Abstract
Mevrouw Van der Meer is al jaren in de praktijk. Haar man is vele jaren geleden na een ellendig ziekbed aan een carcinoom overleden. Naast haar onvervalste Jordanese tongval maakt die periode dat er een speciale band is. Ze komt maar moeizaam uit haar stoel in de wachtkamer en schuifelt de gang door. Binnengekomen klaagt ze over pijn in haar heupen en eigenlijk haar hele lijf. Ook haar armen willen niet echt. Ze is moe en heeft een slechte eetlust. Een paar jaar geleden had ze een pijnlijke schouder. In het elektronisch dossier staat dat er toen een bursitis was, die na een paar injecties over was. ‘Ken ik nou geen prik in mijn heup krijgen, je heb toen zo lekker geprikt. Ik ken bijna niet meer lopen en ik wor zo stijf…’