Samenvatting
Jaarlijks kent Nederland rond 600 nieuwe patiënten met schildkliercarcinoom. Histopathologisch is bijna 90% daarvan een gedifferentieerde variant van een papillair carcinoom met een gunstige prognose. Het zeldzame ongedifferentieerde anaplastisch schildkliercarcinoom heeft een slechte prognose.
De kans op een carcinoom in voelbare schildkliernodi of nodulair struma neemt toe bij groei en/of fixatie van de afwijking, vergrote regionale lymfeklieren, heesheid, stridor en eerdere bestraling op het hoofd-halsgebied. Cytologische punctiediagnostiek is de eerste stap voor nader onderzoek. Bij verdenking op medullair schildkliercarcinoom vindt meting van calcitoninespiegels plaats.
Behandeling van schildkliercarcinoom bestaat uit thyreoïdectomie en indien nodig verwijdering van afwijkende regionale lymfeklieren, gevolgd door behandeling met radioactief jodium ter vernietiging van schildklier(carcinoom)resten. Postoperatieve toediening van schildklierhormoon dient als substitutie- en (soms langdurige) TSH-onderdrukkende therapie.
Controle op recidief vindt plaats door fysisch-diagnostisch en echografisch onderzoek van de hals, meting van thyreoglobulinespiegels en eventuele jodium-traceronderzoek (papillair en folliculair schildkliercarcinoom) of meting van calcitoninespiegels (medullair schildkliercarcinoom).