Samenvatting
De uitwendige neus bepaalt in belangrijke mate hoe een gezicht eruitziet. De stand, de vorm en de grootte zijn daarbij van belang en zijn eenvoudig te onderzoeken. Ook de doorgankelijkheid is belangrijk. Deze wordt bepaald door de stand van het neusseptum, de dikte van de conchae en het neusslijmvlies. Voor dit onderzoek, rhinoscopia anterior, wordt een (voorhoofds)lamp gebruikt. De neusbijholten komen in de laterale neuswand uit. In deze holten wordt slijm geproduceerd dat met een trilhaarslag via de ostia naar achterkant van de neus stroomt. De neusbijholten zijn beperkt te onderzoeken. Endoscopisch onderzoek of röntgenonderzoek is aangewezen. De neus is zeer goed doorbloed, waardoor wondgenezing meestal goed gaat. Maar door de goede doorbloeding kunnen neusbloedingen (epistaxis) heftig zijn. De reuk wordt opgevangen hoog in de neus door kleine zenuwuiteinden; dit zijn aftakkingen van de nervus ofactorius (NI) die door de lamina cribrosa (het zeefbeen) lopen.