Samenvatting
Dit hoofdstuk belicht ethische aspecten van vier aandachtsgebieden binnen de voortplantingsgeneeskunde in brede zin. Wat betreft preconceptiezorg (PCZ) is het onderscheid tussen PCZ voor mensen met bij voorbaat verhoogde risico’s en populatiebrede PCZ van belang. De wenselijkheid van het eerste staat in de ethiek niet ter discussie – het gaat om de zorgvuldigheidsvragen. Tegenover degenen die, met een beroep op het medicaliseringsverwijt, alle vormen van populatiebrede PCZ afwijzen, wordt een beoordeling per type activiteit verdedigd, een case-by-case-benadering. Screening op dragerschap van recessief erfelijke ziekten kan verantwoord zijn indien de opzet en uitvoering ervan spoort met het normatieve kader voor genetische screening.
Wat betreft de moderne fertiliteitsbehandelingen wordt betoogd dat categorische ethische bezwaren geen hout snijden. Ethische aspecten van KID, IVF (inclusief daaraan gerelateerde praktijken zoals embryoresearch, eiceldonatie en hoogtechnologisch draagmoederschap), ICSI en fertility preservation passeren de revue. Daarbij wordt regelmatig gewezen op de implicaties van PCZ in het kader van medisch geassisteerde voortplanting, bij achtereenvolgens de introductie van nieuwe technologie, de selectie van patiënten en de uitvoering van de behandeling.
Een selectieve abortus kan moreel verantwoord zijn om ernstig leed voor kind en/of gezin te voorkomen. Al is respect voor de eigen afweging van de hulpvrager terecht het uitgangspunt, het is van belang dat ethische discussie plaatsvindt over controversiële verzoeken om prenatale diagnostiek. Een categorische afwijzing van prenatale diagnostiek van late-onset ziekten is onhoudbaar. In het licht van de nieuwe ontwikkelingen is niet zozeer het aanbod van risicoschattende screening aan alle zwangere vrouwen problematisch als wel de klassieke leeftijdsscreening.
PGD kan, net als prenatale diagnostiek, ethisch verantwoord zijn. Aan de orde komen ethische vragen bij een aantal toepassingen van PGD binnen het medische model en bij enkele ‘grensconflicten’. Ook wordt aandacht gevraagd voor de implicaties van het beginsel van respect voor autonomie in de context van prenatale diagnostiek enerzijds en PGD anderzijds. De mogelijke meerwaarde van PGS-A moet blijken uit wetenschappelijk onderzoek. Gewezen wordt op enkele ethische vragen en knelpunten wat betreft whole genome sequencing and analysis in het kader van de prenatale en pre-implantatie genetische screening.