Samenvatting
De genetische ontrafeling van aandoeningen die raakvlakken vertonen met voortplanting, is voor monogeen overervende aandoeningen veel verder gevorderd dan voor multifactoriële aandoeningen. Hoewel monogeen overervende aandoeningen veel minder vaak voorkomen dan multifactoriële aandoeningen, zijn de herhalingskansen over het algemeen veel groter. Chromosomale diagnostiek schuift steeds verder op in de richting van de moleculaire DNA-diagnostiek: via fluorescentie-in-situ-hybridisatie (FISH), MLPA (multiplex ligation dependent probe amplification) en QF-PCR (quantitative fluorescence polymerase chain reaction) naar array-technieken zoals array-CGH (comparative genomic hybridization). Voor de DNA-diagnostiek geldt dat onderzoek naar een bekende mutatie die al eerder in de familie is vastgesteld, vrij simpel en snel is. Het zoeken naar een nieuwe mutatie, bijvoorbeeld in de relatief grote BRCA-genen die betrokken zijn bij erfelijke vormen van borstkanker, is zeer tijdrovend. Bij de prenatale diagnostiek zijn er landelijk vastgestelde indicaties voor het verrichten van cytogenetisch onderzoek of DNA-diagnostiek van het ongeboren kind. Chromosomale translocaties zijn van belang, bijvoorbeeld bij herhaalde miskramen en downsyndroom. Bij onderzoek bij de indicatie ‘herhaalde miskramen’ speelt naast het aantal miskramen ook de leeftijd van de vrouw ten tijde van de miskramen mee in de kans op het vinden van een chromosomale afwijking. Bij de diagnostiek bij in-/subfertiliteit wordt zowel chromosomenonderzoek (uitsluiten syndroom van Klinefelter) als DNA-diagnostiek (uitsluiten van submicroscopische deleties op het Y-chromosoom) verricht. Technieken zoals MLPA, QF-PCR en array-CGH worden inmiddels vaak ingezet voor het opsporen van afwijkingen in het genoom, als enige test of samen met conventionele karyotypering en FISH. Bij multifactoriële aandoeningen moet altijd rekening worden gehouden met monogeen overervende subvormen van een bepaalde aandoening.