Samenvatting
Een patiënt op het ok-complex wordt altijd voorzien van een intraveneuze toegang om medicatie toe te dienen. Het perifeer infuus wordt het meest gebruikt, met als voordeel dat de medicatie direct in de bloedbaan terechtkomt, waardoor er geen first-pass effect door de lever plaatsvindt. Om de hoeveelheid per seconde te bepalen wordt gerekend met de wet van Hagen-Poiseuille. Behalve voor medicatietoediening zijn er ook andere toepassingen van intravasale toegang. Met een arterielijn kan de bloeddruk continu gemeten worden en met behulp van apparatuur kan hiermee ook het slagvolume van het hart worden berekend. Een centraalveneuze lijn of katheter (CVL/CVK) wordt ingebracht als de toestand van een patiënt dit vereist (toediening van bijvoorbeeld inotropica of antibiotica of monitoring van de hemodynamiek bij verwachte instabiliteit), mede ter voorkoming van schade aan de kleine, perifere bloedvaten. Ook andere soorten lijnen worden in dit hoofdstuk besproken.