Skip to main content

Overige buikorganen

16 Galblaasoperaties

In paragraaf 16.1 wordt de anatomie van de galwegen uitgelegd (zie paragraaf 16.1, afbeelding 16.1).

Daarna komt de pathologie aan de orde met daarin uitleg over de (zie paragraaf 16.2):

aangeboren afwijkingen;

traumata;

cholelithiasis;

cholecystitis en cholangitis;

obstructies.

Hierna worden de specifieke onderzoeken besproken zoals de transabdominale echografie, de ERCP en de CT-scan (zie paragraaf 16.3).

In paragraaf 16.4 volgt de globale indeling van operatieve ingrepen aan galblaas en extra hepatische galwegen.

De primaire ingrepen zijn (zie paragraaf 16.4.1):

cholecystostomie;

Cholecystectomie;

choledochotomie.

De reconstructieve ingrepen zijn (zie paragraaf 16.4.2):

cholecystojejunostomie;

choledochoduodenostomie;

choledochojejunostomie;

duodenohepaticostomie;

hepaticojejunostomie.

De meest voorkomende huidincisies bij galblaasoperaties zijn (zie paragraaf 16.5):

rechter subcostale incisie volgens Kocher;

mediane bovenbuikincisie;

rechter paramediane bovenbuikincisie.

De meest voorkomende operatieve ingrepen:

laparoscopische cholecystectomie met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 16.6). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase met in de preoperatieve fase uitleg over het instrumentarium en in de peroperatieve fase het inbrengen van de trocarts (zie paragraaf 16.6, afbeelding 16.4) en de operatie procedure (zie paragraaf 16.6.1, 16.6.2 en 16.6.3);

laparotomische cholecystectomie en choledochotomie met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 16.7). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase met in de peroperatieve fase uitleg over de verschillende operatieprocedures zoals de retrograde cholecystectomie (zie paragraaf 16.7, afbeelding 16.7 t/m 16.18), de ante/orthograde cholecystectomie, de cholangiografie en de choledochotomie. In de postoperatieve fase aandacht voor de korte en lange termijncomplicaties (zie paragraaf 16.7.1, 16.7.2 en 16.7.3).

17 Leveroperaties

De pathologie van afwijkingen aan de lever die kunnen voorkomen zijn (zie paragraaf 17.1):

acute letsels;

infecties en ontstekingen;

levercysten;

tumoren.

De behandeling van tumoren aan de lever (zie paragraaf 17.2) en de diagnostiek die de patiënt moet ondergaan voordat men overgaat tot een leveroperatie (zie paragraaf 17.3).

De meest voorkomende operatieve ingreep aan de lever is:

hemihepatectomie met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 17.4). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase waarin in de preoperatieve fase aandacht voor de specifieke benodigdheden, instrumentarium en steriele hulpmiddelen. In de peroperatieve fase aandacht voor de operatieprocedure met de verschillende technieken en uitleg over de RFA-techniek (zie paragraaf 17.4.1, 17.4.2 en 17.4.3).

18 Miltoperaties

Aan de orde komen de functie en plaats van de milt (zie paragraaf 18.1).

Daarna volgen de operatie-indicaties die aanleiding zijn om de milt te opereren. Uitleg wordt gegeven over (zie paragraaf 18.2):

miltruptuur;

hypersplenie;

splenomegalie;

iatrogene letsels.

Daarna worden de operatietechnieken beschreven in paragraaf 18.3.

De meest voorkomende operatieve ingrepen aan de milt zijn:

laparoscopische splenectomie met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 18.4). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase met in de preoperatieve fase aandacht voor positionering en de opstelling van het operatieteam (zie paragraaf 18.4, afbeelding 18.1) in de peroperatieve fase de operatieprocedure met specifiek het inbrengen van de trocarts (zie paragraaf 18.4.1, 18.4.2 en 18.4.3);

laparotomische splenectomie en miltbesparende technieken met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 18.5). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase waarbij in de peroperatieve fase aandacht voor de miltbesparende technieken (zie paragraaf 18.5, afbeelding 18.3) en de operatieprocedure bij een splenectomie (zie paragraaf 18.5.1, 18.5.2 en 18.5.3).

19 Alvleesklieroperaties

In dit hoofdstuk de ligging en functie van de alvleesklier (zie paragraaf 19.1, afbeelding 19.1). De pancreas is door zijn ligging en functie met veel omliggende structuren een van de moeilijkste organen om te opereren.

De verschillende indicaties voor een operatie aan de pancreas zijn (zie paragraaf 19.2):

verwondingen;

ontstekingen waaronder acute pancreatitis en chronische pancreatitis;

cysten en hun therapieën;

tumoren. Goedaardige zoals fibromen, lipomen en insulonomen. Kwaadaardige tumoren zoals ductale adenocarcinomen van de pancreaskop (70 tot 80%), de corpus (15%) en de staart van de pancreas (10%).

Een uitgebreide diagnostiek met een preoperatieve screening is nodig om de juiste plaats van de tumor te bepalen en te kijken naar de desobstructie die dit veroorzaakt (zie paragraaf 19.3).

De verschillende chirurgische mogelijkheden voor operaties zijn (zie paragraaf 19.4):

side-to-side-pancreaticojejunostomie;

pancreastranssectie met dubbele end-to-side-pancreaticojejunostomie;

distale pancreasresectie met end-to-side pancreaticojejunostomie;

distale pancreatectomie (pancreasstaartresectie);

partiële pancreaticoduodenectomie (pylorussparende whippleprocedure);

duodenumsparende pancreaskopresectie.

Voor deze groep patiënten is de preoperatieve voorbereiding erg belangrijk (zie paragraaf 19.5).

De meest voorkomende operatie aan de alvleesklier is:

partiële pancreaticoduodenectomie (pylorussparende resectie volgens Whipple) met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 19.6). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase waarbij in de peroperatieve fase aandacht voor de operatie procedure en de reconstructie daarna (zie paragraaf 19.6, afbeelding 19.2). In de postoperatieve fase aandacht voor de kortetermijncomplicaties (zie paragraaf 19.6.1, 19.6.2 en 19.6.3).

20 Bijnieren

In dit hoofdstuk de ligging van de bijnieren en hun werking (zie paragraaf 20.1, afbeelding 20.1) Hierin het produceren van de bijnierschorshormonen aldosteron en cortisol en de rol van de bijnierschorshormonen (corticosteroïden) bij de stofwisseling uitgelegd. Verder wordt de werking van het bijniermerg, dat de hormonen adrenaline en noradrenaline produceert, uitgelegd (zie paragraaf 20.1).

De pathologie is moeilijk te stellen. Het meest voorkomende aandoeningen zijn de goedaardige adenomen en de vergrotingen van de bijnieren met een verstoorde werking.

Uitleg wordt gegeven over (zie paragraaf 20.2):

de ziekte van Conn;

het syndroom van Cushing.

Onderzoeken die gedaan worden om tot een juiste diagnose te komen, worden beschreven in paragraaf 20.3.

De chirurgische aspecten bij het verwijderen van de bijnier zijn de mediane of de dorsale benadering, maar ook de retroperitoneale of transperitoneale benadering (zie paragraaf 20.4).

Tot slot wordt de prognose na een adrenalectomie besproken (zie paragraaf 20.5).

De meest voorkomende operaties aan de bijnieren zijn:

laparoscopische adrenalectomie of bijnierextirpatie met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie (zie paragraaf 20.6). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase waarbij in de peroperatieve fase uitleg wordt gegeven over de operatieprocedure bij een transperitoneale laparoscopische adrenalectomie, het inbrengen van de trocarts, de operatieprocedure bij een retroperitoneale laparoscopische adrenalectomie met specifiek het vrijprepareren van de bijnier (zie paragraaf 20.6.1, 20.6.2 en 20.6.3).

de laparotomische retroperitoneale bijnierextirpatie met hierin de operatie-indicatie en het doel van de operatie wordt beschreven (zie paragraaf 20.7). Hierna volgen de pre-, per- en postoperatieve fase met daarin specifieke aandacht voor de opstelling van het operatieteam en desinfectiezone (zie paragraaf 20.7, afbeelding 20.3) en in de peroperatieve fase de operatie procedure (zie paragraaf 20.7.1, 20.7.2 en 20.7.3).