Samenvatting
Vanaf de jaren dertig tot zestig van de afgelopen eeuw was het bestralen van de nasopharynx (vooral adenoïd en tuba) een gebruikelijke manier om klachten van middenoor of neusamandelen te behandelen. Dit gebeurde met lokaal geplaatste radiumnaalden, die voornamelijk gamma-straling uitzonden met een geringe penetratiediepte. Het gevolg was een verkleining van het volume van het weefsel. Daardoor verdwenen de klachten. Uit publieke angst voor ‘straling’ is deze therapie in onbruik geraakt. Men dacht dat je door bestraling van goedaardige afwijkingen wel eens kanker kon induceren (bijvoorbeeld schildklierzwellingen of hemangiomen). Uiteraard hangt die kans vooral af van de geabsorbeerde dosis, en natuurlijk van de lengte van de follow-up.