Skip to main content
Top

2005 | OriginalPaper | Hoofdstuk

12 Abortus en extra-uteriene graviditeit

Auteurs : Prof.dr. M.E. Vierhout, Prof.dr. F.B. Lammes

Gepubliceerd in: Praktische gynaecologie

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

De uitdrijving van de vrucht, al of niet spontaan, noemt men in Nederland een abortus wanneer deze plaatsvindt vóór de zestiende week van de zwangerschap. In het buitenland legt men de grens later, bij de twintigste week. Volgens de internationale definitie van de WHO spreekt men van ‘abortion’ bij een geboortegewicht tot 500 g (circa 22 weken). Deze definitie is overgenomen door de FIGO en geeft verwarring, omdat daardoor een overlapping ontstaat met de periode waarin wij in Nederland spreken van partus immaturus (16e-28e week). Er zijn duidelijke argumenten om de grens bij zestien weken te leggen. De placenta is op dat tijdstip voltooid, zodat daarna een spontane complete uitstoting verloopt als bij de partus. Voor de zestiende week vindt er een afscheuring plaats van de nog niet voltooide placenta, waarbij trofoblast en decidua in de uterus achterblijven. Bij zestien weken is de embryogenese voltooid, zodat stoornissen vóór de zestiende week tot spontane abortus leiden. Na de zestiende week vindt zelden meer een spontane uitstoting plaats. De scheidingslijn bij zestien weken hangt dus duidelijk samen met klinische verschillen. Een goed compromis is de steeds meer gebruikelijke indeling in ‘eerste’ en ‘tweede trimester’ abortus, waarbij de grens dus ligt aan het einde van de twaalfde week. Het Nederlandse spraakgebruik heeft zich in het laatste decennium zodanig ontwikkeld dat het woord ‘abortus’ synoniem is geworden met ‘kunstmatige beëindiging’. Bij het opnemen van de anamnese kan men beter vragen naar ‘miskraam’ of ‘spontane’ abortus.
Metagegevens
Titel
12 Abortus en extra-uteriene graviditeit
Auteurs
Prof.dr. M.E. Vierhout
Prof.dr. F.B. Lammes
Copyright
2005
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9620-7_12