Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

7. Hart-, vaat- en antistollingsmiddelen

Auteurs : Marieke van der Burgt, Els van Mechelen-Gevers

Gepubliceerd in: Medicatie in de praktijk

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Na verloop van tijd wordt de prop afgebroken (trombolyse) (zie paragraaf 7.1).
Stolling verloopt in drie stappen. Voor elke stap zijn er (remmende) geneesmiddelen.
  • Stap 1: Trombocyten klonteren samen (trombocytenaggregatie) tot een propje tegen de vaatwand.
  • Stap 2: Stollingsfactoren (bloedeiwitjes) activeren elkaar in een kettingreactie.
  • Stap 3: Een voorloperstof van fibrine wordt omgezet in fibrine dat een fibrinenetwerk vormt. Zo ontstaat een dichte trombocytenprop.
Trombocytenaggregatieremmers remmen stap 1. Voorbeelden zijn acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium (Ascal®) en clopidogrel. Ze worden vooral gebruikt om TIA’s, hersen- en hartinfarcten te voorkomen. Bijwerking is een vergroot bloedingsrisico. Daarom moeten gebruikers een week voor een geplande operatie of tandheelkundige ingreep met deze middelen stoppen. De werking van trombocytenaggregatieremmers wordt versterk door NSAID’s (zie paragraaf 7.1.1).
Orale anticoagulantia (orale antistollingsmiddelen) remmen stap 2. Ze remmen de aanmaak van stollingsfactoren in de lever. Dat doen ze door de concurrentie aan te gaan met vitamine K. Voorbeelden zijn de coumarines, zoals acenocoumarol en fenprocoumon. Ze werken lang en sterk. Het effect wordt gecontroleerd door regelmatig de INR te bepalen. Ze worden gebruikt bij de behandeling van trombose en embolie en om nieuwe trombose te voorkomen. Bijwerking is een versterkte bloedingsneiging, zoals een vergrote kans op maag-darmbloedingen (zie paragraaf 7.1.2).
Op de derde stap werken heparinesoorten, zoals nadroparine en dalteparine. Deze middelen worden subcutaan toegediend. Ze worden gebruikt om trombose te voorkomen na een operatie of bij immobiliteit. Bijwerkingen zijn blauwe plekken (zie paragraaf 7.1.3).
Middelen bij hartfalen
Bij hartfalen is de pompkracht van het hart onvoldoende opgewassen tegen de hartbelasting. Geneesmiddelen bij hartfalen kunnen op verschillende plaatsen aangrijpen. Er zijn middelen die op het probleem zelf aangrijpen, zoals middelen die de contractiekracht van de hartspier versterken. Andere grijpen aan op de bloeddruk, oedeem of benauwdheid (zie paragraaf 7.2).
Voorbeelden van hartcontractiekrachtversterkers zijn ACE-remmers en bètablokkers (zie paragraaf 7.2.4) en digoxine. Deze middelen verlagen de hartfrequentie en verhogen de contractiekracht. Digoxine is een langwerkend, sterkwerkend middel met een kleine therapeutische breedte. Signalen van een toxische spiegel zijn misselijkheid, braken en ritmestoornissen.
Bètablokkers worden gebruikt om de bloeddruk te verlagen, een lage dosis morfine werkt tegen benauwdheid.
De belasting van het hart kan worden verminderd door perifere vaten te verwijden met langwerkende nitraten zoals isosorbidemono- of -dinitraat of langwerkende nitroglycerine.
Bijwerkingen zijn bloeddrukdaling, duizeligheid en hoofdpijn (zie paragraaf 7.2.6).
Middelen bij coronaire klachten
Coronaire klachten ontstaan wanneer de hartspier onvoldoende bloed en dus onvoldoende zuurstof krijgt via de coronaire arteriën. Het voornaamste verschijnsel is acute snoerende ischemische pijn op de borst (zie paragraaf 7.3).
Nitraten worden gebruikt voor acute vaatverwijding. Voorbeelden zijn nitroglycerine(spray) sublinguaal en isosorbidedinitraatspray. Ze werken snel (binnen enkele minuten) en kort (een halfuur tot een uur). Bijwerkingen zijn bloeddrukdaling en hoofdpijn (zie paragraaf 7.3.1).
Bij frequente klachten kunnen langwerkende nitraten worden gebruikt zoals nitroglycerine retard en isosorbidemononitraat. Bij chronisch gebruik treedt gewenning op. Dan is het nodig om elke dag enkele uren ‘nitraatvrij’ te zijn, meestal ’s nachts.
Om de ernstige pijn van een myocardinfarct te bestrijden wordt kortwerkende morfine gebruikt (fentanyl i.v.).
Trombocytenaggregatieremming en heparine worden gegeven om (aangroei van) stolseltjes te voorkomen (acetylsalicylzuur cardio, carbasalaatcalcium, clopidogrel, heparine). Ook wordt trombolyse toegepast (alteplase, reteplase) (zie paragraaf 7.3.2).
Middelen bij ritmestoornissen (anti-aritmica)
Soms is het verlagen van de hartfrequentie voldoende. Dan kan een bètablokker zoals sotalol worden gebruikt. Middelen die het hartritme beïnvloeden, zijn amiodaron, pyridamol, kinidine, fenytoïne. Ze hebben elk hun eigen bijwerkingen en interacties (zie paragraaf 7.4).
Metagegevens
Titel
Hart-, vaat- en antistollingsmiddelen
Auteurs
Marieke van der Burgt
Els van Mechelen-Gevers
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1522-2_7