Inleiding
Een niersteenkoliek, meestal veroorzaakt door een concrement in de hogere urinewegen, geeft enorme pijnklachten. NSAID’s (
non-steroidal anti-inflammatory drugs, niet steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen) zijn de eerste keuze wanneer medicatie aan deze patiënten wordt gegeven om de pijn onder controle te krijgen. Wanneer NSAID’s onvoldoende werken of gecontra-indiceerd zijn, worden over het algemeen opioïden aanbevolen als tweede stap [
1,
2]. Al ruim honderd jaar krijgen patiënten met niersteenkolieken spasmolytica voorgeschreven [
3]. De rationale daarachter is dat spasmolytica leiden tot relaxatie van glad spierweefsel door de inhiberende werking van acetylcholine op de muscarinereceptoren in de wand van de ureter. Een type antimuscarinica dat al jaren veel wordt toegepast is butylscopolamine.
Intraveneuze (i.v.) toediening van butylscopolamine is een integraal onderdeel van de behandeling voor niersteenkolieken in Nederland en we schatten dat het middel jaarlijks aan enkele duizenden patiënten wordt gegeven. Het gebruik van butylscopolamine in andere landen varieert; hierover zijn geen gegevens beschikbaar. In de Nederlandse richtlijn is opgenomen dat butylscopolamine als tweede stap gegeven kan worden, na NSAID’s en vóór opioïden [
4].
Het toedienen van butylscopolamine bij niersteenkoliek is begonnen met een gewoonte en niet gebaseerd op wetenschappelijk bewijs [
3]. Een klein aantal studies heeft geprobeerd het effect aan te tonen van orale butylscopolamine en faalde daarin [
3,
5‐
8]. Enkele studies onderzochten bij patiënten met niersteenkoliek het effect van een enkele dosis butylscopolamine 20 mg i.v., maar deze dosis leidde bij deze patiënten niet tot minder opioïden- of metamizolgebruik [
9]. Een recente gerandomiseerde studie vergeleek het effect van 80 mg i.v. butylscopolamine met placebo bij niersteenkolieken, maar vond geen statistisch significante verschillen tussen de placebo- en de butylscopolamine-groep[
10].
In 2016 werd het ontbreken van wetenschappelijke onderbouwing voor het gebruik van butylscopolamine bij niersteenpatiënten geïdentificeerd als kennishiaat door de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU), ondersteund door de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV) [
4,
11]. De twijfel over de werking van het medicijn werd in 2019 ook opgenomen in de richtlijn over nier- en ureterstenen van het
National Institute for Health and Care Excellence (NICE) [
12].
Wij verrichtten een multicenter dubbelblind gerandomiseerd onderzoek (RCT) naar het effect van butylscopolamine bij niersteenkolieken. Het primaire onderzoeksdoel was nagaan of placebo non-inferieur was aan continue infusie met butylscopolamine bij patiënten die opgenomen waren voor pijn bij niersteenkolieken, met als uitkomstmaat de benodigde escapemedicatie, het aantal extra giften opioïden.
Materiaal en methode
Studieopzet en populatie
Voor de BUSCOPAN-studie werden patiënten geselecteerd die opgenomen waren in twee niet-academische ziekenhuizen in Nederland tussen januari 2018 en november 2019. Het protocol is geregistreerd in het Nederlands Trial Register (Trial NL7819). Voor deze studie is medisch-ethische goedkeuring verkregen en proefpersonen tekenden informed consent bij inclusie.
Geïncludeerd werden volwassen patiënten met als opname-indicatie pijn bij een niersteenkoliek die onvoldoende afnam na toediening van orale NSAID’s en een concrement dat was aangetoond met CT-abdomen of echo. Exclusiecriteria waren zwangerschap of het geven van borstvoeding, een contra-indicatie of allergie voor een van de gebruikte medicamenten (NSAID’s, morfine, paracetamol), een temperatuur > 38,5 °C in de 24 uur voorafgaand aan de inclusie, een actuele behandeling voor urineweginfectie met antibiotica of een indicatie voor acute drainage van de hogere urinewegen.
Randomisatie, blindering en studieprocedure
Na inclusie werden de deelnemers met behulp van verzegelde enveloppen 1:1 gerandomiseerd naar continue infusie van butylscopolamine (Buscopan®, Sanofi SA) 100 mg/24 u of naar continue infusie van placebo (zoutoplossing) gedurende 24 u. Deelnemers, klinisch personeel en onderzoekers waren geblindeerd voor de toewijzingen totdat de gehele studie was afgerond.
Alle deelnemers kregen viermaal daags 1000 mg paracetamol oraal, drie keer daags 50 mg diclofenac oraal en één keer per dag tamsulosine 0,4 mg oraal. Escapemedicatie bestond uit piritramide 15 mg subcutaan zo nodig, tot een maximum van vijf keer, of uit anti-emetica i.v.
De onderzoekers vroegen aan het begin van de studieperiode naar de pijnscore en vervolgens opnieuw na 1 uur, 4 uur, 8 uur en 24 uur. Ook vroegen zij naar de bijwerkingen die zij ervaarden. Tevens noteerden zij van iedere patiënt de hoeveelheid escapemedicatie genoteerd. Deze medicatie had als doel een pijnscore te handhaven van onder de 4, een score die werd beschouwd als adequate pijnstilling. Na 24 uur werd de studieperiode beëindigd en kregen ook de deelnemers uit de placebogroep standaardzorg.
Statistiek
De primaire uitkomstmaat in dit onderzoek was de hoeveelheid escapemedicatie, gemeten als toegediende doses gedurende de gehele studieperiode (24 uur). Secundaire eindpunten waren vermindering van pijn als score op de Numeric Rating Scale (NRS), bijwerkingen, de tijd tot het toedienen van de laatste dosis escapemedicatie, het gebruik van anti-emetica en eventuele chirurgische interventie wegens persisterende pijnklachten.
De groepsgrootte werd berekend met een eenzijdige gepaarde
t-toets (PASS version 08.0.16 [
13]; NCSS LLC, Kaysville, UT, USA). De nulhypothese luidde dat voor de behoefte aan extra pijnstilling placebo niet inferieur is aan butylscopolamine. We stelden een non-inferioriteitsmarge van 0,5 als klinisch relevant. Met andere woorden, een infuus met butylscopolamine was gerechtvaardigd indien niet meer dan twee patiënten behandeld moesten worden om één gift morfine te voorkomen. Met een power van 80% en een eenzijdige significantie van α = 5%, kwam het aantal benodigde proefpersonen om non-inferioriteit te detecteren uit op 51 inclusies in elke arm. Deze data werden op populatieniveau berekend met standaarddeviaties van 1,0 en 1,0. Rekening houdend met een uitval van 20%, werden 128 inclusies per arm nodig geacht.
Alle statistische analyses werden verricht met SPSS statistics, versie 26.0 (IBM, Armonk, NY, USA).
Normaliteit van de data werd geanalyseerd met de Shapiro-Wilk toets. Data met een scheve verdeling werden geanalyseerd met een non-parametrische toets. Aangezien dit een non-inferioriteitsstudie betreft, werden de data voor het primaire eindpunt geanalyseerd met lineaire regressie met robuuste standaardfouten om te beschermen tegen niet-normaliteit van de uitkomst. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) van het verschil tussen de gerandomiseerde groepen werd gebaseerd op deze robuuste standaardfouten. De numerieke continue data van de overige eindpunten werden geanalyseerd met de onafhankelijke t-toets en de scheef verdeelde data met de Mann-Whitney-U-test. Een p-waarde < 0,05 werd beschouwd als statistisch significant. Als er breder was getoetst en bijvoorbeeld ook NRS-scores met elkaar waren vergeleken, werd een Bonferroni-correctie toegepast.
Discussie
Placebo is in onze resultaten non-inferieur aan continue infusie met butylscopolamine als behandeling voor pijnklachten bij patiënten met niersteenkolieken. Verder is er geen verschil in de pijnscores tussen de groepen gedurende de studieperiode van 24 uur. Deze resultaten rechtvaardigen een nieuwe evaluatie van de aanbeveling voor butylscopolamine door de NVU en evaluatie in elke instelling waar dit middel momenteel toegepast wordt voor niersteenkolieken. Deze resultaten ondersteunen de aanbeveling in de NICE-richtlijn van 2019, dat is gebaseerd op het wetenschappelijke bewijs dat op dat moment beschikbaar was [
12].
Pijnklachten die veroorzaakt worden door ureterobstructie zijn waarschijnlijk te relateren aan een stijgende spanning in de wand van het nierbekken en aan het vrijkomen van prostaglandines. Symptomen kunnen toenemen door oedeem of inflammatie in de ureter [
3]. NSAID’s remmen de prostaglandinesynthetase, wat resulteert in onderdrukking van pijnsensatie en ontsteking [
7]. Eerder is al aangetoond dat NSAID’s superieur zijn aan opioïden als het gaat om pijnstilling bij patiënten met een niersteenkoliek [
14].
Hyperperistaltiek van de ureter, die wordt gemoduleerd door alfa- en bèta-adrenerge receptoren, speelt ook een rol in dit fysiologische proces. Alfa-adrenerge receptorantagonisten zorgen voor relaxatie van het gladde spierweefsel van de urinewegen, wat steenpassage kan faciliteren. Een pijnstillend effect is echter nooit aangetoond [
15]. Antimuscarinica, zoals butylscopolamine, kunnen relaxatie van glad spierweefsel induceren en ureterspasme verminderen [
16]. Zo is het effect van butylscopolamine op de gastro-intestinale tractus uitgebreid bestudeerd en geaccepteerd, maar een effect bij niersteenkolieken is nooit aangetoond [
17,
18].
Een aantal voorgaande studies is uitgevoerd met verschillende doses butylscopolamine en diverse toedieningswijzen, bijvoorbeeld: oraal, intramusculair of in enkele gevallen intraveneus [
3,
10]. Meestal werd in die onderzoeken een enkele gift butylscopolamine toegepast en dan voornamelijk als een aanvulling om te vergelijken tussen diverse vormen van pijnstilling bij patiënten met niersteenkolieken, zoals NSAID’s en opioïden. Een recente Cochrane-analyse toonde aan dat toevoegen van antimuscarinica aan NSAID’s niet superieur is aan NSAID-monotherapie ter vermindering van de noodzaak tot escapemedicatie [
19,
20].
Uit alle eerder uitgevoerde onderzoeken naar het effect van orale toepassing van butylscopolamine bleek dat met orale butylscopolamine geen voordeel te behalen viel bij patiënten met niersteenkolieken [
5]. Dit is ook niet erg verrassend, aangezien orale toediening resulteert in een minimale resorptie van circa 8% [
18,
21]. Van parenterale toediening is wel enig effect te verwachten. Na intraveneuze toediening dalen de plasmaconcentraties van butylscopolamine zeer snel en de halfwaardetijd varieert tussen 1 en 5 uur. De totale klaring is 1,2 l/min, waarvan 50% onveranderd uitgescheiden wordt door de nieren [
9]. Het farmacologische effect van een enkele dosis verdwijnt volledig na 30–40 minuten [
9]. In plaats van een bolus kan daarom een continue intraveneuze pomp gegeven worden om een farmacotherapeutisch effect te behouden.
In drie studies werd het effect onderzocht van een enkele dosis intraveneuze butylscopolamine. Holdgate en Oh concludeerden in hun gerandomiseerde studie dat er geen bewijs is dat het toevoegen van butylscopolamine intraveneus de behoefte aan extra opioïden vermindert. Zij onderzochten echter het effect van een enkele dosis van 20 mg i.v. butylscopolamine bij patiënten die werden verdacht van niersteenkolieken, waarbij de diagnose in 40 gevallen niet bevestigd werd [
5]. Een enkele geblindeerde studie van Stankov et al. in 1994 toonde een pijnvermindering na 30 en 50 minuten na een bolus van 20 mg butylscopolamine, vergelijkbaar met tramadol (100 mg i.v.), maar significant lager dan de waarden die met metamizol (2,5 g i.v.) werden bereikt [
6]. Een derde studie vergeleek een enkele dosis butylscopolamine (20 mg i.v.) met papaverine (60 mg i.v.) en pethidine (50 mg i.v.) en concludeerde dat VAS-scores significant hoger waren in de butylscopolamine-groep [
22].
Slechts één onderzoeksgroep bestudeerde continue infusie van butylscopolamine (80 mg i.v.) bij niersteenkolieken in vergelijking met placebo en tramadol. Zij concludeerden dat een enkele tramadolinfusie een veilig alternatief is voor infusie met spasmolytica. De power van deze studie was echter te beperkt om een voordeel van butylscopolamine mee te detecteren, omdat de patiënten in beide groepen startten met een enkele gift butylscopolamine [
10]. Daarnaast was het medisch personeel niet geblindeerd voor de studiemedicatie.
Ons onderzoek is adequaat gepowerd en dubbel geblindeerd. Alle patiënten hadden een steen in de urinewegen die was bevestigd met CT-abdomen (88%) of echografie. Een hoog percentage van alle geïncludeerde patiënten voldeed daadwerkelijk aan de inclusiecriteria en inclusie werd voltooid binnen het beoogde tijdspad van 24 maanden. Het aantal exclusies was met 3% laag. Het is om deze reden aannemelijk dat de studiepopulatie een goed beeld geeft van de patiëntenpopulatie met niersteenkolieken en dat de bevindingen ook als zodanig geëxtrapoleerd kunnen worden.
Het onderzoek heeft enkele beperkingen. In sommige ziekenhuizen wordt 120 mg butylscopolamine per 24 uur toegediend, in plaats van de 100 mg in onze studie. Het is onwaarschijnlijk, maar het kan niet volledig worden uitgesloten, dat de aanvullende 20 mg nog een invloed had kunnen hebben op de onderzoeksresultaten. Ook is er acht keer een protocolschending gemeld, waarbij een patiënt diclofenac weigerde, maar later wel piritramide kreeg ten tijde van een koliekaanval.
Op het eerste gezicht zal het stoppen met butylscopolamine bij niersteenkolieken geen grote gevolgen hebben. Het bijwerkingenprofiel is niet ongunstig. Daarnaast is het middel goedkoop en stoppen zal dan ook niet tot kostenbesparing leiden. De voorbereiding, toediening en observatie van een continue infusie is echter wel belastend voor het verpleegkundig personeel, en de patiënt is met een pomp met continue infusie minder mobiel. Hoewel butylscopolamine over het algemeen als veilig wordt beschouwd, benadrukte een recente update uit het Verenigd Koninkrijk dat er wel potentiële gevaren voor patiënten met onderliggend cardiaal lijden kunnen zijn [
23]. Aangezien het gebruikelijk is om patiënten na het staken van de continue infusie nog enkele uren in het ziekenhuis te observeren om te zien of hij of zij pijnvrij blijft zonder butylscopolamine, zal het niet meer geven van butylscopolamine naar verwachting resulteren in een kortere opnameduur en minder ziekenhuisopnames bij niersteenkolieken.