Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

24 Operatietechnieken bij trauma van patella en tibia

Auteur : Hendries Boele

Gepubliceerd in: Traumatologie van extremiteiten en bekken

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

De zuggurtungtechniek wordt bij een patellafractuur (zie paragraaf 24.1) gebruikt voor repositie en stabilisatie.
Operatieprocedure:
  • positioneren van de patiënt;
  • reponeren van de fractuur;
  • plaatsen van een repositietang;
  • inbrengen van twee K-draden;
  • positioneren cerclagedraad;
  • spannen van de cerclagedraad met draadspanner;
  • afknippen en buigen van de K-draden en cerclagedraad;
  • sluiten van de wond.
Mogelijke complicaties: migreren van de K-draden, in een later stadium patellofemorale klachten bij comminutieve breuken.
Een schroef- en plaatosteosynthese wordt bij een tibiaplateaufractuur (zie paragraaf 24.2) gebruikt voor repositie en stabilisatie. Mogelijke complicatie: vroegtijdige artrose.
Behandeling:
  • percutane benadering: gecanuleerde schroeven;
  • open benadering: plaatosteosynthese;
  • minimaal-invasieve benadering: plaatsen van een LISS proximale tibiaplaat;
  • hybride ringfixateur: bij extra-articulaire of eenvoudige minimale gediscoleerde intra-articulaire fracturen met een ernstig wekedelenletsel.
Een intramedullaire tibiapen (zie paragraaf 24.3) wordt bij een tibiaschachtfractuur gebruikt voor repositie en stabilisatie. Mogelijke complicaties: breken van de vergrendelschroeven, chronische kniepijn door iatrogene schade aan de nervus infrapatellaris, pseudo-artrose.
Operatieprocedure:
  • positioneren van de patiënt;
  • bepalen van diameter en lengte van de pen;
  • entree maken tot mergholte;
  • eventueel opboren mergholte;
  • inbrengen van de tibiapen;
  • proximaal en distaal vergrendelen;
  • plaatsen endcap;
  • sluiten van de wond.
De Orthofix® fixateur externe wordt bij een crurisfractuur (zie paragraaf 24.4) gebruikt voor repositie en stabilisatie. Er bestaan verschillende varianten van de fixateur externe.
Operatieprocedure:
  • boren van beide cortices;
  • inbrengen van de schroeven;
  • plaatsen van de fixateur en vergrendelen van de schroeven in de klemmen;
  • reponeren van de fractuur;
  • aandraaien van de kogelgewrichten van de fixateur met een momentsleutel;
  • inspectie van de huid rond de schroeven; als deze onder spanning staat, wordt de incisie verlengd.
Mogelijke complicaties: infectie rond de steekgaten; losraken van de schroeven; iatrogene neurovasculaire beschadiging aan het onderbeen; malalignment en malunion.
Fasciotomie van het onderbeen (zie paragraaf 24.5) wordt uitgevoerd bij het ccompartimentsyndroom. Het onderbeen heeft vier compartimenten. Ten gevolge van een fractuurhematoom en oedeemvorming kunnen spieren zwellen en kan de druk toenemen binnen de osteofasciale spierloges. Wanneer de weefseldruk in een compartiment de capillaire perfusiedruk overschrijdt, raakt de perfusie van spieren en zenuwen in het compartiment gecompromitteerd, met ischemie als gevolg. Soms worden alleen de drie oppervlakkige compartimenten ontlast. De compartimenten kunnen op verschillende manieren via een of meer incisies bereikt worden. Mogelijke complicaties: nabloeding; infectie; het niet dicht granuleren van de huid.
Metagegevens
Titel
24 Operatietechnieken bij trauma van patella en tibia
Auteur
Hendries Boele
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1185-9_24