Samenvatting
Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen ( ≥ 60 jaar) zijn een feit en komen in alle lagen van de bevolking voor. Zo ligt de prevalentie binnen de ggz tussen de 33–80 % en voor verpleeghuizen tussen 23–58 %. Persoonlijkheidsstoornissen interfereren met zowel psychische als somatische problematiek. In dit hoofdstuk wordt mede aan de hand van de casus van meneer. Johnson de specifieke manifestatie van persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd besproken en ingegaan op het vaststellen van persoonlijkheidsstoornissen aan de hand van vier collaterale informatiebronnen, namelijk gedragsobservatie, biografische gegevens, informantgegevens en testgegevens. Daarnaast is er aandacht voor een specifiek screeningsinstrument voor persoonlijkheidsstoornissen, de Gerontologische Persoonlijkheidsstoornissen Schaal. Dit instrument is gevalideerd voor ouderen in de ggz en de huisartsenpraktijk, alsmede de klinische geriatrie. Tot slot wordt ingegaan op psychotherapeutische behandeling en wordt een specifieke vorm van mediatietherapie (CoMBI) uiteengezet, die aangrijpt op de specifieke kernbehoeften van mensen met persoonlijkheidsstoornissen.