Skip to main content
Top
Gepubliceerd in:
Omslag van het boek

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

1. Inleiding geneesmiddelen

Auteurs : Marieke van der Burgt, Els van Mechelen-Gevers

Gepubliceerd in: Medicatie in de praktijk

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Geneesmiddelen zijn stoffen die worden gebruikt voor een medisch doel: voor diagnose, behandeling en preventie van ziekten en klachten (zie paragraaf 1.1). Ze worden voor gebruik door patiënten in een bepaalde toedieningsvorm gemaakt: een tablet, een zetpil of als infuusvloeistof.
Geneesmiddelen kunnen via verschillende toedieningswegen in het lichaam worden gebracht. Een geneesmiddel kan worden toegediend op de plaats waar het moet werken (lokale toediening) of via een ander orgaansysteem op de plaats van werking komen (systemische toediening). Systemische toediening kan via het maag-darmkanaal (enteraal) of via andere orgaansystemen zoals het bloed of onderhuids (parenteraal) (zie paragraaf 1.2).
Een geneesmiddel bestaat uit de werkzame stof en daarnaast vul- en smaakmiddelen. De werkzame stof wordt met een verkorte versie van de chemische stofnaam aangeduid; wanneer de fabrikant zijn geneesmiddel een naam geeft, heet dat de merknaam (zie paragraaf 1.3).
Een geneesmiddel wordt met een bepaalde reden voorgeschreven: de indicatie. Een contra-indicatie is een reden om een bepaald middel niet voor te schrijven, omdat dat middel in die situatie schadelijk zou zijn. De werking van een middel is het bedoelde effect; bijwerkingen zijn ongewenste neveneffecten. Een placebo-effect is (een deel van) de werking die niet door het gebruikte middel wordt veroorzaakt. Een interactie is een wisselwerking tussen een geneesmiddel en andere geneesmiddelen of voeding. Als er een steeds hogere dosis nodig is, is er sprake van gewenning. Wanneer onthoudingsverschijnselen optreden na het stoppen met een geneesmiddel, is er sprake van verslaving. Geneesmiddelen kunnen bij sommige groepen patiënten andere effecten hebben (zie paragraaf 1.4).
Informatie over het medicijn vindt de patiënt in de bijsluiter (zie paragraaf 1.5). Een geneesmiddel begint te werken zodra het een minimumconcentratie in het bloed heeft bereikt (minimaal effectieve concentratie, mec). Het effect verdwijnt als de concentratie na enige of lange tijd onder dat minimum daalt. Boven een bepaalde concentratie worden veel geneesmiddelen toxisch (minimaal toxische concentratie, mtc). De werkzame concentratie ligt in het gebied tussen de mec en de mtc, de zogenoemde therapeutische breedte (zie paragraaf 1.6). Wanneer een middel wordt ingenomen voordat de vorige dosis voldoende is afgebroken, kan er ophoping (cumulatie) plaatsvinden (zie paragraaf 1.7).
Sommige groepen patiënten reageren anders op geneesmiddelen (zie paragraaf 1.8).
Een nieuw geneesmiddel mag pas gebruikt worden als het is beoordeeld en geregistreerd. De fabrikant die een nieuw middel heeft ontwikkeld, is de eerste twintig jaar de enige die dat middel mag produceren. Overigens zijn nieuwe middelen niet per se beter dan oudere. Zorgverzekeraars voeren een preferentiebeleid: zij vergoeden vaak alleen het goedkoopste middel uit een geneesmiddelengroep. Een arts kan een middel voorschrijven voor een andere werking dan in de registratie staat vermeld. Dat heet: off-labelgebruik. Weesgeneesmiddelen zijn middelen tegen zeldzame ziekten (zie paragraaf 1.9).
Metagegevens
Titel
Inleiding geneesmiddelen
Auteurs
Marieke van der Burgt
Els van Mechelen-Gevers
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1522-2_1