Samenvatting
Alleen de aanwezigheid van (dreigende) chronische pijn is onvoldoende om als clinicus te beslissen om educatie over pijnfysiologie toe te passen. Educatie over pijnfysiologie kan uitgaan van het sensitisatiemodel. Wanneer we dit model uitleggen aan een individuele patiënt met chronische pijn, dan moeten we er zeker van zijn dat centrale sensitisatie ook bij deze patiënt aanwezig is. Centrale sensitisatie kan klinisch vastgesteld worden met gegevens verkregen uit de medische diagnose, het vraaggesprek, het klinisch onderzoek en de analyse van de behandelrespons. Als er voldoende klinische kenmerken zijn voor de diagnose centrale sensitisatie, dan zal er vanuit het biopsychosociale model gekeken worden naar onderhoudende factoren voor centrale sensitisatie, zoals pijncatastroferen, pijnhypervigilantie, kinesiofobie et cetera. Immers, pijneducatie is een uitgelezen manier om in een korte tijd inadequate pijncognities en maladaptieve overtuigingen over pijn bij te sturen. Tot slot is het belangrijk om pijneducatie toe te passen bij pijnpatiënten die geen dominante centrale sensitisatiepijn vertonen. In zulke situaties is het belangrijk om het sensitisatiemodel niet als educatiemodel te hanteren, maar daarentegen de pijnmatrix als educatiemodel te gebruiken.