming en laboratoriumonderzoek (de ‘diagnostische fase’). Het verkrijgen van cel- of weefselmateriaal is essentieel. Na de ‘diagnostische fase’, speelt de patholoog een rol in de controle van chirurgisch-oncologische resectiepreparaten, waarmee de pathologische basis voor ‘T’ en ‘N’-stadiëring van de TNM wordt vastgesteld. Ook wordt het snijvlak van zo’n resectiepreparaat gecontroleerd op eventuele tumoruitlopers. Andere vormen van controle zijn bijvoorbeeld effectbeoordeling van chemotherapie. Hiervoor gebruikt men bij voorkeur radiologie, gebruikmakend van de zogenoemde RECIST-criteria (‘surveillancefase’), maar soms met biopt of resectie, dus pathologie. DNA van eventuele metastasen blijkt moleculair zeer heterogeen, zodat ook in de ‘controlefase’ c.q. in de ‘surveillancefase’ een patholoog en een KMBP’er onmisbaar zijn in een behandelteam.