Samenvatting
Een logopedisch onderzoek bij kinderen met uitspraakproblemen zal beginnen met het verkrijgen van een algemene indruk door de (logopedist) onderzoeker via luisteren en kijken naar de cliënt. Aan de hand daarvan ontstaat een hypothese die leidt tot verder onderzoek. Vaak zal de hypothese perifere articulatiestoornis in eerste instantie geverifieerd worden door een klankinventarisatie aan de hand van een test met drie te onderzoeken aspecten van articulatie. Hierbij kan gekeken worden welke klanken er geproduceerd kunnen worden (eventueel als losse klank en in een woord), welke klanken niet gemaakt worden en welke klanken op een afwijkende manier worden gemaakt. Daarbij is het ook van belang te letten op de compensatiemogelijkheden bij het maken van klanken. Het Utrechts Articulatie Onderzoek (Peddemors, 1977) is een bekende driepositietest. In de loop der jaren zijn er vergelijkbare onderzoeken uitgegeven, bijvoorbeeld het onderzoek bij logo-art, (Baarda, 2001), die alle uitgaan van een inventarisatie van de spraakklanken van het Nederlands. Het noteren van de mogelijkheden om plaats, wijze en stemhebbendheid te realiseren ondersteunt de uiteindelijke diagnostiek (zie ook Rietveld, 2000: tabel 5 en 6).