Skip to main content
Top
Gepubliceerd in: Huisarts en wetenschap 9/2010

01-09-2010 | NHG-standaard

NHG-Standaard Obstipatie

Auteurs: JM Diemel, APJM Van den Hurk, JWM Muris, MAM Pijpers, AAA Verheij

Gepubliceerd in: Huisarts en wetenschap | Uitgave 9/2010

Log in om toegang te krijgen
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

De NHG-Standaarden geven richtlijnen voor het handelen van de huisarts; de rol van de huisarts staat dan ook centraal. Daarbij geldt echter altijd dat factoren van de kant van de patiënt het beleid mede bepalen. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt niet telkens opnieuw in de richtlijn aan de orde, maar wordt het hier expliciet vermeld. De huisarts stelt waar mogelijk het beleid vast in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van diens specifieke omstandigheden en met erkenning van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is.
Voetnoten
1
Definitie van obstipatie bij volwassenen
Gastro-enterologen hebben op basis van ervaring en literatuur de Rome-criteria voor functionele gastro-intestinale aandoeningen vastgesteld. In 1994 verschenen de Rome-I-criteria, in 1999 de Rome-II-criteria en als meest recente in 2006 de Rome-III-criteria. Moesten in de Rome-II-criteria de symptomen minstens een jaar bestaan om de diagnose functionele obstipatie te kunnen stellen, in de Rome-III-criteria is dit teruggebracht naar een half jaar. De Rome-III-criteria voor de diagnose functionele obstipatie luiden als volgt.
1
Twee of meer van de volgende criteria:
  • defecatiefrequentie ≤ 2 per week;
  • hard persen in > 25% van de defecaties;
  • harde of keutelvormige ontlasting in > 25% van de defecaties;
  • gevoel van incomplete evacuatie in > 25% van de defecaties;
  • gevoel van anorectale obstructie of blokkade in > 25% van de defecaties;
  • manuele handelingen noodzakelijk in > 25% van de defecaties.
 
2
Zachte ontlasting zelden zonder laxantia.
 
3
Onvoldoende criteria voor het prikkelbaredarmsyndroom.
 
4
Bovenstaande criteria zijn tenminste3 maanden aanwezig en de klachten zijn ten minste 6 maanden voor het stellen van de diagnose begonnen [Longstreth 2006].
 
Onder behandelaars in de eerste en tweede lijn is geen eenduidigheid over de definitie van obstipatie bij volwassenen. Bovenstaande definitie is om twee redenen niet makkelijk te hanteren in de eerste lijn.
Ten eerste: patiënten in de huisartsenpraktijk komen niet pas na drie maanden met klachten op het spreekuur, en zij zullen niet pas drie maanden nadien een behandeling krijgen. Maar ook bij deze patiënten kan sprake zijn van functionele obstipatie. Het criterium dat de patiënt ten minste drie maanden klachten moet hebben, lijkt in de dagelijkse huisartsenpraktijk niet toepasbaar. Omdat het bovendien geen consequenties heeft voor het beleid, heeft de werkgroep besloten het tijdscriterium te laten vervallen.
Ten tweede: de in de definitie genoemde percentages zijn subjectief, niet objectiveerbaar en vermoedelijk dus niet betrouwbaar. De werkgroep kiest ervoor om deze percentages daarom niet te hanteren.
Dat patiënten alleen met laxantia zachte ontlasting hebben, geldt waarschijnlijk voor de groep patiënten met langdurige klachten. Ook in deze standaard is het prikkelbaredarmsyndroom een exclusiecriterium. De werkgroep heeft ervoor gekozen om de criteria die genoemd zijn bij het eerste punt te gebruiken voor de definitie in de huisartsenpraktijk.
 
2
Definitie van obstipatie bij kinderen
Obstipatie is een klinische diagnose, bestaande uit een combinatie van symptomen en bevindingen bij lichamelijk onderzoek. In de literatuur worden verschillende definities voor (functionele) obstipatie gebruikt. Onduidelijkheid over de definitie van obstipatie komt de behandeling niet ten goede. Kinderartsen en kindergastro-enterologen hebben op basis van ervaring en literatuur de Rome-criteria (zie ook noot 1) vastgesteld. De meest recente zijn de Rome-III-criteria [Hyman 2006; Rasquin 2006] en deze luiden als volgt.
0-4 jaar
Tenminste één maand ten minste twee van de volgende criteria:
  • defecatiefrequentie ≤ 2 per week;
  • ten minste fecale incontinentie eenmaal per week;
  • ophouden van ontlasting;
  • pijnlijke of harde ontlasting;
  • grote fecale massa in abdomen of rectum;
  • grote hoeveelheid feces in luier of toilet.
≥ 4 jaar
Ten minste twee van de volgende criteria (met onvoldoende criteria voor prikkelbaredarmsyndroom), minstens eenmaal per week gedurende twee maanden voor het stellen van de diagnose:
  • defecatiefrequentie ≤ 2 per week;
  • fecale incontinentie minstens één episode per week;
  • ophouden van ontlasting;
  • pijnlijke of harde ontlasting;
  • grote hoeveelheid fecale massa in abdomen of rectum;
  • grote hoeveelheid feces in toilet.
De Rome-III-criteria lijken om de volgende drie redenen niet goed bruikbaar in de huisartsenpraktijk.
Ten eerste: het criterium dat kinderen een of twee maanden klachten moeten hebben alvorens van de diagnose functionele obstipatie te kunnen spreken en daarna behandeling te kunnen starten. Dit tijdscriterium is toegevoegd in de veronderstelling dat obstipatieklachten veel voorkomen en meestal vanzelf overgaan, en dat deze acute klachten niet als een ziekte moeten worden geïnterpreteerd. Er is echter geen onderbouwing voor deze veronderstelling. Er zijn wel (summiere) aanwijzingen dat tijdig starten met behandeling de kans op succes vergroot. Bij de herziening van de Rome-criteria in 2006 werd het toen geldende tijdscriterium verkort van drie maanden naar twee maanden, omdat kinderen met klachten korter dan drie maanden behandeling werd onthouden, maar het is aannemelijk dat in de eerste lijn ook twee maanden te lang is om te wachten met het starten van de behandeling. Vooralsnog is echter niet duidelijk hoe het beloop van obstipatie is bij kinderen met kortdurende klachten en of behandeling dit beloop gunstig kan beïnvloeden [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Ten tweede: ‘voldoen aan twee criteria’. Het komt voor dat kinderen ook met andere klachten komen, zoals veel huilen (zuigelingen) of buikpijn. Als deze kinderen daarnaast slechts aan één criterium voldoen, is het de vraag of de diagnose obstipatie gesteld kan worden. De werkgroep is van mening dat dit wel het geval zou kunnen zijn, maar voor deze veronderstelling is geen goede onderbouwing. De werkgroep van de multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009] heeft dan ook besloten om buikpijn niet als criterium toe te voegen, wel moet bij kinderen met buikpijn aan obstipatie worden gedacht.
Ten derde: het criterium fecale massa in abdomen of rectum. Bewijs ontbreekt voor de diagnostische waarde van lichamelijk onderzoek en rectaal toucher (zie noot 13). Veel huisartsen zijn terughoudend met het uitvoeren van een rectaal toucher bij kinderen. Huisartsen vermoeden dat de belasting voor het kind niet opweegt tegen de diagnostische informatie. Artsen werkzaam in de tweede en derde lijn zijn echter wel van mening dat dit onderzoek wel extra diagnostische informatie oplevert. Daarom is dit criterium wel opgenomen in de standaard.
Conclusie: strikt genomen zijn de Rome-III-criteria niet goed bruikbaar in de huisartsenpraktijk. Als maar één criterium aanwezig is, wordt obstipatie wel in de differentiaaldiagnose opgenomen. De diagnose obstipatie zoals in deze standaard geformuleerd (zonder tijdscriterium) sluit tevens aan bij de multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
 
3
Epidemiologie van obstipatie in de algemene bevolking
De epidemiologische cijfers variëren met de gehanteerde definitie. De in de literatuur gebruikte Rome-criteria (zie noot 1 en 2) geven lagere prevalentiecijfers dan zelfgerapporteerde obstipatieklachten.
In een systematische review van achttien onderzoeken bleek de prevalentie van obstipatie bij kinderen in de algemene bevolking te variëren. De prevalentie in de algemene bevolking varieerde van 1,5% (school-sample minder dan drie defecaties per week langer dan zes maanden) tot 29,6% (kinderdagverblijf, vragenlijsten ouders, Rome-II-criteria langer dan twee weken) [Van den Berg 2006].
Een andere systematische review beschrijft de prevalentie van obstipatie in de algemene bevolking bij volwassenen. De afzonderlijke onderzoeken lieten op basis van vragenlijsten of interviews een prevalentie zien die varieerde tussen de 22,4 en 35 per 100 personen. Obstipatie kwam tweemaal zo veel voor bij vrouwen als bij mannen [Peppas 2008]. In een cohortonderzoek verricht in de Verenigde Staten bij 2109 vrouwen tussen de 40 en 67 jaar rapporteerde 12,5% obstipatie. Er was sprake van obstipatie bij één van de volgende kenmerken in één week: moeite met ontlasting, persen langer dan vijftien minuten of onvolledige lediging. Daarnaast had 60% van de vrouwen obstipatieklachten zonder dat zij voldeden aan de definitie [Varma 2008].
Conclusie: de prevalentie van obstipatie in de algemene bevolking (bij kinderen en volwassenen) is afhankelijk van de gehanteerde definitie. Ongeveer 10 tot 30% van de algemene bevolking ervaart op enig moment klachten van obstipatie, vrouwen ervaren tweemaal zo vaak klachten van obstipatie als mannen.
 
4
Epidemiologie van obstipatie in de huisartsenpraktijk
Het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH) beschikt over recente incidentiecijfers. In 2007 participeerden in het netwerk 74 praktijken met in totaal 257.424 patiënten. In 2007 was de gemiddelde incidentie van obstipatie (ICPC D12) 10,6 per 1000 ingeschreven patiënten van alle leeftijden. Dat betekent dat de huisarts in een normpraktijk per maand gemiddeld 2 patiënten met obstipatie ziet. De incidentie was het hoogst bij 0-jarigen en 75-plussers; respectievelijk 40,2 en 36,7. Bij jonge kinderen is de incidentie bij meisjes en jongens nagenoeg gelijk, daarna stijgt de incidentie bij vrouwen ten opzichte van mannen. In de leeftijdscategorie 15–44 jaar is het verschil het grootst (bij vrouwen 9,0 en mannen 2,6 per 1000 ingeschreven patiënten) [NIVEL 2009].
Conclusie: de huisarts ziet met name jonge kinderen en ouderen met obstipatie. Bij (jong)volwassenen komt obstipatie minder vaak voor, maar in deze groep wel meer bij meisjes en vrouwen dan bij jongens en mannen.
 
5
(Patho)fysiologie en etiologie van obstipatie
Fysiologie van het colon
Er zijn twee typen contracties van het colon. De meest voorkomende zijn fasische drukgolven, waarbij de inhoud van het colon wordt gemengd en in contact komt met de mucosa. Het tweede type contracties heeft een propulsief effect, treedt ongeveer zesmaal per dag op en is geassocieerd met defecatie. De frequentie en grootte van de contracties van het colon nemen toe vlak na ontwaken en na inname van voedsel. De normale defecatie wordt in gang gezet door één of meer contracties van grote amplitude, die leiden tot vulling van het rectum en reflectoire relaxatie van de interne anale sfincter. Rectumvulling en contact van feces met receptoren in het proximale deel van het anale kanaal leiden tot het gevoel van aandrang. Voor defecatie is relaxatie van de externe sfincter nodig. Tijdens de defecatie ontspant ook de m. puborectalis, waardoor de anorectale hoek minder scherp wordt. Persen verhoogt de intra-abdominale druk, waardoor de ontlasting naar buiten wordt gedreven. Als de defecatie wordt tegengehouden, vindt contractie plaats van de externe anale sfincter en de bekkenbodem totdat het rectum zich heeft aangepast aan het toegenomen rectale volume.
Pathofysiologie en etiologie bij volwassenen
In de literatuur wordt grofweg onderscheid gemaakt tussen een stoornis van de motiliteit van het colon en een functiestoornis van de bekkenbodem. Beide stoornissen kunnen voorkomen bij één patiënt [Muris 2007]. Overigens heeft het grootste deel van de patiënten met obstipatie een normale darmpassagetijd en anorectale functie [Longstreth 2006].
Een stoornis van de motiliteit van het colon kan een toename geven in de passagetijd door de darm. Deze stoornis wordt onderverdeeld in drie groepen: stoornis van de motiliteit van colon ascendens (ernstige vorm: coloninertie of lui colon), colon descendens of rectosigmoïd. ‘Slow transit’-obstipatie wil zeggen dat de totale passagetijd door de darm is toegenomen als gevolg van hetzij een afgenomen darmactiviteit met daling van het aantal contracties van het gehele colon, hetzij een toename van het aantal ongecoördineerde contracties [Muris 2007].
Bij een functiestoornis van de bekkenbodem (ook wel spastisch bekkenbodemsyndroom of anisme genoemd) verloopt het ontlastingsmechanisme niet goed, waardoor feces zich ophoopt in het rectum. Er is sprake van paradoxale contractie of inadequate relaxatie van de bekkenbodemspieren tijdens de defecatie, of er zijn inadequate propulsies tijdens de defecatie. De Rome-criteria voor deze aandoening zijn de criteria voor functionele obstipatie met daarbij een anorectale disfunctie, aangetoond door anorectaal functieonderzoek zoals een ballonexpulsietest of manometrie. De diagnostische waarde van deze onderzoeken is overigens niet duidelijk. De auteurs van de Rome-criteria bevelen daarom in eerste instantie conservatieve, (niet)medicamenteuze behandeling aan, bijvoorbeeld adviezen. Anorectaal functieonderzoek is alleen geïndiceerd indien deze behandeling onvoldoende werkzaam is [Bharucha 2006]. Angst en stress kunnen bijdragen aan deze functiestoornis door toename van de spierspanning, en er is mogelijk een relatie met seksueel misbruik in het verleden. In een onderzoek bij volwassen patiënten in de derde lijn (n = 118), die langer dan een jaar obstipatieklachten hadden met een functiestoornis van de bekkenbodem, rapporteerde 29% van de mannen en 32% van de vrouwen dat zij in het verleden slachtoffer waren van fysiek geweld. Van de patiënten was 22% in het verleden seksueel misbruikt [Rao 2004]. In een Nederlands derdelijns onderzoek bij volwassen vrouwen die waren verwezen naar een bekkenbodempolikliniek (n = 185, gemiddelde leeftijd 47 jaar) werden drie domeinen onderscheiden: urologisch, gastro-intestinaal (obstipatieklachten, bloedverlies, perianale huidklachten, pijn, fecale incontinentie) en seksueel. Van de onderzochte vrouwen was 23% in het verleden seksueel misbruikt. De groep die seksueel misbruikt was, had significant meer klachten in alle drie de domeinen dan de overige proefpersonen (83,3% respectievelijk 48%, p < 0,0001) [Beck 2009].
Door een rectokèle kan sterke uitbochting van het rectum de passage van de feces belemmeren. Om defecatie mogelijk te maken, drukt de patiënt soms met vingers de vagina-achterwand terug. Bij een enterokèle kan de vagina-achterwand prolaberen en ook de voorwand van het rectum kan inzakken. Deze inzakking kan reiken tot in het anale kanaal [Heineman 2007].
Obstipatie komt meer voor bij vrouwen na uterusextirpatie en urinecontinentiebevorderende ingrepen. Naast mechanische factoren, zoals het optreden van een rectokèle of enterokèle, en een verminderde colonmotoriek door schade aan coloninnerverende zenuwvezels spelen hierbij waarschijnlijk ook psychologische factoren een rol [Smout 2000].
Pathofysiologie en etiologie bij kinderen
Op de kinderleeftijd kan het bewust of onbewust tegenhouden van ontlasting een oorzaak zijn voor het ontwikkelen en in stand houden van obstipatie. Tijdens het ophouden rekt het rectum uit. Hierdoor nemen de propulsieve contracties van het rectum af. Oorzaken voor dit ophoudgedrag zijn: pijnlijke defecatie door harde of grote hoeveelheid ontlasting of door fissuren, niet genoeg tijd nemen voor de defecatie en het weigeren van een onbekend toilet (school, bij vreemden). Bij 5% van de kinderen wordt een organische oorzaak gevonden zoals de ziekte van Hirschsprung, cystische fibrose, anorectale misvormingen, hypothyreoïdie of medicatie [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Uit ervaring blijkt dat ‘life events’ zoals fysiek geweld, seksueel misbruik maar ook verlies van dierbaren, geboorte van broer of zus en schoolproblemen een oorzaak kunnen zijn van obstipatie [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Tabel 5 geeft een niet-uitputtende opsomming van organische en iatrogene oorzaken van obstipatie.
 
6
Klachten (obstipatie en gewichtsverlies) en colorectaal carcinoom
In de literatuur wordt een veranderd defecatiepatroon geassocieerd met de aanwezigheid van een maligniteit, maar in weinig onderzoeken wordt een veranderd defecatiepatroon nader gedifferentieerd.
In een retrospectief onderzoek (Verenigde Staten, tweede en derde lijn) werden de resultaten van in totaal 19.764 sigmoïdoscopieën en colonoscopieën onderzocht. Bij 563 scopieën was obstipatie één van de indicaties, bij 234 (1,2%) de enige indicatie. Bij de patiënten die alleen klachten hadden van obstipatie was in geen enkel geval sprake van een colorectaal carcinoom. Bij 1,3% was sprake van een villeus adenoom, en bij 13,7% sprake van een tubulair adenoom. Van de patiënten die naast obstipatie nog een andere klacht hadden, had 2,4% een colorectaal carcinoom, 0,6% een villeus adenoom en 12,8% een tubulair adenoom [Pepin 2002] .
In een groot eerstelijns case-controlonderzoek in Groot-Brittannië bij volwassenen ouder dan 30 jaar (5477 cases en 38.314 controls) had de klacht obstipatie een geringere betekenis (OR 2,1; 95%-BI 1,9-2,3) dan de klacht veranderd defecatiepatroon (OR 14; 95%-BI 12-17). De auteurs konden niet achterhalen wanneer huisartsen de klacht obstipatie of een veranderd defecatiepatroon scoorden [Hamilton 2009].
 
7
Ileus
Bron: [Van der Meer 2005].
 
8
Obstipatie door opioïden
Een meta-analyse (n = 1114) liet zien dat 41% van de groep volwassen patiënten die opioïden gebruikten (exclusie: maligniteit) obstipatieklachten kreeg. In de placebogroep kreeg 11% obstipatieklachten. Het ‘number needed to harm’ bedroeg 3,4 (95%-BI 2,9-4,0) [Kalso 2004]. Een meta-analyse waarin ook patiënten werden geïncludeerd die codeïne of tramadol gebruikten, had 15% (95%-BI 14-16) van de volwassen patiënten (n = 4043) obstipatieklachten, tegen 5% (95%-BI 3,9-7,2) in de placebogroep [Moore 2005]. De Farmacotherapeutische richtlijn Pijnbestrijding (https://​doi.​org/​www.​nhg.​org) adviseert bij gebruik van opioïden tegelijkertijd te starten met een laxans.
 
9
Medicatie en obstipatie
Diverse medicamenten kunnen als bijwerking obstipatie geven. Voorbeelden zijn opioïden (zie noot 8), aluminiumbevattende antacida, ijzerpreparaten, anticholinergica en NSAID’s. Ook psychotropica (onder andere tricyclische antidepressiva, anti-epileptica en antiparkinsonmedicatie) en cardiovasculaire medicatie (diuretica en calciumantagonisten) kunnen obstipatie geven [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009]. Overigens is deze opsomming niet uitputtend.
In Australië is in de eerste lijn een groot dossieronderzoek verricht. De onderzoekspopulatie (leeftijd > 10 jaar) bestond uit een groep met de diagnose chronische obstipatie (niet nader gespecificeerd) (n = 7251), een groep met obstipatie (n = 6441) en een controlegroep (n = 7103). De ziekte van Parkinson en multipele sclerose waren sterk geassocieerd met obstipatie, maar kwamen relatief weinig voor. Opioïden (OR 2,44; 95%-BI 2,10-2,85), antidepressiva (niet-gespecificeerd) (OR 2,05; 95%-BI 1,83-2,30), spasmolytica (OR 2,88; 95%-BI 2,52-3,29), calciumsupplementen (OR 2,40; 95%-BI 1,46-3,96) en anticonvulsiva (OR 2,20; 95%-BI 1,68-2,86) waren geassocieerd met obstipatie, evenals diuretica, antihistaminica, alumiumbevattende antacida en ijzerpreparaten [Talley 2003].
In een dwarsdoorsnedeonderzoek in de Verenigde Staten werden 892 vragenlijsten verstuurd aan volwassenen tussen 30–64 jaar uit de algemene bevolking. De respons was 73%; personen met symptomen van het prikkelbaredarmsyndroom werden geëxcludeerd. Bij 18% van de respondenten was sprake van chronische obstipatie (gedurende drie maanden twee van de volgende klachten: defecatiefrequentie < 3 per week, harde of keutelige ontlasting bij ≤ 25% van alle defecaties, persen bij ≤ 25% van alle defecaties, gevoel van onvolledige lediging na defecatie). Chronische obstipatie bleek geassocieerd met gebruik van acetylsalicylzuur (OR 1,7; 95%-BI 1,0-2,7) en andere NSAID’s (OR 1,8; 95%-BI 1,1–3,0) [Chang 2007].
 
10
Niet-medicamenteuze adviezen: vocht
De consistentie van de ontlasting wordt bepaald door de hoeveelheid water die door het colon geabsorbeerd wordt. De absorptiecapaciteit van de dunne darm bedraagt ongeveer 15 l per dag bij volwassenen, en daarnaast is het proximale colon nog in staat om 5 l per dag te absorberen. Een relatief geringe vochttoename, zoals bij extra vochtadviezen, zal dus geabsorbeerd worden in de dunne darm of het proximale colon en zal daarom de uiteindelijke consistentie niet veranderen [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Volwassenen
Er zijn geen onderzoeken gevonden die het effect van extra vochtinname bij volwassenen met obstipatie onderzochten.
Kinderen
Eén niet-geblindeerd onderzoek van slechte kwaliteit heeft het effect van vocht bij de behandeling van obstipatie onderzocht bij kinderen tussen 2 en 12 jaar (n = 90). Er waren drie onderzoeksgroepen, een groep met een verhoogde waterinname (50% toename ten opzichte van de normale inname van het kind), een groep met verhoogde inname door middel van hyperosmolaire vloeistoffen en een controlegroep. De uitkomstmaten (defecatiefrequentie per week, consistentie en moeite met poepen) waren niet verschillend na twee en drie weken behandeling [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Conclusie: de werkgroep beveelt een normale vochtinname aan. In het algemeen heeft een gezonde zuigeling dagelijks 150 ml vocht per kilo lichaamsgewicht nodig. Vanaf 10 kg lichaamsgewicht heeft een gezond kind 1000 tot 1500 ml vocht per dag nodig. Een gezonde volwassene heeft gemiddeld per dag 1900 tot 2500 ml vocht nodig, waarvan ongeveer 70% via drinken [Voedingscentrum 2008]. Elke arts dient een inschatting van de vochtbehoefte te geven tijdens de behandeling van obstipatie.
 
11
(Niet-)medicamenteuze adviezen: vezels
Vezels (bulkvormers) zijn organische polymeren die water vasthouden in feces. Diverse producten ondergaan bacteriële fermentatie (afbraak) in het colon, waardoor gasvorming in de darmen ontstaat. Bij vezels is het effect groter naarmate de vezelrijke voeding zo grof mogelijk en zo weinig mogelijk bewerkt (verhit) is, en naarmate de vezels meer behoren tot de niet-oplosbare, niet-fermenteerbare, niet-viskeuze soort (volkoren graanproducten, kiwi’s) dan tot de oplosbare, fermenteerbare, viskeuze soort (kool, bonen, appels). Niet-fermenteerbare voedingsvezels worden niet afgebroken door bacteriën in het colon. Ze vergroten wel het volume van de darminhoud. Vezelrijke producten bevatten vaak beide typen vezels. Een laatste soort vezels is niet-verteerbar zetmeel (‘resistant starch’); voorbeelden zijn gekookte en afgekoelde aardappelen of pasta verwerkt in salades, niet-verwarmde cornflakes, muesli en onrijpe bananen [Mathus-Vliegen 2004].
Volwassenen
De auteurs van een Amerikaanse systematische review oordelen dat psyllium de defecatiefrequentie verhoogt. Overigens was psyllium het enige vezelpreparaat waarvoor voldoende data beschikbaar waren om een aanbeveling mogelijk te maken [Brandt 2005].
Een meta-analyse van twintig onderzoeken (gepubliceerd tussen 1974 en 1988) liet zien dat vezelpreparaten het gewicht van feces deden toenemen en de passagetijd van feces door het colon deden afnemen, maar niet ‘normaliseerden’. De gemiddelde toename van de defecatiefrequentie per week was 1,4 (in vergelijking met een niet-bulkvormend laxans: 1,5) [Petticrew 2001].
Een eenzijdig geblindeerd onderzoek in de eerste lijn in Groot-Brittannië, uitgevoerd door de fabrikant bij 201 patiënten (gemiddelde leeftijd 49 jaar, 50 mannen) met functionele obstipatie (niet nader gespecificeerd, prikkelbaredarmsyndroom geen specifiek exclusiecriterium) onderzocht de effectiviteit van psylliumvezels ten opzichte van placebo gedurende twee weken. Het dieet van de patiënten is niet beschreven. Voor behandeling was de mediane defecatiefrequentie 2,3 keer per week in beide groepen. Na behandeling (3 zakjes per dag) was dit in de psylliumgroep en controlegroep respectievelijk 14 en 9 per week (p < 0,001). De volgende eindpunten waren significant verbeterd in de psylliumgroep: consistentie van ontlasting, buikpijn, ongemak en noodzaak tot persen [Fenn 1986].
Bij 22 patiënten met chronische obstipatie (defecatiefrequentie > 3 per week gedurende 6 maanden, bevestigd met dagboek, prikkelbaredarmsyndroom geen specifiek exclusiecriterium, dieet niet beschreven) werd psyllium vergeleken met placebo gedurende 8 weken. Na 8 weken was de wekelijkse defecatiefrequentie in de psylliumgroep significant verbeterd ten opzichte van de placebogroep (3,8 versus 2,9, p < 0,05). De auteurs concludeerden dat psyllium de defecatiefrequentie en het gewicht van de feces deed toenemen en de consistentie verbeterde, maar geen effect had op de passagetijd en de parameters van anorectale manometrie [Ashraf 1995].
Een Engels eerstelijns onderzoek bij 124 patiënten met obstipatie vergeleek ispaghula (psyllium) met lactulose. Het onderzoek was niet geblindeerd en het dieet van de patiënten is niet beschreven. Inclusiecriteria waren leeftijd > 18 jaar en ten minste 3 weken een defecatiefrequentie ≤ 3 per week. Prikkelbaredarmsyndroom was geen specifiek exclusiecriterium. Het onderzoek duurde 4 weken en 16% van de patiënten beëindigde het onderzoek vroegtijdig, waarvan de helft met onbekende reden. De defecatiefrequentie op baseline was in beide groepen rond 2 per week, na 4 weken behandeling bedroeg dit in de ispaghulagroep ruim 6 en in de lactulosegroep bijna 8 (exacte cijfers ontbreken). Forse klinische verbetering (niet nader omschreven) trad op in de ispaghulagroep (64,4%) en de lactulosegroep (68,8%) [Rouse 1991].
Mechanische obstructie in oesophagus en colon als gevolg van psylliumgebruik zijn gerapporteerd, evenals anafylactische en andere allergische reacties [Xing 2001].
Kinderen
In de eerste lijn zijn geen onderzoeken uitgevoerd. In een dubbelblind gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek in de tweede lijn bij 97 kinderen tussen 1 en 13 jaar is een mix van onder andere niet-verteerbaar zetmeel en soja-vezels vergeleken met lactulose, beide verwerkt in een yoghurt. De kinderen waren verwezen door huisartsen of jeugdartsen. Inclusiecriteria waren tenminste twee van de volgende vier: defecatiefrequentie < 3 per week; fecale incontinentie ≥ 2 per week; grote hoeveelheden ontlasting eens per 7 tot 30 dagen; palpabele massa in abdomen of rectum. Na 8 weken behandeling was geen verschil aantoonbaar in defecatiefrequentie tussen de vezelgroep en de lactulosegroep: respectievelijk 7 en 6 per week (in week 0 was dit respectievelijk 3 en 2,5). De consistentie van de ontlasting in de lactulosegroep was zachter. Klachten over buikpijn en winderigheid waren in beide groepen vergelijkbaar [Kokke 2008].
Een systematische review die het effect van medicamenteuze behandeling en dieet bij functionele obstipatie onderzocht, includeerde twee derdelijns onderzoeken met betrekking tot het effect van vezels op de klachten. In beide onderzoeken werden vezels vergeleken met placebo. Statistische pooling van de resultaten van deze twee onderzoeken laat geen significante verbetering zien wat betreft de defecatiefrequentie per week (gemiddelde toename 0,35; 95%-BI –0,04 tot 0,74) [Pijpers 2009].
Conclusie: er zijn aanwijzingen dat vezelpreparaten (bij volwassenen psyllium) bij kinderen en volwassenen enig, zij het wisselend effect hebben op obstipatie, maar het bewijs is mager. De onderzoeken zijn van matige kwaliteit (onduidelijk beschreven populatie, kleine aantallen, onvoldoende geblindeerd) en de dieetinname van de onderzoekspersonen is onbekend. Daarom worden extra vezels in de vorm van vezelpreparaten niet aanbevolen bij kinderen en volwassenen voor de behandeling van obstipatie. Voldoende vezelinname blijft wel van belang (kinderen 15 g, volwassenen 30–40 g voedingsvezels per dag) [Voedingscentrum 2008]. Indien een dieet niet volstaat, zijn vezelpreparaten een alternatief.
 
12
Niet-medicamenteuze adviezen: beweging
In het algemeen wordt aangenomen dat lichaamsbeweging een gunstig effect heeft op obstipatieklachten.
Een review over de relatie tussen lichaamsbeweging en gastro-intestinale functie vond inconsistente resultaten voor het effect van lichamelijke inspanning op de passagetijd van feces door het colon. Meer lichamelijke inspanning zal ook leiden tot meer inname van calorieën en vezels, waardoor beweging en dieet moeilijk los van elkaar te beoordelen zijn. De auteurs van de review concluderen dat er geen bewijs is dat beweging leidt tot vermindering van obstipatieklachten [Bi 2003].
In Nederland is bij 43 patiënten met obstipatie (gerekruteerd uit eerste lijn en via apotheken) die ouder waren dan 45 jaar en voldeden aan de Rome-I-criteria (zie noot 1) het effect onderzocht van een bewegingsprogramma en dieet op de obstipatieklachten en de passagetijd van feces in het colon. Fysiek actieve personen (niet nader gedefinieerd) werden geëxcludeerd. De patiënten werden gerandomiseerd (de randomisatieprocedure is niet beschreven) in twee groepen. Gedurende de eerste drie maanden hield de eerste groep hun normale leefstijl aan, maar kreeg wel persoonlijk dieetadvies. Na drie maanden startte deze groep met een bewegingsprogramma gedurende drie maanden. De tweede groep startte gelijk met het bewegingsprogramma van drie maanden, en kreeg ook persoonlijk dieetadvies. Op de baseline voldeed de tweede groep aan significant meer Rome-criteria dan de eerste groep (2,7 ± 0,1 versus 2,3 ± 0,1) en was ook de passagetijd in de tweede groep significant langer (79,2 ± 9,1 versus 59,5 ± 8,4 uur). Na het bewegingsprogramma (respectievelijk na 6 maanden en 3 maanden) was in beide groepen het aantal patiënten met twee of meer Rome-criteria significant afgenomen (groep 1: baseline 100%, na 3 maanden: 89%, na 6 maanden 61%; groep 2: baseline 100%, na 3 maanden 64%) [De Schryver 2005].
Er zijn geen onderzoeken bij kinderen verricht die het effect van beweging als onderdeel van de behandeling van obstipatie hebben onderzocht. De multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar beveelt geen extra beweging aan, maar een normaal bewegingspatroon bij ieder kind [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Conclusie: één klein onderzoek laat enig effect zien van beweging en dieet bij niet fysiek actieve personen. Wetenschappelijk is dus onvoldoende onderbouwd dat extra lichaamsbeweging, naast een normaal actief bewegingspatroon, een gunstig effect heeft bij obstipatieklachten. De werkgroep beveelt voor kinderen en volwassenen een normaal bewegingspatroon aan volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen [Kemper 2000]. Voor kinderen houdt deze norm dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit in, voor volwassenen een half uur matig intensieve lichamelijk activiteit op ten minste vijf dagen en bij voorkeur alle dagen van de week.
 
13
Ziekte van Hirschsprung
In Nederland komt de ziekte van Hirschsprung voor bij 1 op de 5000 pasgeborenen. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 40 kinderen met deze aandoening geboren. Bij 94% van de gezonde pasgeborenen vindt de eerste meconiumlozing plaats binnen 24 uur, en dit percentage stijgt tot 99% binnen 48 uur. Bij gezonde dysmaturen en prematuur geboren zuigelingen kan de meconiumlozing soms langer uitblijven, maar dit behoeft geen behandeling. Bij meer dan 90% van de zuigelingen met de ziekte van Hirschsprung en bij 25% van de zuigelingen met cystische fybrose is de meconiumlozing vertraagd [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
 
14
Urineweginfecties, urine-incontinentie en obstipatie
Eén van de klinische presentaties van obstipatie is een urineweginfectie [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009]. In een prospectief tweedelijns onderzoek werden 234 kinderen (176 jongens, 58 meisjes, gemiddelde leeftijd 9 jaar) met langdurige klachten van obstipatie minstens een jaar gevolgd. Een belangrijke beperking van dit onderzoek is het ontbreken van een controlegroep. Bij aanvang van het onderzoek had 29% van de kinderen klachten van enuresis diurna, 34% klachten van enuresis nocturna en 11% een urineweginfectie (meisjes meer dan jongens, respectievelijk 33% en 3%). De obstipatieklachten waren na gemiddeld een jaar bij de helft van de onderzochte kinderen met succes behandeld. In de groep waar de obstipatieklachten verdwenen waren, had 89% geen klachten meer van enuresis diurna en 63% geen klachten meer van enuresis nocturna. In de groep die nog wel obstipatieklachten had, bedroegen deze percentages respectievelijk 61% en 33%. Van de in totaal 25 kinderen met een urineweginfectie bleek bij 4 kinderen sprake van een afwijkende anatomie. Bij de andere kinderen trad geen urineweginfectie meer op na goede behandeling van obstipatie. De auteurs concluderen dat succesvolle behandeling van obstipatie een belangrijke rol speelt in de preventie en behandeling van urologische klachten bij kinderen [Loening-Baucke 1997]. Dit lijkt vooral op te gaan voor enuresis diurna.
Een systematische review naar prognostische factoren voor obstipatie bij kinderen includeerde twee onderzoeken van matige kwaliteit die beide aanwijzingen vonden dat doorgemaakte urineweginfecties niet van invloed zijn op de prognose van functionele obstipatie. Er was echter onvoldoende bewijskracht voor het trekken van conclusies [Pijpers 2010].
Conclusie: kinderen die zich presenteren met urineweginfecties kunnen obstipatie hebben. Behandeling van obstipatie kan zorgen voor vermindering van urologische klachten, maar de rol van urologische klachten bij obstipatie is onduidelijk.
 
15
Seksueel misbruik en fysiek geweld en obstipatie
Bronnen: Richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009] en Meldcode Kindermishandeling (https://​doi.​org/​www.​knmg.​nl).
 
16
Rectaal toucher
Volwassenen
In Engeland is bij 94 ouderen die opgenomen waren op een geriatrische afdeling de relatie onderzocht tussen de bevindingen bij rectaal toucher en die op een buikoverzichtsfoto. Het is niet beschreven in hoeverre deze patiënten obstipatieklachten hadden. De beoordelaar van de buikoverzichtsfoto was niet op de hoogte van de uitkomst van het rectaal toucher. De uitkomst van het rectaal toucher werd beoordeeld als: leeg rectum, vol rectum of ‘some faeces’. Deze uitkomst was niet gerelateerd aan de hoeveelheid feces in rectosigmoïd, colon en caecum. De auteurs concludeerden dat de hoeveelheid feces in het rectum geen informatie geeft over de hoeveelheid feces in het colon [Smith 1990].
In een literatuuronderzoek is de diagnostische waarde van het rectaal toucher onderzocht bij patiënten met buik- en urinewegklachten. Acht onderzoeken in de tweede lijn werden geïncludeerd, waarvan één met rectaal carcinoom als uitkomst (sensitiviteit en specificiteit 24% respectievelijk 95%). Dit was ook het enige onderzoek waarbij het rectaal toucher verricht werd door twee artsen, 60% van de rectumtumoren werden door beide artsen gevonden [Muris 1993].
Kinderen
Het rectaal toucher geeft informatie over eventuele pijn bij inbrengen van de vinger (als gevolg van bijvoorbeeld angst of fissuren). In het eerste levensjaar (en met name gedurende de eerste zes levensmaanden) is verdenking op de ziekte van Hirschsprung een indicatie voor het verrichten van een rectaal toucher. Een lege ampul (bij een baby die niet net voor het onderzoek ontlasting heeft gehad) of een ‘explosie’ van feces na het verwijderen van de toucherende vinger zijn suggestief voor de ziekte van Hirschsprung [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
Er zijn onvoldoende valide gegevens om de waarde van het rectaal toucher bij de diagnostiek van obstipatie vast te stellen. Twee onderzoeken van matige kwaliteit concluderen dat het rectaal toucher slecht discrimineert tussen kinderen met en zonder fecale retentie op een buikoverzichtsfoto [Beckmann 2001; Rockney 1995]. In één onderzoek van slechte kwaliteit bleek het rectaal toucher onderscheidend voor kinderen die voldoen aan de Rome-III-criteria (zie noot 2) en kinderen die hieraan niet voldoen (likelihood ratio 9). Een belangrijke kanttekening is dat deze likelihood ratio waarschijnlijk overschat is door selectiebias, want een palpabele fecale massa in het rectum is een van de Rome-III-criteria [Joensson 2008; Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
De multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar beveelt aan om rectaal toucher alleen uit te voeren als er twijfel bestaat over de diagnose obstipatie, namelijk als er maar één Rome-criterium aanwezig is in plaats van twee. Bij aanwezigheid van twee criteria is er sprake van obstipatie en hoeft geen rectaal toucher uitgevoerd te worden. Voldoet een kind aan géén van de criteria, dan heeft een rectaal toucher geen aanvullende waarde [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
In de praktijk wordt een rectaal toucher bij kinderen door huisartsen niet vaak uitgevoerd. Terughoudendheid van de huisarts speelt hierbij een rol. Voor deze werkwijze ontbreekt degelijke wetenschappelijke onderbouwing. In de huisartsenpraktijk zal bij twijfel over de diagnose eerder een proefbehandeling (poepdagboek, conservatieve adviezen, medicatie) gegeven worden. Ook kunnen eventuele andere klachten zoals bijvoorbeeld buikpijn richting geven aan de diagnose obstipatie.
Conclusie: de werkgroep is van mening dat rectaal toucher een eenvoudig uit te voeren onderzoek is bij volwassenen. De uitkomst van een rectaal toucher is informatief bij een duidelijke positieve bevinding (harde feces in rectum of palpabele tumor). Indien fecale impactie aanwezig is, kan een klysma worden overwogen als onderdeel van de medicamenteuze behandeling. Indien een palpabele tumor wordt gevonden, heeft dit consequenties voor het verwijsbeleid. Op basis van consensus adviseert de werkgroep om in ieder geval bij rectaal bloedverlies of bij algemene klachten zoals buikpijn, malaise en gewichtsverlies een rectaal toucher te verrichten.
Er is onvoldoende bewijs om op basis van de literatuur rectaal toucher bij kinderen aan te bevelen dan wel af te wijzen. De multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar beveelt aan om bij twijfel een rectaal toucher uit te voeren, tenzij de arts zich daartoe niet bekwaam genoeg acht of bij veel angst van het kind. Op basis van de eerdergenoemde overwegingen beveelt de werkgroep aan een rectaal toucher te overwegen bij twijfel over de diagnose.
 
17
Techniek rectaal toucher
Kinderen tot 1 jaar kunnen het best in rugligging getoucheerd worden, waarbij bij voorkeur de pink wordt gebruikt. Het oudere kind wordt getoucheerd in linker zijligging, bij hen wordt de wijsvinger gebruikt. Na uitleg aan het kind en aan diens ouder(s) of vertegenwoordigers wordt het kind gevraagd om met opgetrokken knieën op de linkerzijde of op de rug te gaan liggen. Belangrijk is om tijdens het onderzoek oogcontact met het kind te hebben. Na het aanbrengen van een ruime hoeveelheid glijmiddel op de toucherende vinger en de anus vraagt men het kind licht te persen wanneer de vinger wordt ingebracht. Eerst wordt de vinger op de anus geplaatst. Door deze stimulatie zal de externe anale sfincter zich enigszins ontspannen, waarna met lichte druk de vinger kan worden opgevoerd. Na het ontspannen van de interne sfincter kan de vinger verder worden geïntroduceerd in het rectum. Het is in het belang van de patiënt en in het belang van de kwaliteit van het onderzoek om het rectaal toucher niet te snel en niet onachtzaam uit te voeren [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
 
18
Laboratoriumonderzoek
Alleen bij verdenking op coeliakie, hypothyreoïdie, hypokaliëmie en hypercalciëmie (zie de LESA Rationeel aanvragen laboratoriumdiagnostiek) is laboratoriumonderzoek geïndiceerd. Het is niet zinvol om onderzoek naar (koemelkeiwit)allergie te verrichten bij kinderen met obstipatie. Op indicatie (jonger dan 3 jaar en positieve familieanamnese voor atopie en/of atopische klachten) dient wel onderzoek verricht te worden.
Bij aanwijzingen van anemie wordt het hemoglobinegehalte gecontroleerd (zie de NHG-Standaard Anemie).
 
19
Buikoverzichtsfoto (X-BOZ)
Volwassenen
Een Nederlands onderzoek includeerde 30 patiënten uit de derde lijn (20 vrouwen en 10 mannen, gemiddelde leeftijd 49 jaar) bij wie de arts dacht aan obstipatie of paradoxale diarree. Bij iedereen werd een X-BOZ gemaakt, die werd beoordeeld door vier radiologen (blindering niet beschreven). Het colon was onderverdeeld in vier delen (colon ascendens, colon transversum, colon descendens, rectosigmoïd). Twee dagen na de buikoverzichtsfoto werd een markerstudie verricht. Er waren zwakke associaties (niet-significant) tussen kenmerken van de X-BOZ en klinische gegevens zoals de defecatiefrequentie. Conclusies of aanbevelingen over de diagnostische waarde van de X-BOZ kan op basis van dit onderzoek niet worden gemaakt [Starreveld 1990].
In een systematische review zijn geen onderzoeken gevonden die de diagnostische waarde beschrijven van een buikoverzichtsfoto bij volwassenen. Geïncludeerd werden onder andere patiënten met niet nader gedefinieerde obstipatie. De uitkomstmaat was het aantal patiënten met een organische aandoening of afwijkende testuitslag. Er werden 112 artikelen gevonden, maar na beoordeling door twee onafhankelijke reviewers voldeed geen enkele aan de inclusiecriteria [Rao 2005].
Kinderen
Een systematische review heeft de diagnostische waarde van een X-BOZ beoordeeld [Reuchlin-Vroklage 2005]. Inclusiecriteria waren: gecontroleerde, observationele onderzoeken die naar de relatie tussen fecale stase op een X-BOZ en klachten van obstipatie keken bij kinderen tussen 1 en 18 jaar. De referentietest kon een X-BOZ zijn met vooraf gestelde definities, of een (vooraf gestelde) klinische diagnose obstipatie. De data van de onderzoeken moesten gebruikt kunnen worden voor het berekenen van een diagnostische waarde (sensitiviteit, specificiteit, likelihood ratio et cetera). Zes tweedelijns onderzoeken werden geïncludeerd. Twee van deze onderzoeken waren van goede kwaliteit [Beckmann 2001; Benninga 1995]. De diagnostische waarde van de X-BOZ was gerelateerd aan de methodologische kwaliteit van de onderzoeken: onderzoeken van mindere kwaliteit lieten een betere diagnostische waarde zien [Barr 1979; Leech 1999]. De sensitiviteit van de X-BOZ varieerde van 60 tot 80%, de specificiteit van 43 tot 90% (zie tabel 6). De auteurs concluderen dat er tegenstrijdig bewijs is voor een associatie tussen klinische symptomen van obstipatie en fecale hoeveelheid op een X-BOZ; zij bevelen geen X-BOZ aan bij twijfel over de diagnose obstipatie.
Tabel 6
Diagnostische waarde van buikoverzichtsfoto
Publicatie
Sensitiviteit (%)
Specificiteit (%)
Likelihood ratio
Beckmann 2001
61*
55*
Leech 1999
76
75
3,0 (1,6-4,3)
Benninga 1995
60
43
1,0 (0,5–1,6)
Barr 1979
80
90
8,2 (0,7-17,1)
* Berekend door werkgroep
In een dwarsdoorsnedeonderzoek werd de Leech-methode onderzocht voor beoordeling van de X-BOZ [De Lorijn 2006]. Alle kinderen die naar een derdelijns kliniek in 2001 en 2002 waren verwezen in verband met obstipatie die voldeden aan Rome-III criteria, werden geïncludeerd. De beoordelaars van de buikoverzichtfoto’s waren niet op de hoogte van de klinische informatie. De Leech-methode verdeelt het colon in drie segmenten, het rechter colon, linker colon en het rectosigmoid. Elk segment kan gescoord worden van 0–5. Bij 0 is er geen zichtbare feces, bij 5 ernstige fecale hoeveelheid met darmdilatatie. Dit resulteert in een score van 0 tot 15 (maximum). Een totale score van 9 of meer is suggestief voor de diagnose obstipatie. In dit onderzoek is de sensitiviteit en specificiteit matig, 75% respectievelijk 59%. De positief voorspellende waarde en de negatief voorspellende waarde was respectievelijk 72% en 37% [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009; De Lorijn 2006].
Conclusie: een systematische review van goede kwaliteit kent aan de buikoverzichtsfoto bij kinderen een twijfelachtige diagnostische waarde toe, en voor volwassenen ontbreekt goede literatuur. In de eerste lijn zijn geen onderzoeken verricht. De werkgroep beveelt daarom een buikoverzichtsfoto niet aan als diagnostische test voor het vaststellen van obstipatie.
 
20
Overig aanvullend onderzoek
In de literatuur zijn er enkele onderzoeken die diagnostische waarde van echografie hebben onderzocht. Deze onderzoeken vonden plaats in de tweede lijn. Met name enkele bijkomende afwijkingen zoals een rectokèle of prolaps kunnen gediagnosticeerd worden met anale, vaginale of dynamische perianale echografie [Perniola 2008; Brusciano 2007]. Ook de diameter van het rectum kan bepaald worden, maar de klinische betekenis hiervan is niet duidelijk [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009]. In de eerste lijn is echografie niet onderzocht en wordt het door de werkgroep daarom niet aanbevolen.
 
21
Defecatiefrequentie
Op de leeftijd van 0–3 maanden is de gemiddelde defecatiefrequentie bij kinderen die borstvoeding en flesvoeding krijgen respectievelijk 2,9 en 2,0 maal per dag. Er zijn ook kinderen die borstvoeding krijgen en die maar eens in de 10 dagen defeceren. Indien er geen andere klachten van obstipatie zijn, is behandeling niet nodig en is er sprake van een fysiologisch mechanisme.
Bij kinderen vanaf 3 maanden daalt de gemiddelde defecatiefrequentie tot gemiddeld eenmaal per dag op 3-jarige leeftijd [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
In een enquête werden zijn naar alle 11.389 patiënten van 3 huisartsenpraktijken vragenlijsten gestuurd om het defecatiepatroon te inventariseren. Er werden 8259 formulieren terugontvangen. De gemiddelde defecatiefrequentie werd onderverdeeld in vier groepen: > 2, 1–2, < 1 per dag en onbekend. De percentages bedroegen respectievelijk 4,4%, 69,9%, 20,8% en 4,9% [Gill 1979].
 
22
Niet-medicamenteuze adviezen: toilettraining
Er zijn geen onderzoeken naar het effect van toilettraining bij obstipatie. Toch zijn er wel overwegingen om toilettraining aan te bevelen. Zo bestaat er bij veel kinderen ophoudgedrag. Dit gedrag wordt veroorzaakt door angst voor pijnlijke ontlasting en door het niet meer voelen en ervaren van aandrang en daardoor ook niets doen. De hypothese bestaat dat ophoudgedrag blijft bestaan door gebrek aan tijd voor een regelmatige stoelgang, onvoldoende aandranggevoel, angst om ontlasting los te laten, angst voor het toilet of afkeer van vreemde toiletten (bijvoorbeeld wc’s op school of campings). Het ligt voor de hand gebruik te maken van de gastrocolische reflex (toename van de colonmotiliteit na maagvulling) door de patiënt te adviseren na elke maaltijd naar de wc te gaan [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009]. Een juiste houding is van belang: zittend op het toilet, met voeten recht op de grond of een voetenbankje [McCallum 2009].
Conclusie: de werkgroep beveelt aan om bij kinderen ouder dan vier jaar driemaal per dag na de maaltijd toilettraining te adviseren. Ook aan volwassenen moet geadviseerd worden zich bewust te zijn van het aandranggevoel en de defecatiereflex, en hieraan toe te geven.
 
23
Beloop van obstipatie
Onderzoek naar het beloop en de prognose van obstipatie bij patiënten met kortdurende klachten in de eerste lijn ontbreekt.
Kinderen
Van de kinderen met functionele obstipatie in de tweede en derde lijn gebruikt 40% na 6 tot 12 maanden nog laxantia of heeft nog klachten [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009; Pijpers 2010]. Voor de volgende factoren is de relatie met de prognose van obstipatie tegenstrijdig of onvoldoende onderzocht: geslacht, prematuriteit, vertraagde meconiumlozing, leeftijd bij ontstaan van klachten, obstipatie in het eerste levensjaar, duur van de symptomen voorafgaand aan presentatie en de aanwezigheid van fecale incontinentie, soms grote hoeveelheid ontlasting produceren, urineweginfecties, enuresis nocturna en ophoudgedrag. Factoren die waarschijnlijk geen effect hebben op de prognose van obstipatie zijn leeftijd bij presentatie, frequentie van fecale incontinentie en buikpijn [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009]. Voor de volgende factoren bestaat bewijs dat zij een positieve relatie hebben met de prognose van obstipatie: symptoomduur van minder dan 3 maanden en behandelduur van minder dan 2 maanden vóór presentatie in de tweede lijn [Pijpers 2010].
De multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar adviseert om kinderen minimaal twee maanden te behandelen [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
 
24
Niet-medicamenteuze adviezen: kinderen
Er zijn geen onderzoeken die adviezen zoals het toevoegen van extra vocht of olie aan de flesvoeding hebben onderzocht. Bij juiste bereiding van de flesvoeding is hier geen rationale voor.
 
25
Niet-medicamenteuze adviezen: probiotica
Een probioticum is een product dat een levend micro-organisme bevat in voldoende hoeveelheid om de microflora van de gastheer te veranderen teneinde een gunstig effect te bereiken. De families Lactobacillus en Bifidobacterium zijn de meest gebruikte probiotica [Berger 2008].
Volwassenen
In een Duits placebogecontroleerd dubbelblind gerandomiseerd onderzoek (tweede auteur werkzaam voor fabrikant, verdere sponsoring onbekend), werden 70 patiënten met chronische obstipatie (niet nader gedefinieerd) gerekruteerd uit een natuurgeneeskundige praktijk. Zij kregen na een aanloopperiode van 2 weken gedurende 4 weken een yoghurt met Lactobacillus casei Shirota (6,5 × 109). De randomisatieprocedure is niet beschreven. Op de baseline was de gemiddelde defecatiefrequentie in de totale groep 3 (95%-BI 2-5) per week, na 4 weken waren de defecatiefrequenties in de lactobacillusgroep en de placebogroep respectievelijk 6 (95%-BI 5–6) en 5 (95%-BI 4-6) (p = 0,004). Het percentage harde ontlasting was in de totale groep op de baseline 94% en na 4 weken in de lactobacillusgroep 29% en in de placebogroep 82% (p < 0,001) [Koebnick 2003].
In een Chinees onderzoek kregen 126 vrouwen (gerekruteerd in de tweede lijn, leeftijd 25–65 jaar) met obstipatie (defecatiefrequentie < 3 per week, harde ontlasting, niet-organische obstipatie) gedurende 2 weken gefermenteerde melk met Bifidobacterium lactis DN-173010 (1,25 × 109), Streptococcus thermophilus en Lactobacillus bulgaricus. De placebomelk was niet gefermenteerd en bevatte geen probiotica. De randomisatieprocedure is niet duidelijk beschreven, evenals de blindering van onderzoekers en patiënten en mogelijk laxantiagebruik. Het onderzoek werd gesponsord door de fabrikant. De defecatiefrequentie was in de probiotica- en de placebogroep bij het begin van het onderzoek gemiddeld 2,4, en bedroeg na 2 weken respectievelijk 4,1 ± 1,7 en 2,6 ± 1,0 (p < 0,01) [Yang 2008].
In Argentinië werd in een niet-geblindeerd cross-overonderzoek, volledig gesponsord door de fabrikant, de effectiviteit van het probioticum (Bifidobacterium animalis 108UFC/g, en fructo-oligosacharide) onderzocht bij 276 vrouwen (gemiddeld leeftijd 33 jaar) met obstipatie die voldeden aan de Rome-II-criteria, en 118 vrouwen zonder obstipatie. Elke groep kreeg twee weken tweemaal per dag het probioticum of een controledessert, na twee weken werd gewisseld. In de groep vrouwen met obstipatie was de defecatiefrequentie tijdens gebruik van Bifidobacterium animalis en fructo-oligosacharide significant verhoogd (6,09 respectievelijk 4,96 per week, p < 0,0001) ten opzichte van de groep die het controledessert gebruikte. De consistentie van de feces (volgens de Bristol-schaal, p < 0,003) verbeterde en de klachten persen en pijn tijdens defecatie verminderden (beide: p < 0,0001) in de probioticagroep [De Paula 2008].
Kinderen
Poolse onderzoekers hebben bij 84 kinderen (2-16 jaar) met functionele obstipatie in de tweede lijn het additionele effect nagegaan van Lactobacillus GG en lactulose ten opzichte van placebo en lactulose. Na 4, 8 en 12 weken was geen verschil aantoonbaar in defecatiefrequentie of het aantal episodes van fecale incontinentie [Banaszkiewicz 2005].
In Japan is een dubbelblind cross-overonderzoek (Lactobacillus GG, magnesiumoxide, placebo) verricht bij 45 kinderen onder de 10 jaar. De groep die probiotica gebruikte en de placebogroep hadden respectievelijk 0,6 en 0,4 defecatie per dag (p = 0,006) [Bu 2007].
Conclusie: probiotica hebben bij volwassenen mogelijk invloed op de defecatiefrequentie, maar onderzoeken van goede kwaliteit ontbreken, daarom worden probotica niet aanbevolen bij volwassenen met obstipatie. Het probioticum Lactobacillus GG is bij kinderen niet effectief gebleken in twee onderzoeken en wordt daarom niet aanbevolen.
 
26
Werking van laxantia
Osmotisch werkende laxantia houden vocht vast in de darm en vergroten daarmee de massa, die tevens weker wordt. Voorbeelden zijn lactitol, lactulose, magnesiumoxide en magnesiumsulfaat. Lactitol, een disacharide, is een syntetisch analogon van lactose. Het wordt vrijwel niet geresorbeerd, maar door de colonflora omgezet in vetzuren. De niet-geresorbeerde korteketenvetzuren en de niet-verteerde disachariden zorgen voor de osmotische werking waardoor water in het colon wordt aangetrokken. Via daling van de pH wordt de peristaltiek van het colon bevorderd en de consistentie van de feces verbeterd. De omzetting van disachariden leidt bovendien tot bacteriële gasvorming [Commissie Farmaceutische Hulp van het College voor zorgverzekeringen 2010]. Het antacidum magnesiumoxide heeft als bijwerking een laxerende werking. Bij langdurig gebruik van hoge doses magnesiumoxide kan, vooral bij ernstige nierfunctiestoornissen, hypermagnesiëmie optreden. Magnesiumsulfaat houdt ook water vast in de darm, waardoor de darminhoud dunner wordt en het volume groter. [Commissie Farmaceutische Hulp van het College voor zorgverzekeringen 2010].
Volumevergrotende laxantia zijn moeilijk afbreekbare polysachariden, zoals cellulose, pectine en gommen, die water vasthouden en daarbij opzwellen. Bij de afbraak door darmbacteriën komen organische zuren en gassen vrij, waardoor gisting ontstaat. De gassen zorgen voor een toename van de darminhoud en de zuren voor een verlaging van de pH. Voorbeelden van volumevergrotende laxantia zijn psylliumvezels, sterculiagom, zemelen en macrogol (met of zonder elektrolyten). Macrogol is een mengsel van polycondensatieproducten van ethyleenoxide en water. Het middel neemt water op, waardoor het volume en het watergehalte van de ontlasting toenemen. Macrogol wordt niet afgebroken door darmbacteriën [Commissie Farmaceutische Hulp van het College voor zorgverzekeringen 2010].
Bisacodyl en sennosiden zijn voorbeelden van contactlaxantia. Bisacodyl wordt door darmbacteriën grotendeels omgezet in de werkzame difenolvorm, die de resorptie en secretie van water en zouten beïnvloedt. De hoeveelheid vocht in de darmen neemt toe, de peristaltiek wordt gestimuleerd en de segmentale contracties worden verminderd. Sennosiden bestaan uit antrachinonglycosiden die zich in in de dunne darm splitsen in antrachinonen die door directe prikkeling van het colonslijmvlies, laxerend werken. Dexpanthenol zou de darmperistaltiek bevorderen [Commissie Farmaceutische Hulp van het College voor zorgverzekeringen 2010].
Er is weinig onderzoek over de veiligheid van het (langdurig) gebruik van diverse laxantia en over bijwerkingen zoals beschadiging van het gladde spierweefsel en/of zenuwvezels van de darm. Dit is wel beschreven in ‘case reports’ en in onderzoeken van slechte kwaliteit bij proefdieren, maar nooit aangetoond in onderzoeken van goede kwaliteit bij meselijke patiënten [Wald 2006].
In hoeverre paraffine een aspiratiepneumonie kan veroorzaken is niet beschreven, maar gezien de ernst van deze complicatie beveelt de werkgroep paraffine niet aan voor de behandeling van obstipatie.
Een microklysma zorgt voor herverdeling van het nog aan harde feces gebonden water. Het heeft een direct zacht makende werking. De laxerende werking van het natriumdocusaat-glycerolklysma berust op de oppervlakteactieve eigenschappen van natriumdocusaat, waardoor de feces week wordt, en wellicht mede op stimulatie van de secretie van elektrolyten en water in het colon. Een fosfaatklysma bevat fosfaationen waardoor vocht in het darmlumen wordt vastgehouden, het fecale volume groter wordt en de feces zachter [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
 
27
Medicamenteuze therapie bij kinderen
Twee systematische reviews beschrijven de effectiviteit van medicamenteuze behandeling van obstipatie bij kinderen [Pijpers 2009; Candy 2009]. De klinische heterogeniteit van de afzonderlijke RCT’s was groot, zodat pooling van de resultaten in geen van beide reviews mogelijk was. In het onderzoek van Candy et al. werden alleen gerandomiseerde onderzoeken geïncludeerd waarbij behandeling met macrogol een van de onderzoeksarmen was. Deze onderzoeken waren allemaal geïncludeerd in de review van Pijpers et al., die hierna wordt besproken.
De review van Pijpers et al. evalueerde negen onderzoeken naar het effect van macrogol (polyethyleenglycol of PEG) op obstipatie. In zes onderzoeken werd macrogol vergeleken met lactulose, in twee onderzoeken met magnesiumoxide en in één onderzoek met placebo. Het effect van lactulose werd vergeleken met het effect van senna en mineraalolie in twee afzonderlijke onderzoeken. Eén onderzoek vergeleek senna met mineraalolie. De uitkomstmaten voor effect varieerden sterk. Defecatiefrequentie per week en behandelsucces waren de meest gebruikte, maar behandelsucces was in veel onderzoeken niet goed gedefinieerd. Op de uitkomstmaat defecatiefrequentie is het bewijs voor de effectiviteit van macrogol ten opzichte van lactulose tegenstrijdig, en wat betreft behandelsucces is er sterk bewijs voor de effectiviteit van macrogol ten opzichte van lactulose. Eén onderzoek rapporteerde minder bijwerkingen van macrogol dan van lactulose, maar bij macrogol werd vaker dan bij lactulose gesproken over een vieze smaak.
Er is onvoldoende bewijs dat macrogol effectiever is dan mineraalolie en magnesiumhydroxide en er zijn onvoldoende gegegevens voor het verschil in effectiviteit van senna en mineraalolie onderling en in vergelijking met lactulose [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
De multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar hanteert een behandelingsduur van minstens twee maanden. Dit is gebaseerd op het feit dat veel onderzoeken de effecten van medicatie na twee maanden beoordelen. Op basis van consensus heeft de werkgroep geoordeeld dat twee maanden behandelen in de dagelijkse praktijk een goede termijn is om een recidief te voorkomen.
Conclusie: omdat er onvoldoende consistente gegevens beschikbaar zijn om een voorkeur te kunnen uitspreken voor bepaalde laxantia bij kinderen, zijn macrogol en lactulose gelijkwaardig als eerste keus.
Er is beperkt onderzoek verricht naar de effectiviteit en bijwerkingen van de overige laxantia (mineraalolie, magnesiumhydroxide, senna). In de praktijk worden deze middelen weinig bij kinderen gebruikt en zij worden daarom niet als eerste keus aanbevolen [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009].
 
28
Medicamenteuze therapie bij volwassenen
In een systematische review werd geconcludeerd dat macrogol en lactulose de defecatiefrequentie doen toenemen en de consistentie van de feces verbeteren. De auteurs vonden onvoldoende gegevens met betrekking tot de effectiviteit van magnesiumhydroxide bij patiënten met chronische obstipatie en doen hierover geen aanbeveling [Brandt 2005]. De effectiviteit van lactulose en macrogol (polyethyleenglycol of PEG) bij kortdurende obstipatie is in diverse onderzoeken aangetoond, maar er zijn nauwelijks onderzoeken gedaan bij langdurig aanwezige obstipatie [Cash 2006].
Macrogol versus placebo
Een dubbelblind placebogecontroleerd tweedelijns onderzoek, gesponsord door de fabrikant, vergeleek gedurende 6 maanden de effectiviteit van macrogol (PMF-100 17,5 g, bevat polyethyleenglycol 4000) met placebo bij 70 patiënten met obstipatie, die voldeden aan Rome-I-criteria (zie noot 1). Na 6 maanden was 77% in de macrogolgroep asymptomatisch, versus 22% in de placebogroep [Corazziari 2000].
DiPalma publiceerde in 2007 twee gerandomiseerde dubbelblinde placobogecontroleerde onderzoeken in de tweede lijn, gesubsidieerd door de fabrikant. In het eerste onderzoek waren de inclusiecriteria: defecatiefrequentie ≤ 2 per week, persen bij 25% van de defecaties, keutelige of harde ontlasting bij 25% van de defecaties of incomplete lediging in 25% van de defecaties gedurende drie maanden. Een groep van 204 patiënten kreeg macrogol (17 g) gedurende 6 maanden, een controlegroep van 100 patiënten kreeg placebo. Het primaire eindpunt was gedefinieerd als patiënten voldeden aan drie criteria: geen gebruik meer van rescuemedicatie, drie of meer defecaties per week en maximaal één van de andere aanwezige Rome-criteria nog aanwezig (persen, harde of keutelige ontlasting, incomplete lediging). In de macrogolgroep werd dit eindpunt bij 52% van de patiënten behaald, in de placebogroep bij 11% [DiPalma 2007b].
In het tweede onderzoek waren de inclusiecriteria Rome-II-criteria. Ook in dit onderzoek werd macrogol (17 g) gebruikt. Het primaire eindpunt (gedurende 7 dagen niet meer voldoen aan de Rome-II-criteria) werd na vier weken behaald door 78% van de macrogolgroep (n = 50) en door 39% van de placebogroep (n = 50) [DiPalma 2007a].
Macrogol versus lactulose
In een gerandomiseerd eenzijdig geblindeerd onderzoek is macrogol 13 g, 1–3 doses per dag vergeleken met lactulose 10 g, 1–3 doses per dag (smaak en voorkomen verschilden). In beide groepen werd met twee doses gestart en na twee weken kon de dosering worden aangepast. De gemiddelde defecatiefrequentie per week was 9,1 in de macrogolgroep (n = 60) versus 6,3 in de lactulosegroep (n = 55) (p = 0,005). De dagelijkse score voor persen was 0,5 versus 1,2. De gemiddelde verbetering bedroeg 7,2 versus 5,2 defecaties per week. De totale duur van dit onderzoek bedroeg 4 weken, de uitval in de macrogolgroep bedroeg 10 en in de lactulosegroep 6.
In beide groepen werd geen verschil gerapporteerd wat betreft vloeibare ontlasting, buikpijn of opgeblazen gevoel [Attar 1999].
In een gerandomiseerd onderzoek (gesponsord door een farmaceutisch bedrijf) zijn lactulose (n = 33) en macrogol (n = 29) vergeleken bij patiënten met obstipatie die voldeden aan de Rome-I-criteria. De patiënten werden gerekruteerd door Franse huisartsen. Naast de effectiviteit werd tevens de samenstelling van de feces beoordeeld. Na vier weken was er geen significant verschil aantoonbaar tussen de beide groepen wat betreft defecatiefrequentie, flatus, opgeblazen gevoel, buikpijn en consistentie [Bouhnik 2004].
Lactulose versus placebo
In een dubbelblind onderzoek verricht in 1968 in Nederland en Kroatië bij 103 oudere patiënten met chronische obstipatie (niet nader gespecificeerd) werd de effectiviteit van lactulosesiroop 50% vergeleken met een glucosesiroop. Het onderzoek werd uitgevoerd door de fabrikant. Een beschrijving van de patiëntkarakteristieken ontbreekt, evenals de inclusie- en exclusiecriteria. De startdosering was 15 ml per dag, deze dosis werd gehalveerd indien er drie opeenvolgende dagen ontlasting was. Als na drie dagen geen defecatie optrad, werd de dosering verdubbeld. Het succespercentage (niet nader gedefinieerd) was in de lactulosegroep 86% en in de controlegroep 60% (p < 0,02) [Wesselius-De Casparis 1968].
Een ander dubbelblind onderzoek includeerde 47 ouderen, wonende in een verzorgingshuis (gemiddelde leeftijd 86 jaar, waarvan 6 mannen), met een defecatiefrequentie ≤ 3 per week en één van de volgende symptomen: harde ontlasting, buikkrampen, tenesmus. Lactulosesiroop 50% werd vergeleken met glucosesiroop (controle). De gemiddelde defecatiefrequentie per dag was significant verbeterd (p < 0,02) ten opzichte van de controlegroep, en de gastro-intestinale klachten (p < 0,04) en de incidentie van fecale impactie namen af (p < 0,015). Tijdens het onderzoek werd een elektrolytenbepaling verricht (natrium, kalium, calcium en magnesium), deze veranderden niet significant in beide groepen [Sanders 1978].
In een eerstelijns dubbelblind gerandomiseerd onderzoek bij 24 patiënten met chronische obstipatie (defecatiefrequentie ≤ 2 per week gedurende 3 maanden), gesubsidieerd door de farmaceutische industrie, kregen alle patiënten eerst 1 week placebo, daarna kregen 10 patiënten 1 week lactulose (60 ml per dag) en 14 patiënten placebo (randomisatieprocedure niet beschreven). In beide groepen verbeterde de defecatiefrequentie ten opzichte van de baseline, maar meer in de lactulosegroep (wekelijkse defecatiefrequentie placebogroep: voor behandeling 1,4, na behandeling 2,8; lactulosegroep voor behandeling 1,6, na behandeling 4,5) [Bass 1981].
Bisacodyl versus placebo
Patiënten met idiopathische obstipatie uit acht eerstelijns praktijken (n = 54, leeftijd 18–89 jaar) werden geïncludeerd in een dubbelblind gerandomiseerd placebogecontroleerd onderzoek. Na een aanloopperiode van 3 dagen kregen patiënten 3 dagen 10 mg bisacodyl per dag, of placebo. De defecatiefrequentie, consistentie van de ontlasting en bijwerkingen werden door de patiënten zelf genoteerd. Obstipatie was gedefinieerd als defecatiefrequentie < 3 per week, en gedurende 3 maanden bij meer dan 25% van alle defecaties klachten van persen, harde ontlasting, laag gewicht van feces, gevoel van incomplete lediging. De gemiddelde dagelijkse defecatiefrequentie in de bisacodylgroep was significant hoger dan in de placebogroep (1,8 versus 0,96) [Kienzle-Horn 2006].
Prucalopride
Prucalopride is een serotoninereceptoragonist met waarschijnlijk enterokinetische effecten. Eén gerandomiseerd, dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek bij 641 patiënten, gesponsord door de fabrikant, liet zien dat na 3 maanden de defecatiefrequentie in de groep die prucalopride (2 en 4 mg) gebruikte, significant was toegenomen ten opzichte van de placebogroep: respectievelijk 24% en 12% had > 2 defecaties per week [Quigley 2009]. Momenteel is prucalopride nog niet verkrijgbaar in Nederland.
Obstipatie veroorzaakt door opioïden
Er is geen systematische review of RCT die verschillende laxantia vergelijkt bij deze specifieke indicatie.
McNicol et al. beschrijven in een Cochrane-review de effectiviteit van opioïdreceptorantagonisten ten opzichte van placebo bij patiënten die opioïden gebruiken in verband met chronische pijnklachten, al dan niet veroorzaakt door een maligniteit, en bij gezonde vrijwilligers. Vier kleine, heterogene onderzoeken in de tweede lijn hadden obstipatie als uitkomstmaat, waarvan één onderzoek met intraveneus methylnaloxon. Bij alle patiënten die methylnaloxon kregen, kwam de defecatie op gang, in de placebogroep daarentegen bij geen van de patiënten [McNicol 2008]. Het gebruik van opioïdreceptorantagonisten naast een opioïd heeft geen wetenschappelijke onderbouwing en deze middelen hebben een zeer beperkte plaats, bijvoorbeeld in een palliatieve fase waarbij andere laxantia niet of onvoldoende werkzaam zijn. Deze indicatie valt buiten het bestek van deze standaard.
Conclusie: er zijn weinig onderzoeken in de eerste lijn verricht en niet alle onderzoeken zijn van goede kwaliteit. Op basis van bovenstaande kan geen duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen diverse laxantia wat betreft effectiviteit bij obstipatie in de eerste lijn. Macrogol en lactulose zijn voldoende effectief voor de behandeling van obstipatie en worden daarom beide als eerste keus aanbevolen.
 
29
Werking van klysma’s
Er zijn geen onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van de diverse soorten klysma’s bij de behandeling van obstipatie. Wel worden klysma’s vaak gebruikt in de praktijk. Wetenschappelijke onderbouwing voor dit beleid ontbreekt echter. In de literatuur ontbreken ook onderzoeken naar het verschil in effectiviteit tussen het zogeheten hoogopgaande klysma en het klysma met klein volume.
Uit een systematische review van ‘case reports’ (39 artikelen tussen 1957 en 2007) bleek dat stoornissen in de water- en elektrolythuishouding, zoals hyperfosfatemie, hypocalciëmie, hypernatriëmie, hypokaliëmie en metabole acidose, de meest voorkomende gerapporteerde bijwerkingen zijn [Mendoza 2007].
In een derdelijns gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek, verricht in Nederland, kregen 100 kinderen gedurende een jaar conventionele therapie (voorlichting, gedragstraining en orale laxantia) dan wel conventionele therapie plus regelmatig een klysma (1–3 maal per week). De klysma’s hadden toegevoegde waarde ten opzichte van de conventionele therapie [Bongers 2009].
Conclusie: indien orale laxantia onvoldoende werkzaam zijn of bij aanwezigheid van fecale impactie kan de huisarts een of meer klysma’s voorschrijven. De werkzaamheid is niet wetenschappelijk aangetoond, maar berust op praktijkervaring.
 
30
Verwijzing
In de tweede lijn zal bij kinderen en volwassenen onderzocht worden of er een onderliggende oorzaak aanwezig is. Als er geen onderliggende organische oorzaak is, kan er sprake zijn van bekkenbodemdisfunctie. Bij een bekkenbodemdisfunctie zal de reguliere behandeling (voorlichting, normale vezel- en vochtinname, laxantia et cetera) vaak onvoldoende werkzaam zijn. Differentiaaldiagnostische overwegingen zijn rectumprolaps, rectokèle of rectumcarcinoom [Koh 2008].
Als bekkenbodemdisfunctie is vastgesteld, kan biofeedback een behandeling zijn na uitsluiting van andere pathologie. Diverse vormen van biofeedback worden toegepast, zoals elektromyografie, ‘sensory training’ en manometrie [Bassotti 2004]. Vermoedelijk is biofeedback een goede behandelingsmethode voor bekkenbodemdisfunctie bij volwassenen, al laat een systematische review zien dat onderzoeken van goede kwaliteit ontbreken [Koh 2008]. Er is echter bewijs dat biofeedback niet effectief is bij kinderen, en het wordt daarom niet aanbevolen [Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO 2009]. De fysiotherapeut kan wel begeleiding bieden aan kinderen in het kader van toilettraining en het aanleren van een goede perstechniek.
Voor volwassen patiënten met ernstige obstipatie die veroorzaakt wordt door een functiestoornis van de bekkenbodem en bij wie andere behandelingen falen, kan een ‘stapled’ transanale rectumresectie (STARR) een optie zijn [Arroyo 2008].
 
Literatuur
go back to reference Arroyo A, Gonzalez-Argente FX, Garcia-Domingo M, Espin-Basany E, De-la-Portilla F, Perez-Vicente F et al. Prospective multicentre clinical trial of stapled transanal rectal resection for obstructive defaecation syndrome. Br J Surg 2008;95:1521-7.CrossRefPubMed Arroyo A, Gonzalez-Argente FX, Garcia-Domingo M, Espin-Basany E, De-la-Portilla F, Perez-Vicente F et al. Prospective multicentre clinical trial of stapled transanal rectal resection for obstructive defaecation syndrome. Br J Surg 2008;95:1521-7.CrossRefPubMed
go back to reference Ashraf W, Park F, Lof J, Quigley EM. Effects of psyllium therapy on stool characteristics, colon transit and anorectal function in chronic idiopathic constipation. Aliment Pharmacol Ther 1995;9:639-47.CrossRefPubMed Ashraf W, Park F, Lof J, Quigley EM. Effects of psyllium therapy on stool characteristics, colon transit and anorectal function in chronic idiopathic constipation. Aliment Pharmacol Ther 1995;9:639-47.CrossRefPubMed
go back to reference Attar A, Lemann M, Ferguson A, Halphen M, Boutron MC, Flourie B et al. Comparison of a low dose polyethylene glycol electrolyte solution with lactulose for treatment of chronic constipation. Gut 1999;44:226-30.CrossRefPubMedPubMedCentral Attar A, Lemann M, Ferguson A, Halphen M, Boutron MC, Flourie B et al. Comparison of a low dose polyethylene glycol electrolyte solution with lactulose for treatment of chronic constipation. Gut 1999;44:226-30.CrossRefPubMedPubMedCentral
go back to reference Banaszkiewicz A, Szajewska H. Ineffectiveness of Lactobacillus GG as an adjunct to lactulose for the treatment of constipation in children: a double-blind, placebo-controlled randomized trial. J Pediatr 2005;146:364-9.CrossRefPubMed Banaszkiewicz A, Szajewska H. Ineffectiveness of Lactobacillus GG as an adjunct to lactulose for the treatment of constipation in children: a double-blind, placebo-controlled randomized trial. J Pediatr 2005;146:364-9.CrossRefPubMed
go back to reference Barr RG, Levine MD, Wilkinson RH, Mulvihill D. Chronic and occult stool retention: a clinical tool for its evaluation in school-aged children. Clin Pediatr (Phila) 1979;18:674, 676, 677-4,9, passim. Barr RG, Levine MD, Wilkinson RH, Mulvihill D. Chronic and occult stool retention: a clinical tool for its evaluation in school-aged children. Clin Pediatr (Phila) 1979;18:674, 676, 677-4,9, passim.
go back to reference Bass P, Dennis S. The laxative effects of lactulose in normal and constipated subjects. J Clin Gastroenterol 1981;3 Suppl 1:23-8.CrossRefPubMed Bass P, Dennis S. The laxative effects of lactulose in normal and constipated subjects. J Clin Gastroenterol 1981;3 Suppl 1:23-8.CrossRefPubMed
go back to reference Bassotti G, De Roberto G, Sediari L, Morelli A. Colonic motility studies in severe chronic constipation: an organic approach to a functional problem. Tech Coloproctol 2004;8:147-50.CrossRefPubMed Bassotti G, De Roberto G, Sediari L, Morelli A. Colonic motility studies in severe chronic constipation: an organic approach to a functional problem. Tech Coloproctol 2004;8:147-50.CrossRefPubMed
go back to reference Beck JJ, Elzevier HW, Pelger RC, Putter H, Voorham-van der Zalm PJ. Multiple pelvic floor complaints are correlated with sexual abuse history. J Sex Med 2009;6:193-8.CrossRefPubMed Beck JJ, Elzevier HW, Pelger RC, Putter H, Voorham-van der Zalm PJ. Multiple pelvic floor complaints are correlated with sexual abuse history. J Sex Med 2009;6:193-8.CrossRefPubMed
go back to reference Beckmann KR, Hennes H, Sty JR, Walsh-Kelly CM. Accuracy of clinical variables in the identification of radiographically proven constipation in children. WMJ 2001;100:33-6.PubMed Beckmann KR, Hennes H, Sty JR, Walsh-Kelly CM. Accuracy of clinical variables in the identification of radiographically proven constipation in children. WMJ 2001;100:33-6.PubMed
go back to reference Benninga MA, Buller HA, Staalman CR, Gubler FM, Bossuyt PM, van der Plas RN et al. Defaecation disorders in children, colonic transit time versus the Barr-score. Eur J Pediatr 1995;154:277-84.CrossRefPubMed Benninga MA, Buller HA, Staalman CR, Gubler FM, Bossuyt PM, van der Plas RN et al. Defaecation disorders in children, colonic transit time versus the Barr-score. Eur J Pediatr 1995;154:277-84.CrossRefPubMed
go back to reference Berger M. Probiotica voor gastro-intestinale aandoeningen: het nieuwe wondermiddel? Huisarts Wet 2008;51:174-9.CrossRef Berger M. Probiotica voor gastro-intestinale aandoeningen: het nieuwe wondermiddel? Huisarts Wet 2008;51:174-9.CrossRef
go back to reference Bharucha AE, Wald A, Enck P, Rao S. Functional anorectal disorders. Gastroenterology 2006;130:1510-8.CrossRefPubMed Bharucha AE, Wald A, Enck P, Rao S. Functional anorectal disorders. Gastroenterology 2006;130:1510-8.CrossRefPubMed
go back to reference Bi L, Triadafilopoulos G. Exercise and gastro-intestinal function and disease: an evidence-based review of risks and benefits. Clin Gastroenterol Hepatol 2003;1:345-55.CrossRefPubMed Bi L, Triadafilopoulos G. Exercise and gastro-intestinal function and disease: an evidence-based review of risks and benefits. Clin Gastroenterol Hepatol 2003;1:345-55.CrossRefPubMed
go back to reference Bongers ME, Van den Berg MM, Reitsma JB, Voskuijl WP, Benninga MA. A randomized controlled trial of enemas in combination with oral laxative therapy for children with chronic constipation. Clin Gastroenterol Hepatol 2009;7:1069-74.CrossRefPubMed Bongers ME, Van den Berg MM, Reitsma JB, Voskuijl WP, Benninga MA. A randomized controlled trial of enemas in combination with oral laxative therapy for children with chronic constipation. Clin Gastroenterol Hepatol 2009;7:1069-74.CrossRefPubMed
go back to reference Bouhnik Y, Neut C, Raskine L, Michel C, Riottot M, Andrieux C et al. Prospective, randomized, parallel-group trial to evaluate the effects of lactulose and polyethylene glycol-4000 on colonic flora in chronic idiopathic constipation. Aliment Pharmacol Ther 2004;19:889-99.CrossRefPubMed Bouhnik Y, Neut C, Raskine L, Michel C, Riottot M, Andrieux C et al. Prospective, randomized, parallel-group trial to evaluate the effects of lactulose and polyethylene glycol-4000 on colonic flora in chronic idiopathic constipation. Aliment Pharmacol Ther 2004;19:889-99.CrossRefPubMed
go back to reference Brandt LJ, Prather CM, Quigley EM, Schiller LR, Schoenfeld P, Talley NJ. Systematic review on the management of chronic constipation in North America. Am J Gastroenterol 2005;100 Suppl 1:S5-S21.PubMed Brandt LJ, Prather CM, Quigley EM, Schiller LR, Schoenfeld P, Talley NJ. Systematic review on the management of chronic constipation in North America. Am J Gastroenterol 2005;100 Suppl 1:S5-S21.PubMed
go back to reference Brusciano L, Limongelli P, Pescatori M, Napolitano V, Gagliardi G, Maffettone V et al. Ultrasonographic patterns in patients with obstructed defaecation. Int J Colorectal Dis 2007;22:969-77.CrossRefPubMed Brusciano L, Limongelli P, Pescatori M, Napolitano V, Gagliardi G, Maffettone V et al. Ultrasonographic patterns in patients with obstructed defaecation. Int J Colorectal Dis 2007;22:969-77.CrossRefPubMed
go back to reference Bu LN, Chang MH, Ni YH, Chen HL, Cheng CC. Lactobacillus casei rhamnosus Lcr35 in children with chronic constipation. Pediatr Int 2007;49:485-90.CrossRefPubMed Bu LN, Chang MH, Ni YH, Chen HL, Cheng CC. Lactobacillus casei rhamnosus Lcr35 in children with chronic constipation. Pediatr Int 2007;49:485-90.CrossRefPubMed
go back to reference Candy D, Belsey J. Macrogol (polyethylene glycol) laxatives in children with functional constipation and faecal impaction: a systematic review. Arch Dis Child 2009;94:156-60.CrossRefPubMed Candy D, Belsey J. Macrogol (polyethylene glycol) laxatives in children with functional constipation and faecal impaction: a systematic review. Arch Dis Child 2009;94:156-60.CrossRefPubMed
go back to reference Cash BD, Lacy BE. Systematic Review: FDA-Approved Prescription Medications for Adults with Constipaton. Gastroenterology & Hepatology 2006;2:736-49. Cash BD, Lacy BE. Systematic Review: FDA-Approved Prescription Medications for Adults with Constipaton. Gastroenterology & Hepatology 2006;2:736-49.
go back to reference Chang JY, Locke GR, Schleck CD, Zinsmeister AR, Talley NJ. Risk factors for chronic constipation and a possible role of analgesics. Neurogastroenterol Motil 2007;19:905-11.CrossRefPubMed Chang JY, Locke GR, Schleck CD, Zinsmeister AR, Talley NJ. Risk factors for chronic constipation and a possible role of analgesics. Neurogastroenterol Motil 2007;19:905-11.CrossRefPubMed
go back to reference Corazziari E, Badiali D, Bazzocchi G, Bassotti G, Roselli P, Mastropaolo G et al. Long term efficacy, safety, and tolerabilitity of low daily doses of isosmotic polyethylene glycol electrolyte balanced solution (PMF-100) in the treatment of functional chronic constipation. Gut 2000;46:522-6.CrossRefPubMedPubMedCentral Corazziari E, Badiali D, Bazzocchi G, Bassotti G, Roselli P, Mastropaolo G et al. Long term efficacy, safety, and tolerabilitity of low daily doses of isosmotic polyethylene glycol electrolyte balanced solution (PMF-100) in the treatment of functional chronic constipation. Gut 2000;46:522-6.CrossRefPubMedPubMedCentral
go back to reference De Lorijn F, Van Rijn RR, Heijmans J, Reitsma JB, Voskuijl WP, Henneman OD et al. The Leech method for diagnosing constipation: intra- and interobserver variability and accuracy. Pediatr Radiol 2006;36:43-9.CrossRefPubMed De Lorijn F, Van Rijn RR, Heijmans J, Reitsma JB, Voskuijl WP, Henneman OD et al. The Leech method for diagnosing constipation: intra- and interobserver variability and accuracy. Pediatr Radiol 2006;36:43-9.CrossRefPubMed
go back to reference De Paula JA, Carmuega E, Weill R. Effect of the ingestion of a symbiotic yogurt on the bowel habits of women with functional constipation. Acta Gastroenterol Latinoam 2008;38:16-25.PubMed De Paula JA, Carmuega E, Weill R. Effect of the ingestion of a symbiotic yogurt on the bowel habits of women with functional constipation. Acta Gastroenterol Latinoam 2008;38:16-25.PubMed
go back to reference De Schryver AM, Keulemans YC, Peters HP, Akkermans LM, Smout AJ, De Vries WR et al. Effects of regular physical activity on defecation pattern in middle-aged patients complaining of chronic constipation. Scand J Gastroenterol 2005;40:422-9.CrossRefPubMed De Schryver AM, Keulemans YC, Peters HP, Akkermans LM, Smout AJ, De Vries WR et al. Effects of regular physical activity on defecation pattern in middle-aged patients complaining of chronic constipation. Scand J Gastroenterol 2005;40:422-9.CrossRefPubMed
go back to reference DiPalma JA, Cleveland MB, McGowan J, Herrera JL. A comparison of polyethylene glycol laxative and placebo for relief of constipation from constipating medications. South Med J 2007a;100:1085-90. DiPalma JA, Cleveland MB, McGowan J, Herrera JL. A comparison of polyethylene glycol laxative and placebo for relief of constipation from constipating medications. South Med J 2007a;100:1085-90.
go back to reference DiPalma JA, Cleveland MV, McGowan J, Herrera JL. A randomized, multicenter, placebo-controlled trial of polyethylene glycol laxative for chronic treatment of chronic constipation. Am J Gastroenterol 2007b;102:1436-41. DiPalma JA, Cleveland MV, McGowan J, Herrera JL. A randomized, multicenter, placebo-controlled trial of polyethylene glycol laxative for chronic treatment of chronic constipation. Am J Gastroenterol 2007b;102:1436-41.
go back to reference Fenn GC, Wilkinson PD, Lee CE, Akbar FA. A general practice study of the efficacy of Regulan in functional constipation. Br J Clin Pract 1986;40:192-7.PubMed Fenn GC, Wilkinson PD, Lee CE, Akbar FA. A general practice study of the efficacy of Regulan in functional constipation. Br J Clin Pract 1986;40:192-7.PubMed
go back to reference Gill K. De defaecatie van de mens. Huisarts Wet 1979;22:186. Gill K. De defaecatie van de mens. Huisarts Wet 1979;22:186.
go back to reference Hamilton W, Lancashire R, Sharp D, Peters TJ, Cheng K, Marshall T. The risk of colorectal cancer with symptoms at different ages and between the sexes: a case-control study. BMC Med 2009;7:17.CrossRefPubMedPubMedCentral Hamilton W, Lancashire R, Sharp D, Peters TJ, Cheng K, Marshall T. The risk of colorectal cancer with symptoms at different ages and between the sexes: a case-control study. BMC Med 2009;7:17.CrossRefPubMedPubMedCentral
go back to reference Heineman MJ. Bekkenbodempathologie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 2007. Heineman MJ. Bekkenbodempathologie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 2007.
go back to reference Hyman PE, Milla PJ, Benninga MA, Davidson GP, Fleisher DF, Taminiau J. Childhood functional gastro-intestinal disorders: neonate/toddler. Gastroenterology 2006;130:1519-26.CrossRefPubMed Hyman PE, Milla PJ, Benninga MA, Davidson GP, Fleisher DF, Taminiau J. Childhood functional gastro-intestinal disorders: neonate/toddler. Gastroenterology 2006;130:1519-26.CrossRefPubMed
go back to reference Joensson IM, Siggaard C, Rittig S, Hagstroem S, Djurhuus JC. Transabdominal ultrasound of rectum as a diagnostic tool in childhood constipation. J Urol 2008;179:1997-2002.CrossRefPubMed Joensson IM, Siggaard C, Rittig S, Hagstroem S, Djurhuus JC. Transabdominal ultrasound of rectum as a diagnostic tool in childhood constipation. J Urol 2008;179:1997-2002.CrossRefPubMed
go back to reference Kalso E, Edwards JE, Moore RA, McQuay HJ. Opioids in chronic non-cancer pain: systematic review of efficacy and safety. Pain 2004;112:372-80.CrossRefPubMed Kalso E, Edwards JE, Moore RA, McQuay HJ. Opioids in chronic non-cancer pain: systematic review of efficacy and safety. Pain 2004;112:372-80.CrossRefPubMed
go back to reference Kemper HCG, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus over de Nederlandse norm voor gezond bewegen. T Soc Geneesk 2000;78:180–183. Kemper HCG, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus over de Nederlandse norm voor gezond bewegen. T Soc Geneesk 2000;78:180–183.
go back to reference Kienzle-Horn S, Vix JM, Schuijt C, Peil H, Jordan CC, Kamm MA. Efficacy and safety of bisacodyl in the acute treatment of constipation: a double-blind, randomized, placebo-controlled study. Aliment Pharmacol Ther 2006;23:1479-88.CrossRefPubMed Kienzle-Horn S, Vix JM, Schuijt C, Peil H, Jordan CC, Kamm MA. Efficacy and safety of bisacodyl in the acute treatment of constipation: a double-blind, randomized, placebo-controlled study. Aliment Pharmacol Ther 2006;23:1479-88.CrossRefPubMed
go back to reference Koebnick C, Wagner I, Leitzmann P, Stern U, Zunft HJ. Probiotic beverage containing Lactobacillus casei Shirota improves gastro-intestinal symptoms in patients with chronic constipation. Can J Gastroenterol 2003;17:655-9.CrossRefPubMed Koebnick C, Wagner I, Leitzmann P, Stern U, Zunft HJ. Probiotic beverage containing Lactobacillus casei Shirota improves gastro-intestinal symptoms in patients with chronic constipation. Can J Gastroenterol 2003;17:655-9.CrossRefPubMed
go back to reference Koh CE, Young CJ, Young JM, Solomon MJ. Systematic review of randomized controlled trials of the effectiveness of biofeedback for pelvic floor dysfunction. Br J Surg 2008;95:1079-87.CrossRefPubMed Koh CE, Young CJ, Young JM, Solomon MJ. Systematic review of randomized controlled trials of the effectiveness of biofeedback for pelvic floor dysfunction. Br J Surg 2008;95:1079-87.CrossRefPubMed
go back to reference Kokke FT, Scholtens PA, Alles MS, Decates TS, Fiselier TJ, Tolboom JJ et al. A dietary fiber mixture versus lactulose in the treatment of childhood constipation: a double-blind randomized controlled trial. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2008;47:592-7.CrossRefPubMed Kokke FT, Scholtens PA, Alles MS, Decates TS, Fiselier TJ, Tolboom JJ et al. A dietary fiber mixture versus lactulose in the treatment of childhood constipation: a double-blind randomized controlled trial. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2008;47:592-7.CrossRefPubMed
go back to reference Leech SC, McHugh K, Sullivan PB. Evaluation of a method of assessing faecal loading on plain abdominal radiographs in children. Pediatr Radiol 1999;29:255-8.CrossRefPubMed Leech SC, McHugh K, Sullivan PB. Evaluation of a method of assessing faecal loading on plain abdominal radiographs in children. Pediatr Radiol 1999;29:255-8.CrossRefPubMed
go back to reference Loening-Baucke V. Urinary incontinence and urinary tract infection and their resolution with treatment of chronic constipation of childhood. Pediatrics 1997;100:228-32.CrossRefPubMed Loening-Baucke V. Urinary incontinence and urinary tract infection and their resolution with treatment of chronic constipation of childhood. Pediatrics 1997;100:228-32.CrossRefPubMed
go back to reference Longstreth GF, Thompson WG, Chey WD, Houghton LA, Mearin F, Spiller RC. Functional bowel disorders. Gastroenterology 2006;130:1480-91.PubMed Longstreth GF, Thompson WG, Chey WD, Houghton LA, Mearin F, Spiller RC. Functional bowel disorders. Gastroenterology 2006;130:1480-91.PubMed
go back to reference Mathus-Vliegen EMH. Gastro-intestinale aandoeningen. In: Jansen PAF et al, redactie. Het geriatrie formularium: een praktische leidraad. 2e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. Mathus-Vliegen EMH. Gastro-intestinale aandoeningen. In: Jansen PAF et al, redactie. Het geriatrie formularium: een praktische leidraad. 2e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008.
go back to reference McNicol ED, Boyce D, Schumann R, Carr DB. Mu-opioid antagonists for opioid-induced bowel dysfunction. Cochrane Database Syst Rev 2008;CD006332. McNicol ED, Boyce D, Schumann R, Carr DB. Mu-opioid antagonists for opioid-induced bowel dysfunction. Cochrane Database Syst Rev 2008;CD006332.
go back to reference McRorie JW, Daggy BP, Morel JG, Diersing PS, Miner PB, Robinson M. Psyllium is superior to docusate sodium for treatment of chronic constipation. Aliment Pharmacol Ther 1998;12:491-7.CrossRefPubMed McRorie JW, Daggy BP, Morel JG, Diersing PS, Miner PB, Robinson M. Psyllium is superior to docusate sodium for treatment of chronic constipation. Aliment Pharmacol Ther 1998;12:491-7.CrossRefPubMed
go back to reference Mendoza J, Legido J, Rubio S, Gisbert JP. Systematic review: the adverse effects of sodium phosphate enema. Aliment Pharmacol Ther 2007;26:9-20.CrossRefPubMed Mendoza J, Legido J, Rubio S, Gisbert JP. Systematic review: the adverse effects of sodium phosphate enema. Aliment Pharmacol Ther 2007;26:9-20.CrossRefPubMed
go back to reference Moore RA, McQuay HJ. Prevalence of opioid adverse events in chronic non-malignant pain: systematic review of randomised trials of oral opioids. Arthritis Res Ther 2005;7:R1046-R1051.CrossRefPubMedPubMedCentral Moore RA, McQuay HJ. Prevalence of opioid adverse events in chronic non-malignant pain: systematic review of randomised trials of oral opioids. Arthritis Res Ther 2005;7:R1046-R1051.CrossRefPubMedPubMedCentral
go back to reference Muris JW, Mathus-Vliegen EMH, Voorn ThB. Gastro-enterologie. 7e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2007. Muris JW, Mathus-Vliegen EMH, Voorn ThB. Gastro-enterologie. 7e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2007.
go back to reference Muris JW, Starmans R, Wolf GG, Pop P, Knottnerus JA. The diagnostic value of rectal examination. Fam Pract 1993;10:34-7.CrossRefPubMed Muris JW, Starmans R, Wolf GG, Pop P, Knottnerus JA. The diagnostic value of rectal examination. Fam Pract 1993;10:34-7.CrossRefPubMed
go back to reference NIVEL/IQhealthcare/LINH. Spijsverteringsorganen: obstipatie. Incidentie- en prevalentiecijfers. In: Verheij RA, Van Dijk CE, Abrahamse H, Davids R, Van den Hoogen H, Braspenning J, Van Althuis T. Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland. Utrecht/Nijmegen: NIVEL/IQ, 2009. https://doi.org/www.nivel.nl/oc2/page.asp?pageid=12694, geraadpleegd juli 2010. NIVEL/IQhealthcare/LINH. Spijsverteringsorganen: obstipatie. Incidentie- en prevalentiecijfers. In: Verheij RA, Van Dijk CE, Abrahamse H, Davids R, Van den Hoogen H, Braspenning J, Van Althuis T. Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland. Utrecht/Nijmegen: NIVEL/IQ, 2009. https://​doi.​org/​www.​nivel.​nl/​oc2/​page.​asp?​pageid=​12694, geraadpleegd juli 2010.
go back to reference Pepin C, Ladabaum U. The yield of lower endoscopy in patients with constipation: survey of a university hospital, a public county hospital, and a Veterans Administration medical center. Gastrointest Endosc 2002;56:325-32.CrossRefPubMed Pepin C, Ladabaum U. The yield of lower endoscopy in patients with constipation: survey of a university hospital, a public county hospital, and a Veterans Administration medical center. Gastrointest Endosc 2002;56:325-32.CrossRefPubMed
go back to reference Perniola G, Shek C, Chong CC, Chew S, Cartmill J, Dietz HP. Defecation proctography and translabial ultrasound in the investigation of defecatory disorders. Ultrasound Obstet Gynecol 2008;31:567-71.CrossRefPubMed Perniola G, Shek C, Chong CC, Chew S, Cartmill J, Dietz HP. Defecation proctography and translabial ultrasound in the investigation of defecatory disorders. Ultrasound Obstet Gynecol 2008;31:567-71.CrossRefPubMed
go back to reference Pijpers MA, Bongers ME, Benninga MA, Berger MY. Functional constipation in children: a systematic review on prognosis and predictive factors. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2010;50:256-68.CrossRefPubMed Pijpers MA, Bongers ME, Benninga MA, Berger MY. Functional constipation in children: a systematic review on prognosis and predictive factors. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2010;50:256-68.CrossRefPubMed
go back to reference Pijpers MA, Tabbers MM, Benninga MA, Berger MY. Currently recommended treatments of childhood constipation are not evidence based: a systematic literature review on the effect of laxative treatment and dietary measures. Arch Dis Child 2009;94:117-31.CrossRefPubMed Pijpers MA, Tabbers MM, Benninga MA, Berger MY. Currently recommended treatments of childhood constipation are not evidence based: a systematic literature review on the effect of laxative treatment and dietary measures. Arch Dis Child 2009;94:117-31.CrossRefPubMed
go back to reference Quigley EM, Vandeplassche L, Kerstens R, Ausma J. Clinical trial: the efficacy, impact on quality of life, and safety and tolerability of prucalopride in severe chronic constipation – A 12-week, randomized, double-blind, placebo-controlled study. Aliment Pharmacol Ther 2009;29:315-28.CrossRefPubMed Quigley EM, Vandeplassche L, Kerstens R, Ausma J. Clinical trial: the efficacy, impact on quality of life, and safety and tolerability of prucalopride in severe chronic constipation – A 12-week, randomized, double-blind, placebo-controlled study. Aliment Pharmacol Ther 2009;29:315-28.CrossRefPubMed
go back to reference Rao SS, Ozturk R, Laine L. Clinical utility of diagnostic tests for constipation in adults: a systematic review. Am J Gastroenterol 2005;100:1605-15.CrossRefPubMed Rao SS, Ozturk R, Laine L. Clinical utility of diagnostic tests for constipation in adults: a systematic review. Am J Gastroenterol 2005;100:1605-15.CrossRefPubMed
go back to reference Rao SS, Tuteja AK, Vellema T, Kempf J, Stessman M. Dyssynergic defecation: demographics, symptoms, stool patterns, and quality of life. J Clin Gastroenterol 2004;38:680-5.CrossRefPubMed Rao SS, Tuteja AK, Vellema T, Kempf J, Stessman M. Dyssynergic defecation: demographics, symptoms, stool patterns, and quality of life. J Clin Gastroenterol 2004;38:680-5.CrossRefPubMed
go back to reference Rasquin A, Di Lorenzo C, Forbes D, Guiraldes E, Hyams JS, Staiano A et al. Childhood functional gastro-intestinal disorders: child/adolescent. Gastroenterology 2006;130:1527-37.CrossRefPubMed Rasquin A, Di Lorenzo C, Forbes D, Guiraldes E, Hyams JS, Staiano A et al. Childhood functional gastro-intestinal disorders: child/adolescent. Gastroenterology 2006;130:1527-37.CrossRefPubMed
go back to reference Reuchlin-Vroklage LM, Bierma-Zeinstra S, Benninga MA, Berger MY. Diagnostic value of abdominal radiography in constipated children: a systematic review. Arch Pediatr Adolesc Med 2005;159:671-8.CrossRefPubMed Reuchlin-Vroklage LM, Bierma-Zeinstra S, Benninga MA, Berger MY. Diagnostic value of abdominal radiography in constipated children: a systematic review. Arch Pediatr Adolesc Med 2005;159:671-8.CrossRefPubMed
go back to reference Rockney MD, McQuade WH, Days AL. The plain abonimal roentgenogram in the management of encopresis. Arch Pediatr Adolesc Med 1995;149:623-7.CrossRefPubMed Rockney MD, McQuade WH, Days AL. The plain abonimal roentgenogram in the management of encopresis. Arch Pediatr Adolesc Med 1995;149:623-7.CrossRefPubMed
go back to reference Rouse M, Chapman N, Mahapatra M, Grillage M, Atkinson SN, Prescott P. An open, randomised, parallel group study of lactulose versus ispaghula in the treatment of chronic constipation in adults. Br J Clin Pract 1991;45:28-30.PubMed Rouse M, Chapman N, Mahapatra M, Grillage M, Atkinson SN, Prescott P. An open, randomised, parallel group study of lactulose versus ispaghula in the treatment of chronic constipation in adults. Br J Clin Pract 1991;45:28-30.PubMed
go back to reference Sanders JF. Lactulose syrup assessed in a double-blind study of elderly constipated patients. J Am Geriatr Soc 1978;26:236-9.CrossRefPubMed Sanders JF. Lactulose syrup assessed in a double-blind study of elderly constipated patients. J Am Geriatr Soc 1978;26:236-9.CrossRefPubMed
go back to reference Smith RG, Lewis S. The relationship between digital rectal examination and abdominal radiographs in elderly patients. Age Ageing 1990;19:142-3.CrossRefPubMed Smith RG, Lewis S. The relationship between digital rectal examination and abdominal radiographs in elderly patients. Age Ageing 1990;19:142-3.CrossRefPubMed
go back to reference Smout AJPM, Brummer RJM. Gastro-intestinale chirurgie en gastro-enterologie. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:878-84.PubMed Smout AJPM, Brummer RJM. Gastro-intestinale chirurgie en gastro-enterologie. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:878-84.PubMed
go back to reference Starreveld JS, Pols MA, Van Wijk HJ, Bogaard JW, Poen H, Smout AJ. The plain abdominal radiograph in the assessment of constipation. Z Gastroenterol 1990;28:335-8.PubMed Starreveld JS, Pols MA, Van Wijk HJ, Bogaard JW, Poen H, Smout AJ. The plain abdominal radiograph in the assessment of constipation. Z Gastroenterol 1990;28:335-8.PubMed
go back to reference Talley NJ, Jones M, Nuyts G, Dubois D. Risk factors for chronic constipation based on a general practice sample. Am J Gastroenterol 2003;98:1107-11.CrossRefPubMed Talley NJ, Jones M, Nuyts G, Dubois D. Risk factors for chronic constipation based on a general practice sample. Am J Gastroenterol 2003;98:1107-11.CrossRefPubMed
go back to reference Van den Berg M, Benninga MA, Di Lorenzo C. Epidemiology of childhood constipation: A systematic review. Am J Gastroenterol 2006;101:2401-9.CrossRefPubMed Van den Berg M, Benninga MA, Di Lorenzo C. Epidemiology of childhood constipation: A systematic review. Am J Gastroenterol 2006;101:2401-9.CrossRefPubMed
go back to reference Van der Meer J, Stehouwer CDA. Interne geneeskunde. 13e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2005. Van der Meer J, Stehouwer CDA. Interne geneeskunde. 13e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2005.
go back to reference Wald A. Constipation in the primary care setting: current concepts and misconceptions. Am J Med 2006;119:736-9.CrossRefPubMed Wald A. Constipation in the primary care setting: current concepts and misconceptions. Am J Med 2006;119:736-9.CrossRefPubMed
go back to reference Wesselius-De Casparis A, Braadbaart S, Bergh-Bohlken GE, Mimica M. Treatment of chronic constipation with lactulose syrup: results of a double-blind study. Gut 1968;9:84-6. Wesselius-De Casparis A, Braadbaart S, Bergh-Bohlken GE, Mimica M. Treatment of chronic constipation with lactulose syrup: results of a double-blind study. Gut 1968;9:84-6.
go back to reference Yang YX, He M, Hu G, Wei J, Pages P, Yang XH et al. Effect of a fermented milk containing Bifidobacterium lactis DN-173010 on Chinese constipated women. World J Gastroenterol 2008;14:6237-43.CrossRefPubMedPubMedCentral Yang YX, He M, Hu G, Wei J, Pages P, Yang XH et al. Effect of a fermented milk containing Bifidobacterium lactis DN-173010 on Chinese constipated women. World J Gastroenterol 2008;14:6237-43.CrossRefPubMedPubMedCentral
Metagegevens
Titel
NHG-Standaard Obstipatie
Auteurs
JM Diemel
APJM Van den Hurk
JWM Muris
MAM Pijpers
AAA Verheij
Publicatiedatum
01-09-2010
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Huisarts en wetenschap / Uitgave 9/2010
Print ISSN: 0018-7070
Elektronisch ISSN: 1876-5912
DOI
https://doi.org/10.1007/BF03089256

Andere artikelen Uitgave 9/2010

Huisarts en wetenschap 9/2010 Naar de uitgave

Intermezzo

Boos