Samenvatting
De huisarts krijgt in zijn of haar praktijk af en toe te maken met patiënten die niet goed voor zichzelf kunnen zorgen en tegelijkertijd professionele zorg weigeren. Dat leidt tot een dilemma. Enerzijds is duidelijk dat hulp nodig is, anderzijds is het de vraag of het geoorloofd is die hulp in te zetten tegen de wens van de patiënt in. Tegenover het klassieke medische paternalisme is vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw benadrukt dat het niet aan de arts is om te bepalen wat goed is voor de patiënt. Patiënten hebben het recht zorg die hen niet aanstaat, te weigeren. Tegenwoordig lijkt een actievere aanpak meer in de mode te zijn. Zowel de samenleving als de politiek vraagt om deze actieve houding, waarin zorgwekkende situaties worden gesignaleerd om vervolgens gericht te kunnen optreden. De vraag rijst of dit geen terugkeer is naar paternalisme, waarbij de hulpverlener bepaalt wat goed is, ongeacht de positie en conditie van de patiënt. Neemt de arts door in te grijpen de verantwoordelijkheid niet over, terwijl we juist hadden bedacht dat de regie bij de patiënt moet liggen? Wat is een passende manier om tekorten in regie bij de patiënt op te vangen en hem te helpen de regie terug te krijgen? In dit hoofdstuk bespreken we verschillende ethische begrippen die licht kunnen werpen op dit dilemma. Achtereenvolgens gaan we in op de thema’s wilsonbekwaamheid, autonomie, omgaan met waarden en drang. De uiteenzetting wordt geconcretiseerd aan de hand van een casus uit de alledaagse praktijk van een huisarts.