Samenvatting
De moderne medische professie is ontstaan in de 19e eeuw. Gedurende de eerste helft van die eeuw werd door de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (NMG) geijverd voor het bereiken van de ‘eenheid van stand’, met daaraan gekoppeld de ‘eenheid van opleiding’. Beide idealen werden achtereenvolgens bereikt in 1865 (Wet op de Uitoefening der Geneeskunst; WUG) en in 1876 (Wet op het Hoger Onderwijs). Voortaan zou er nog maar één medische opleiding bestaan die opleidde tot arts: iemand met een behandelmonopolie voor de geneeskunst in haar gehele omvang in het hele land. Dit monopolie werd verleend door de staat en bewaakt door het Geneeskundig Staatstoezicht. In de late 20e eeuw kwam de medische professie op allerlei manieren onder druk te staan. Uiteindelijk werd de wetgeving aangepast aan de noden van de tijd. Terwijl de Wet op de beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG; 1993) een eind maakte aan het absolute verbod op de onbevoegde uitoefening van de geneeskunde, werd door de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg; 2006) het principe van marktwerking geïntroduceerd.