De kenmerken van leven zijn niet gebonden aan de grootte van een organisme. Men kan bij de elementaire functies van de levende organismen de volgende kenmerken onderscheiden:
Anatomie is de leer van de beenderen en de gewrichten. Deze moet voor de sportmasseur een hulpmiddel zijn bij zijn praktisch handelen en zijn bestudering van theoretische achtergronden. Het bewegingsapparaat is passief voorzover het om beenderen en kraakbeen gaat, die samen het geraamte van ons lichaam vormen en door gewrichten met elkaar in verbinding staan. Het is actief als het gaat om de spieren die door hun contracties het geraamte in zijn gewrichten laten bewegen. Bloed en lymfe voeden het bewegingsapparaat. De coördinatie berust bij het zenuwstelsel.
Verticale (longitudinale) lengteas van het lichaam: deze staat bij rechtopstaande houding loodrecht op de grond.
2
Transversale (frontale) dwarse as. Deze staat loodrecht op de lengteas en loopt van links naar rechts.
3
Sagittale as. Deze as loopt van de achterzijde naar de voorzijde van het lichaam, in de richting van de ‘pijl’ (sagitta) en staat loodrecht op beide, hiervoor genoemde assen.
Aan het skelet van het hoofd kunnen we twee delen onderscheiden: de hersenschedel (cranium cerebrale) en de aangezichtsschedel (cranium viscerale) (fig. 4.1).
Bij de spieren van het hoofd maken we onderscheid in mimische musculatuur, kauwmusculatuur, de voorste halsspieren en spieren met aanhechtingen aan de schoudergordel.
Als we de wervelkolom als geheel bekijken, dan is hij te vergelijken met een functioneel kogelgewricht (vanuit het bekken gezien is beweging in alle richtingen mogelijk). De bewegingsuitslag is in het cervicale gedeelte van de wervelkolom het grootst, omdat het hoofd bewogen moet worden.
‘Het schoudergewricht’ of articulatio humero-scapulare is een van de meest beweeglijke gewrichten van het menselijk lichaam. Deze grote mate van beweeglijkheid is een logische consequentie van de anatomische bouw van het ‘gewricht’.
Niet elke spier levert bij een bewegingsuitslag in een bepaald gewricht een even groot aandeel. Hierna worden achtereenvolgens de bewegingen genoemd, alsmede de spieren die deze bewegingen uitvoeren. De spieren die het belangrijkste aandeel leveren, worden het eerste genoemd.
Het heupgewricht heeft niet alleen sterke ligamenten, maar is daarnaast ook uitgerust met een sterk spierkorset. Dit zorgt voor een balans van de stam (hoofd, hals en romp) en armen, en verder voor het voortbewegen in het heupgewricht dat zo typisch is voor de mens.
Het bekken bekleedt een centrale rol bij houding en beweging van het lichaam. Zowel bij de bewegingen van de onderste extremiteiten, als bij de rompbewegingen gaat het bekken mee. De bekkenbewegingen worden beïnvloed door de spieren van de romp, de buik/rugspieren, en de spieren van het heupgewricht. Het bekken kan niet alleen voorover- en achteroverkantelen, en links en rechts kantelen, maar ook lichte torsiebewegingen van de bekkenhelften ten opzichte van elkaar maken. Het vooroveren achteroverkantelen gebeurt om een frontale as. Het links en rechts kantelen gebeurt om een sagittale as. Hierbij ontstaan bochten in de wervelkolom.
Prikkelbaarheid is een van de grondeigenschappen van het leven. In principe wordt dit in iedere cel bewerkstelligd. Bij hogere levenswezens en bij mensen is het zenuwstelsel zo ingedeeld, dat het signalen kan opnemen, verwerken en geleiden, respectievelijk een zinvolle reactie hierop kan geven. Door directe of indirecte stuur- en regelmechanismen wordt het lichaam steeds op nieuwe opgaven voorbereid. Hierbij moet het uitwendige en inwendige milieu goed gecoördineerd worden. Wanneer één lid van de keten uitvalt, treden storingen in het organisme op.
Het fosfaatsysteem (ATP en CP) is de snelst beschikbare energiebron voor de spier. Het is niet afhankelijk van zuurstof, dus er ontstaat geen vertraging door zuurstoftransport via longen en bloed. Zowel ATP als CP liggen in de spiervezel opgeslagen op de locatie waar de contractie plaatsvindt.
Het spijsverteringskanaal (tractus digestivus) is een lange met een slijmvlies beklede slang, waar in meer of mindere mate klieren aan toegevoegd zijn. De producten van deze klieren dienen voor de afbraak (vertering) van de opgenomen voedingsmiddelen, die alleen in de vorm van chemisch eenvoudige bestanddelen gebruikt kunnen worden.
Het hart en bloedsomloopsysteem verbindt alle lichaamsorganen tot een functionele eenheid. Dit systeem moet primair de biljoenen cellen van de verschillende lichaamsweefsels voorzien van voedingsstoffen en andere doelwitstoffen zoals zuurstof, warmte en hormonen. Verder zorgt het voor het transport van stofwisselingsafval.
Voor de afbraak van voedingsstoffen en het transport van direct voor het gebruik benodigde energie (ATP) heeft de mens zuurstof nodig. De aanwezigheid van zuurstof maakt de energieleverende afbraakprocessen in het lichaam mogelijk. Bij de oxidatie (afbraak) van de voedingsstoffen ontstaan energie, water en koolzuurgas. De opname van zuurstof en de afgifte van koolzuurgas vormt het middelpunt van gaswisseling, die we ademhaling noemen.
De huid is een belangrijk orgaan. Het omhult en bekleedt ons lichaam, en vormt als het ware een barrière tussen het inwendige milieu en de buitenwereld.
De onbewuste regeling van de samenwerking van de organen, van de groei, van de verbranding enzovoort, komt niet alleen tot stand door impulsen van het zenuwstelsel, maar ook door de regulerende invloed van het hormoonstelsel of endocriene stelsel, bestaande uit een aantal hormoonklieren.
In dit hoofdstuk wordt besproken op welke manier de verschillende organen in het lichaam hun activiteiten aanpassen aan de eisen die aan het lichaam gesteld worden, wanneer spierarbeid wordt verricht. De spieren kunnen alleen werken als er voldoende energie aanwezig is. In elke spier is een bepaalde voorraad energie aanwezig: het ATP. Deze voorraad is echter beperkt en zonder enige aanvulling of resynthese zal na enige tijd energiegebrek ontstaan.
Er zijn heel veel vormen van training. Maar toch zijn er op basis van intensiteit, duur en pauzes maar twee basismethoden van training van het UHV: duurtraining of intervaltraining. Daarnaast kennen we nog specifieke kracht- en snelheidstraining.
De sportmassage heeft zich aan eind van de vorige eeuw ontwikkeld uit de medische massage. Tot de sportmassage rekenen we ook de hygiënische massage. In de praktijk van de sportmasseur is een gedegen theoretische basis noodzakelijk om tot een goede uitvoering van de massage te komen. Belangrijk is om de ligging en het verloop van de spieren, die gemasseerd worden, te kennen.
Het toepassen van een complex van handgrepen op een ontbloot en ontspannen lichaamsdeel van een gezonde sportbeoefenaar, met het doel diens lichamelijke conditie te verbeteren, te bestendigen en/of eventuele nadelige gevolgen van die sport weg te nemen of deze zo min mogelijk te doen voelen.
Zoals in hoofdstuk 24 Inspanningsfysiologie besproken is, treden onder invloed van training functionele veranderingen in het lichaam op, die in een aantal gevallen leiden tot structurele veranderingen.
In de loop der jaren is een groot aantal methoden ontwikkeld die gerekend worden tot de ‘klassieke massage’. Hiertoe worden niet gerekend de specifieke methoden zoals die in de bindweefselmassage, periostmassage enzovoort, toegepast worden.
De principes van de EHBO moeten bij de blessurebehandeling onverkort worden toegepast. Bij de behandeling moet met twee hoofdpunten rekening worden gehouden:
Op basis van de gegevens die de sportmasseur heeft verkregen uit het algemeen functieonderzoek dat aan de massagebehandeling voorafgaat (zie paragraaf 3), bepaalt hij welk gewricht(en) en spier(en) hij vervolgens test.
Tapen en bandageren is een van de hulpmiddelen om belasting en belastbaarheid onder diverse omstandigheden op elkaar aan te passen. In de sport is het vaak zo, dat de belasting groter is dan de belastbaarheid van het weefsel. Daarmee is het risico aangegeven dat de sporter loopt om geblesseerd te raken bij het bedrijven van sport. In eerste instantie is het nu de bedoeling om de belastbaarheid van het bewegingsapparaat te verbeteren. Vaak moet dan ook individueel aangepaste training worden gegeven. Een trainer heeft echter met groepen te maken, zodat het vaak ondoenlijk is om individueel aangepaste training in de praktijk te brengen. De sportmasseur kan daarbij tegemoetkomen door de zwakke schakel te versterken met een bandage. Om dit optimaal te kunnen doen, dienen we een goede indruk te hebben van de belasting en de belastbaarheid.
Na een zware inspanning komt naast spierpijn ook wel spierkramp voor. Spierkramp is het optreden van spontane, onwillekeurige spiercontracties als teken van overbelasting van de spier. Wat de spierkramp veroorzaakt is niet duidelijk, maar het lijkt het gevolg van een verstoorde samenstelling van het intracellulaire milieu, eventueel zelfs van een beschadiging van intracellulaire structuren.