Skip to main content
Top

2023 | Boek

Ouderengeneeskunde in de eerste lijn

Redacteuren: J.W.M. Muris, J.M.G.A. Schols, J. Collet, D.J.A. Janssen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

We leven steeds langer – langer in gezondheid, maar ook langer met chronische ziekten en beperkingen. Het huidige beleid is erop gericht dat ouderen zolang mogelijk in hun eigen woonomgeving kunnen blijven wonen, ook als zij kwetsbaar worden. Dit geeft het belang aan van goede eerstelijnsgeneeskunde die voldoende is uitgerust om ouderen zonder en met matige tot ernstige ziektelast goed te behandelen en te begeleiden.

Ouderengeneeskunde in de eerste lijn bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden overkoepelende onderwerpen behandeld: de visie op ouderen vanuit de maatschappij, de huisartspraktijk en het zorgmanagement, de wet- en regelgeving en de vroeg-signalering en screening.
In het tweede deel, over klachten en ziektebeelden, wordt een overzicht gegeven van de klachten die ouderen kunnen hebben, zoals functieverlies, chronische pijn, acute verwardheid, gedragsproblemen en chronische dyspnoe. Geheel nieuwe hoofdstukken zijn die over de oudere met een verstandelijke beperking en over de veerkrachtige oudere in het licht van Positieve Gezondheid.

Het boek richt zich op huisartsen en praktijkondersteuners die zich bezighouden met ouderenzorg. Ook specialisten ouderengeneeskunde en verpleegkundig specialisten zullen in deze editie veel bruikbare informatie vinden. Het boek helpt de lezer zich te spiegelen aan de behandelde casuïstiek en praktische aanwijzingen.

De redactie bestaat uit een huisarts en drie specialisten ouderengeneeskunde, die ook werkzaam zijn in het onderwijs en de wetenschap. De hoofdstukken zijn geschreven door huisartsen, medisch specialisten, verpleeghuisartsen en anderen met een specifieke specialisatie.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Algemeen

Voorwerk
2. Visie op ouderen vanuit de maatschappij: ontwikkelingen en knelpunten
Samenvatting
De oudere van nu is niet meer de oudere van vroeger. De aandacht is verlegd naar gezond ouder worden en op kwaliteit van leven.
M. Schuurmans, N. J. de Wit
3. Huisarts en ouderen met complexe problematiek
Samenvatting
Geneeskundige zorg voor ouderen met complexe problemen vereist samenwerking met andere medische disciplines. U leert bij welke problematiek de specialist ouderengeneeskunde (SO), internist ouderengeneeskunde, klinisch geriater en ouderenpsychiater geconsulteerd kunnen worden. De huisarts houdt regie bij het opstellen en uitvoeren van het probleemgeoriënteerde zorgbehandelplan volgens de SFMPC-methode. Praktijkvoorbeelden in dit hoofdstuk trainen u in de probleemgeoriënteerde benadering en helpen de oplossingen te formuleren voor chronische ziekteprocessen. De effecten en continuïteit van (complexe) ouderenzorg moeten in een multidisciplinair overleg (MDO) geëvalueerd worden. Hierbij heeft de huisarts de regierol, functioneert de praktijkondersteuner (POH) als casemanager en de SO als consulent of in meer complexe gevallen als medebehandelaar. Proactieve, persoonsgerichte en samenhangende zorg is het uitgangspunt bij ouderengeneeskunde in de eerste lijn. Samenwerking, gebruik van expertise en shared decision making blijken de basis voor het bevorderen van welzijn, veerkracht en zelfredzaamheid van ouderen met complexe problematiek.
M. A. L. M. Prevoo, B. P. A. Spaetgens, F. I. Guldemond, J. Collet
4. Rechten van de kwetsbare oudere
Samenvatting
Ouderen blijven tot op steeds hogere leeftijd zelfstandig. Op zeker moment kan een spanningsveld ontstaan tussen de uitoefening van autonomie en de behoefte aan zorg bij geestelijke achteruitgang. De rechten van de kwetsbare oudere patiënt worden besproken en wie de patiënt kan vertegenwoordigen als hij zelf niet meer goed kan beslissen. Ook zal aandacht worden besteed aan de nieuwe regels voor onvrijwillige zorg en de opname in een zorginstelling. Als laatste zal de problematiek rond het levenseinde worden besproken. Het hoofdstuk wordt geïllustreerd met voorbeelden uit de rechtspraak. Leerdoelen zijn: de arts weet wat de rechten van de patiënt zijn en wie de patiënt in geval van wilsonbekwaamheid kan vertegenwoordigen; hij kent de nieuwe regels voor onvrijwillige zorg; hij onderkent het belang van verslaglegging van wilsonbekwaamheid, wie in dat geval als vertegenwoordiger optreedt en welke wensen de patiënt heeft ten aanzien van behandeling en levenseinde.
L. E. Kalkman-Bogerd
5. De oudere met mobiliteitsproblemen en valrisico
Samenvatting
Herkennen en diagnosticeren van de aard van mobiliteitsstoornissen bij ouderen zijn van belang om het valrisico te verlagen en dus vallen en eventuele nadelige gevolgen daarvan te voorkomen. Voor een goede mobiliteit moeten het evenwicht en de locomotore functies intact zijn. De diagnostiek van mobiliteitsstoornissen bestaat uit een speciële anamnese voor het opsporen van val- en fractuurrisicofactoren, en onderzoek van de mobiliteit. De behandeling bestaat meestal uit een multifactoriële aanpak door een multidisciplinair team. Nadat je dit hoofdstuk hebt bestudeerd, weet je wat nodig is om mobiel te zijn, welke indelingen je kunt gebruiken om de loopstoornissen te beoordelen, hoe je de mobiliteit onderzoekt, wat de belangrijkste val- en fractuurrisicofactoren zijn en waaruit het behandel- en preventieplan kan bestaan.
Y. Schoon, R. P. G. Ottenheijm, H. J. J. Verhaar

Klachten

Voorwerk
6. De kwetsbare oudere met voedingsproblemen en spierzwakte
Samenvatting
Kwetsbaarheid ontstaat door een opeenstapeling van de gevolgen van veroudering, leefstijlfactoren en ziekten, die zich gedurende het leven manifesteren. Kwetsbaarheid kan vervolgens leiden tot functieverlies, niet zelden geluxeerd door een acute aandoening. Naast de noodzaak van diagnostiek naar onderliggende ziekte(n), dient in dergelijke gevallen in samenhang gekeken te worden naar verlies van spierkracht en spiermassa (ook wel sarcopenie genoemd) en mogelijk aanwezige ondervoeding. Sarcopenie wordt gezien als een verschijnsel van veroudering en als uiting van fysieke kwetsbaarheid, maar kan ook versneld optreden door een acute ziekte, bedlegerigheid en onvoldoende voeding. Ondervoeding is te herkennen aan een lage BMI of door het optreden van ongewenst gewichtsverlies, maar wordt ook bepaald door een lage spiermassa die echter alleen te bepalen is door meting van de lichaamssamenstelling met bijvoorbeeld bioimpedantieanalyse. Zowel sarcopenie als ondervoeding is potentieel reversibel en gelet op de multifactoriële oorzaak dienen de analyse en behandeling in de eerste lijn dan ook een samenspel te zijn tussen huisarts, fysiotherapeut en diëtist, waarbij het hoofddoel gericht is op functieherstel.
W. M. W. H Sipers, J. M. G. A Schols
7. De oudere met duizeligheid en syncope
Samenvatting
Bij het ouder worden komt de klacht duizeligheid vaker voor. Duizeligheid en syncope benadelen het algeheel functioneren van de patiënt en reduceren daarmee de kwaliteit van leven. Doordat vaker meerdere typen duizeligheid aanwezig zijn, is het herkennen en diagnosticeren van de etiologie van duizeligheid en syncope belangrijk om zodoende een adequaat behandelplan op te stellen. Na het bestuderen van dit hoofdstuk kent u de verschillende soorten duizeligheid, de oorzaken van syncope, hoe u de duizeligheidsklacht kunt onderzoeken en de aanbevelingen voor behandeling en leefstijl.
Y. Schoon
8. De oudere met verminderde visus
Samenvatting
Slechtziendheid op oudere leeftijd dient even serieus genomen te worden als slechtziendheid op elke andere leeftijd. Het is niet inherent aan de leeftijd en moet niet als een fait accompli gezien worden. Het dient verder uitgezocht te worden, anders onthouden we de patiënt een goede behandeling, hulp of ondersteuning. De differentiële diagnose is wel anders dan bij patiënten op jongere leeftijd.
M. M. J. M. Brassé
9. De oudere met slechthorendheid
Samenvatting
Gehoorverlies is op oudere leeftijd de derde meest voorkomende oorzaak van chronische gezondheidsproblematiek. Ondanks frequent voorkomen op oudere leeftijd wordt gehoorverlies vaak niet goed herkend en is het daarmee ook vaak onderbehandeld. Voordat een verwijzing plaats heeft van een oudere patiënt naar audicien, kno-arts of audiologisch centrum is het van belang naast de meest voorkomende oorzaak, namelijk slechthorendheid door ouderdom of presbyacusis, ook aandacht te hebben voor andere mogelijke extra oorzaken van slechthorendheid op de oudere leeftijd. Dit hoofdstuk geeft enkele anamnestische handvatten voor mogelijke andere oorzaken voor slechthorendheid. Het gaat in op de kenmerken van het gehoorverlies bij presbyacusis en kan zo dienen voor een aantal mogelijke differentieel diagnostische oorzaken voor slechthorendheid op de oudere leeftijd.
R. J. H. Ensink
10. De oudere patiënt met medicatie
Samenvatting
Polyfarmacie komt relatief veel voor bij ouderen en wordt gedefinieerd als het chronisch gebruik van vijf of meer geneesmiddelen. Polyfarmacie is geassocieerd met nadelige gezondheidsuitkomsten als vallen, bijwerkingen, verlengde opnameduur in het ziekenhuis, heropnamen en sterfte. In het kader van het voorschrijven van medicatie is het van belang dat u zich bewust bent van de farmacokinetische veranderingen die met veroudering gepaard gaan. Het belangrijkste onderdeel is de eliminatie, waarbij achteruitgang van de nierfunctie de meest relevante verandering is. Vooral bij een eGFR < 30 mmol/l leidt dit vaker tot dosisaanpassingen van medicatie. Om tot een zo goed mogelijk farmacotherapeutisch behandelplan te komen is het van belang om bij oudere patiënten met polyfarmacie op indicatie een medicatiebeoordeling (MBO) te doen. Bij patiënten van 75 jaar en ouder met chronisch gebruik van tien of meer geneesmiddelen of met vastgestelde kwetsbaarheid dient proactief een MBO uitgevoerd te worden. Hierbij is het van belang om met apotheker, huisarts, patiënt en eventuele mantelzorgers om tafel te gaan om na te gaan wat er wanneer gebruikt wordt, de verwachtingen of wensen en kennis ten aanzien van medicatiegebruik na te gaan en middels hulpmiddelen als richtlijnen ‘polyfarmacie’ en bijbehorende modules als STOP-START-NL criteria, minderen en stoppen van medicatie een aangepast farmacotherapeutisch behandelplan op te stellen en door te voeren.
R. S. G. Sablerolles, M. C. Faes, R. J. van Marum, P. H. M. van der Kuy
11. De oudere met incontinentieproblemen
Samenvatting
Problemen met continentie en toiletgang kunnen voor ouderen zeer belastend zijn. Als er sprake is van zorgbehoefte, geldt dit ook voor de verzorgende mantelzorgers. Incontinentie en nycturie zijn twee in dit kader veelvoorkomende problemen. Zij vormen het onderwerp van de twee delen van dit hoofdstuk. Vaak is er bij zorgbehoefte ongewild verlies van urine of ontlasting wanneer met moeite (niet binnen vijf minuten) of alleen met hulp gebruik van een toilet gemaakt kan worden. De nachtelijke toiletgang is bij ouderen een belangrijke verstoorder van de nachtrust. Deze verstoring kan een zware wissel trekken op de nachtrust van een inwonende mantelzorger. Ouderen met incontinentie of een frequente nachtelijke toiletgang hebben vaak mobiliteits- of cognitieproblemen, diverse chronische ziekten (multimorbiditeit) en polyfarmacie, en ze zijn niet zelden ook zorgafhankelijk. Soms zijn er ook problemen met de werking van de blaas, endeldarm of sluitspieren. Door tijdige analyse en behandeling van onderliggende oorzaken kan in een aantal gevallen de continentie worden hersteld of de nachtelijke toiletgang worden verminderd. Indien herstel niet mogelijk is, moet – rekening houdend met de voorkeur van de patiënt en mantelzorgers – gebruik worden gemaakt van opvangmethodieken. Opvangmaterialen kunnen worden ingezet om de zelfstandigheid van de patiënt zo goed mogelijk te handhaven en complicaties, zoals valincidenten of vochtletsels (Incontinence Associated Dermatitis) te voorkomen. De benadering van incontinentie en frequente nachtelijke toiletgang is multidisciplinair. De behandelend arts, bijvoorbeeld de huisarts, speelt een centrale rol bij de analyse van de oorzaken en de behandeling.
P. van Houten, J. Muris
12. Op tijd in gesprek met de oudere over behandelwensen
Samenvatting
Proactieve zorgplanning, het proces van communicatie over toekomstige zorg tussen mensen, hun naasten en zorgverleners, is zeker voor kwetsbare ouderen, maar ook voor gezonde ouderen van groot belang. Door proactieve zorgplanning kan de zorg beter afgestemd worden op de voorkeuren van de oudere en zo leiden tot verbetering van de kwaliteit van zorg. Vele onderzoeken hebben inmiddels de positieve effecten van proactieve zorgplanning voor patiënten en hun naasten laten zien, maar proactieve zorgplanning is zeker niet eenvoudig. Belangrijk is om het eerste gesprek te initiëren en dan aan te sluiten bij wat de oudere en naasten al weten en waar zij behoefte aan hebben. Niet alles hoeft in een gesprek aan de orde gesteld te worden. Naast gesprekken met de patiënt zelf is het belangrijk om aandacht te hebben voor de naasten van de patiënt. De patiënt kan zijn wensen vastleggen in een wilsverklaring. Het is raadzaam om de patiënt hierbij te begeleiden. Overdracht en evaluatie van vastgelegde afspraken blijven essentieel.
D. J. A. Janssen, N. Fleuren, M. W. P. G. van Dongen-Bots
13. De oudere met pijnklachten
Samenvatting
Pijn heeft invloed op de kwaliteit van leven bij ouderen, en daarom verdient deze een goede anamnese, heteroanamnese en lichamelijk onderzoek. Het gebruik van pijnmeetinstrumenten wordt geadviseerd. Bij mensen met een cognitieve stoornis wordt een pijnobservatieschaal gebruikt. De behandeling bestaat uit een totaalplan, waarin ook aandacht is voor de gevolgen van pijn. Een combinatie van non-farmacologische behandeling met een farmacologische behandeling heeft de voorkeur. Zowel cognitief-gedragsmatige behandelingen als oefentherapie en ontspanningsgerichte interventies kunnen zinvol zijn. Paracetamol is bij de meeste ouderen een veilig en effectief middel en daarom eerste keus. Ouderen zijn gevoelig voor bijwerkingen van geneesmiddelen, en daarom zijn we uiterst terughoudend met NSAID’s en tramadol. Bij ernstige pijn zijn sterke opioïden, mits goed gedoseerd en nauwkeurig op effectiviteit en veiligheid gemonitord, gedurende korte tijd geïndiceerd. Zowel antidepressiva, anti-epileptica als opioïden zijn werkzaam bij de behandeling van neuropathische pijn, al zijn er grote interindividuele verschillen.
W. P. Achterberg, M. H. J. van den Beuken-van Everdingen
14. De oudere met acute verwardheid
Samenvatting
De huisarts wordt geregeld gevraagd een oudere patiënt met acute verwardheid te beoordelen. Wanneer de patiënt of zijn omgeving acute verwardheid als bedreigend ervaart, zal de huisarts met urgentie om hulp gevraagd worden. Er is echter ook een groep ouderen die ernstig verward is, maar juist als gevolg van die verwardheid en bijkomende cognitieve problemen niet aan de bel trekt. Ook de omgeving merkt de verwardheid niet op. Deze groep vraagt extra alertheid van de huisarts en proactieve diagnostiek. Acute verwardheid bij ouderen kan verschillende oorzaken hebben, zoals acute gedragsproblematiek bij dementie (vaak door externe stressfactoren, zoals opname in een verzorgings- of verpleeghuis), (genees)middelenintoxicaties, (opvlamming van) een psychiatrisch ziektebeeld, CVA en een delier. In dit hoofdstuk gaat het alleen over het delier. Een delier is een belangrijk ziektebeeld, omdat het ingrijpende consequenties heeft voor de patiënt. Het is vaak een teken van pre-existente kwetsbaarheid met daarbij een stapeling van meerdere luxerende factoren of een ernstig onderliggend ziektebeeld. Na het doormaken van een delier in een ziekenhuis bestaat een groter risico op blijvende cognitieve problemen en overlijden. Na ontslag uit het ziekenhuis blijkt vaak sprake van een nog voortdurend delier; in een literatuuronderzoek bij vijftigplussers was dit 45 %. Betrouwbare data over hoe vaak een huisarts een delier ziet ontbreken. De prevalentie in de algemene populatie is ongeveer 0,5–1 %. Dit percentage stijgt met de leeftijd, met de mate van verzorging die iemand nodig heeft, met de woonsetting (verzorgingshuis, verpleeghuis) en met de aanwezigheid van dementie. Er zijn onderzoeken die aantonen dat maar liefst de helft van de gevallen van delier in het ziekenhuis gemist wordt. Mogelijk is dit in de eerste lijn niet anders.
E. de Lange, H. J. Luijendijk
15. De oudere met stemmings- en angststoornissen
Samenvatting
Angst- en stemmingsstoornissen komen bij ouderen veelvuldig voor. Van de stemmingsstoornissen komt depressie het meest voor. Bij ouderen komen de depressieve en angstsymptomen vaak minder in aantal, ofwel subsyndromaal, voor, terwijl er dan toch sprake is van een hoge lijdensdruk met grote gevolgen voor het functioneren. Gezien de klinische relevantie kan in dat geval toch van een stoornis worden gesproken. Suïcidaal gedrag komt bij ouderen vaak voor bij depressie en angststoornissen. Het risico op een geslaagde suïcide is bij ouderen relatief hoog vergeleken met jongere volwassenen. Onderliggend somatisch lijden, eenzaamheid en levensfaseproblematiek zijn belangrijke determinanten in het ontstaan en beloop van angst- en stemmingsstoornissen. Stemmings- en angststoornissen die voor het eerst ontstaan op latere leeftijd zijn suggestief voor somatische oorzaken of cognitieve achteruitgang. Dit alles vraagt een holistische kijk van de huisarts en zo nodig een samenwerking met de in ouderen gespecialiseerde ggz.
S. Sobczak, B. J. A. Gulpers, P. Israel
16. De oudere en vergeetachtigheid
Samenvatting
Diagnostiek bij ‘vergeetachtigheid’ en andere klachten rond cognitie of gedrag bestaat uit:
  • onderzoeken of er sprake is van dementie of een andere oorzaak voor vergeetachtigheid zoals psychiatrische of somatische aandoeningen;
  • de oorzaak van dementie vaststellen, waarbij moet worden nagegaan of er aanwijzingen zijn voor een bijzondere vorm van dementie;
  • vaststellen van de zorgbehoefte bij patiënt en mantelzorger.
Bij diagnostiek naar dementie nemen heteroanamnese en eenvoudige cognitieve functietests (MMSE, MOCA of RUDAS) een centrale plaats in. Lichamelijk onderzoek en eventueel laboratoriumonderzoek worden uitgevoerd om relevante comorbiditeit op te sporen. Neurologisch onderzoek kan focale uitval onthullen als gevolg van een doorgemaakt CVA of hersentumor, of bewegingsstoornissen als symptomen van een bijzondere vorm van dementie (lewy-body, Parkinson). Om de diagnose dementie te stellen is beeldvormend of ander aanvullend onderzoek lang niet altijd noodzakelijk. De huisarts kan de diagnose zelf stellen bij oudere patiënten, als er geen aanwijzingen zijn voor een bijzondere vorm van dementie. Daarbij is naast ziektegerichte ook zorggerichte diagnostiek van belang.
M. Perry, A. J. M. Dieleman-Bij de Vaate
17. De oudere met persoonlijkheidsproblematiek
Samenvatting
Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen ( ≥ 60 jaar) zijn een feit en komen in alle lagen van de bevolking voor. Zo ligt de prevalentie binnen de ggz tussen de 33–80 % en voor verpleeghuizen tussen 23–58 %. Persoonlijkheidsstoornissen interfereren met zowel psychische als somatische problematiek. In dit hoofdstuk wordt mede aan de hand van de casus van meneer. Johnson de specifieke manifestatie van persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd besproken en ingegaan op het vaststellen van persoonlijkheidsstoornissen aan de hand van vier collaterale informatiebronnen, namelijk gedragsobservatie, biografische gegevens, informantgegevens en testgegevens. Daarnaast is er aandacht voor een specifiek screeningsinstrument voor persoonlijkheidsstoornissen, de Gerontologische Persoonlijkheidsstoornissen Schaal. Dit instrument is gevalideerd voor ouderen in de ggz en de huisartsenpraktijk, alsmede de klinische geriatrie. Tot slot wordt ingegaan op psychotherapeutische behandeling en wordt een specifieke vorm van mediatietherapie (CoMBI) uiteengezet, die aangrijpt op de specifieke kernbehoeften van mensen met persoonlijkheidsstoornissen.
S. P. J. van Alphen, K. A. P. Penders
18. Verlies van zelfzorg in de huisartsenpraktijk: wilsonbekwaamheid, autonomie, waarden en drang
Samenvatting
De huisarts krijgt in zijn of haar praktijk af en toe te maken met patiënten die niet goed voor zichzelf kunnen zorgen en tegelijkertijd professionele zorg weigeren. Dat leidt tot een dilemma. Enerzijds is duidelijk dat hulp nodig is, anderzijds is het de vraag of het geoorloofd is die hulp in te zetten tegen de wens van de patiënt in. Tegenover het klassieke medische paternalisme is vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw benadrukt dat het niet aan de arts is om te bepalen wat goed is voor de patiënt. Patiënten hebben het recht zorg die hen niet aanstaat, te weigeren. Tegenwoordig lijkt een actievere aanpak meer in de mode te zijn. Zowel de samenleving als de politiek vraagt om deze actieve houding, waarin zorgwekkende situaties worden gesignaleerd om vervolgens gericht te kunnen optreden. De vraag rijst of dit geen terugkeer is naar paternalisme, waarbij de hulpverlener bepaalt wat goed is, ongeacht de positie en conditie van de patiënt. Neemt de arts door in te grijpen de verantwoordelijkheid niet over, terwijl we juist hadden bedacht dat de regie bij de patiënt moet liggen? Wat is een passende manier om tekorten in regie bij de patiënt op te vangen en hem te helpen de regie terug te krijgen? In dit hoofdstuk bespreken we verschillende ethische begrippen die licht kunnen werpen op dit dilemma. Achtereenvolgens gaan we in op de thema’s wilsonbekwaamheid, autonomie, omgaan met waarden en drang. De uiteenzetting wordt geconcretiseerd aan de hand van een casus uit de alledaagse praktijk van een huisarts.
G. A. M. Widdershoven, H. E. van der Horst, A. M. Ruissen
19. Positieve Gezondheid/Veerkracht bij ouderen
Samenvatting
In de vorige hoofdstukken zijn reeds vele ziekten en kwetsbaarheden beschreven die een oudere kunnen overkomen. Dit hoofdstuk gaat over veerkracht, over het verleggen van de focus naar wat een oudere nog wel kan, en meer nog over een betekenisvol leven. Positieve Gezondheid is een gedachtegoed waar niet de klacht, maar de gehele mens centraal staat. Hierbij is gezondheid het vertrekpunt. In eerste instantie wordt beschreven hoe Positieve Gezondheid is ontstaan op basis van wetenschappelijk onderzoek. Daarna volgt een korte uitleg over de toepassing van het spinnenweb van Positieve Gezondheid in de dagelijkse praktijk, met casuïstiek in de ouderengeneeskunde.
K. van den Brekel–Dijkstra, H. P. Jung
20. De oudere met slaapproblemen
Samenvatting
Slapeloosheid, ook wel insomnie genoemd, is bij ouderen een veelvoorkomend probleem en gaat vaak gepaard met een hoge lijdensdruk en negatieve gevolgen voor het dagelijkse leven. Het dient meestal als apart probleem aangepakt te worden, ook al is er sprake van medische of psychiatrische comorbiditeit. Lichamelijk onderzoek is niet per se geïndiceerd. De oorzaken van slapeloosheid zijn te verdelen in voorbestemde, uitlokkende en onderhoudende factoren. Met een cognitieve gedragsmatige behandeling kunnen vooral de onderhoudende factoren behandeld en de vicieuze cirkel van slapeloosheid doorbroken worden. Dit leidt bij 70–80 % van de patiënten tot een positief resultaat. Psycho-educatie, leefstijladviezen, klachtenregistratie, slaaprestrictie, stimuluscontrole, cognitieve interventies en terugvalpreventie komen in dit hoofdstuk aan bod. Het gebruik van slaapmedicatie wordt meestal afgeraden, vanwege beperkte resultaten en ernstige bijwerkingen, zoals cognitieve problematiek en vallen.
M. van de Laar, J.W.M. Muris
21. De oudere met parkinsonisme
Samenvatting
Parkinsonisme is een beschrijvende diagnose die wordt gekenmerkt door bewegingsarmoede. Daarbij is er sprake van een hypokinetisch-rigide syndroom met eventueel bijkomend een tremor. De ziekte van Parkinson is hiervan de meest voorkomende oorzakelijke hersenaandoening. Dit hoofdstuk beschrijft de diagnostiek bij parkinsonisme en de behandeling van de ziekte van Parkinson, toegespitst op de oudere patiënt. Vervolgens wordt het spectrum van lewy-body-aandoeningen besproken, en komen enkele minder vaak voorkomende vormen van degeneratief parkinsonisme aan bod (de ‘atypische parkinsonismen’). Als laatste wordt ingegaan op het multidisciplinaire karakter van de behandeling bij ziekte van Parkinson, evenals het eindstadium van deze aandoening in het verpleeghuis. Een en ander wordt geïllustreerd aan de hand van een tweetal casus waarin respectievelijk beven en vallen centraal staan.
E. I. Hoff, S. Thissen
22. De oudere met chronische dyspnoe
Samenvatting
Chronische dyspnoe is een van de meest voorkomende symptomen bij ouderen en gaat gepaard met hoge morbiditeit, ziekenhuisopnamen en mortaliteit. Chronische dyspnoe wordt veroorzaakt door interacties tussen fysiologische, psychologische, sociale en omgevingsfactoren. Dit leidt ertoe dat dyspnoe een complex symptoom is, dat zich per individu en per ziektebeeld verschillend kan presenteren. Chronische obstructieve longziekte (COPD), astma, chronisch hartfalen en obesitas zijn de meest voorkomende oorzaken van chronische dyspnoe bij ouderen en verklaren meer dan twee derde van de gevallen. Vaak is er sprake van multimorbiditeit. Op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en eenvoudige diagnostiek, zoals thoraxfoto, elektrocardiogram, bloedonderzoek en spirometrie, is bij de meeste ouderen een diagnose te stellen en gerichte therapie te formuleren. Therapie bestaat uit niet-medicamenteuze interventies, zoals rookstop, conditieopbouw en reductie van overgewicht, en eventueel gerichte medicamenteuze behandeling. Daarbij dienen ook de eventueel meespelende psychologische, sociale en omgevingsfactoren aandacht te krijgen.
F. M. E. Franssen, R. T. A. Willemsen, N. H. M. K. Uszko-Lencer
23. De oudere met nierschade
Samenvatting
De meeste mensen met nierschade worden behandeld bij de huisarts. Daarom is vroege opsporing en behandeling van chronische nierschade via de huisarts van groot belang. Uit het onderzoek blijkt dat 5 % van de Nederlanders op basis van het huisartsendossier bekend is met chronische nierschade. Dit hoofdstuk legt uit hoe opsporing en behandeling het best kunnen geschieden. De rol van het (e-)consult internist-nefroloog wordt ook beschreven.
J. M. H. Joosten, M. H. Hemmelder, J. P. Kooman
24. Ouderen met verstandelijke beperkingen
Samenvatting
Ouderen met verstandelijke beperkingen zijn wat gezondheid en welbevinden betreft extra kwetsbaar en hebben een lagere levensverwachting dan de algemene populatie. Dit heeft te maken met een groot aantal factoren dat vaak tegelijkertijd aanwezig is. Er zijn zowel beperkingen in intellectueel functioneren als in het vermogen om zich sociaal-emotioneel en op praktisch gebied te redden. Een disharmonisch ontwikkelingsprofiel (zoals hieronder uitgelegd) kan daarbij nog extra problemen opleveren. Communicatieproblemen, multimorbiditeit, beperkt ziekte-inzicht en sterke afhankelijkheid van ondersteuning van anderen vergroten de kans op onvoldoende medische zorg. Verder dragen een ongunstige leefstijl en verschillende maatschappelijke factoren bij aan de verhoogde aanwezigheid van chronische aandoeningen. Bij mensen met (zeer) ernstige verstandelijke beperkingen komt daarnaast veel comorbiditeit voort uit aangeboren en verworven afwijkingen. Om goede eerstelijnszorg te bieden is kennis nodig over de specifieke gezondheidsproblemen bij deze ouderen en zijn aanpassingen nodig in de diagnostiek, communicatie en samenwerking met derden.
M. Mastebroek, M. A. Maaskant
25. Mondzorg voor ouderen
Samenvatting
De dubbele vergrijzing, het zo lang mogelijk thuis blijven wonen ook bij multimorbiditeit en zorgafhankelijkheid én het langer behoud van de natuurlijke dentitie hebben tot gevolg dat zorgprofessionals te maken hebben met complexe zorgvragen van oudere patiënten, waarbij ook de mondgezondheid soms een cruciale rol speelt. In deze complexe zorgvragen wordt de mond vaak vergeten of de betreffende zorgprofessional weet niet hoe deze problematiek aan te pakken. Interprofessionele samenwerking blijkt de sleutel voor een goede (mond)zorgverlening bij kwetsbare ouderen. Het programma De Mond Niet Vergeten (DMNV) helpt zorgverleners daarbij, zodat signalering en verwijzing tijdig kunnen plaatsvinden om achteruitgang van mondgezondheid bij kwetsbare thuiswonende ouderen te voorkomen. Als bijdrage aan de signalering worden in dit hoofdstuk veelvoorkomende orale aandoeningen bij ouderen toegelicht.
C. D. van der Maarel-Wierink
1. De ouderengeneeskunde
Samenvatting
Ouderengeneeskunde is interactieve geneeskunde, omdat er vrijwel altijd sprake is van multimorbiditeit en de vele verschillende onderdelen elkaar beïnvloeden. Is er sprake van verlies aan reserves en kwetsbaarheid, dan is proactieve zorg nodig: wat kunnen we nu doen om de kans op nare gebeurtenissen en de negatieve gevolgen ervan zo klein mogelijk te laten zijn? Het denken in behandelkaders helpt om op goede gronden een inschatting te maken van wat voor deze oudere goede zorg is. Er is altijd sprake van maatwerk, uitgaande van de wensen van de oudere zelf.
A. W. Wind, M. G. M. Olde Rikkert
Nawerk
Meer informatie
Titel
Ouderengeneeskunde in de eerste lijn
Redacteuren
J.W.M. Muris
J.M.G.A. Schols
J. Collet
D.J.A. Janssen
Copyright
2023
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-2835-2
Print ISBN
978-90-368-2834-5
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2835-2