Samenvatting
Een fysiotherapeut is deskundig in het analyseren, voorkomen, behandelen van en leren omgaan met problemen in het bewegend functioneren. Hierbij maakt de fysiotherapeut onderscheid in het door de patiënt getoonde bewegen, het ingeschatte vermogen tot bewegen, de praktische externe mogelijkheden, bewegingsomstandigheden en beweegcontext van de patiënt en de motieven en motivatie om te bewegen van de patiënt. Het fysiotherapeutisch handelen wordt gekarakteriseerd als het gericht verminderen en oplossen van een probleem en, zo mogelijk, voorkomen van problemen in het bewegend functioneren. Fysiotherapeut en patiënt hebben hierin samen en ook ieder afzonderlijk een rol. De fysiotherapeut doorloopt in dit proces verschillende fasen (zie tabel 2.2 in hoofdstuk 2), die in dit hoofdstuk verder beschreven worden (zie paragraaf 3.1 en afbeelding 3.1). Tijdens het fysiotherapeutisch onderzoek (de diagnostische fase) kan de fysiotherapeut verschillende strategieën gebruiken om te komen tot definiëring van het probleem (zie paragraaf 3.2). Continu zal de fysiotherapeut klinisch redeneren, om te komen tot onderbouwde en logische beslissingen. Het klinisch redeneren wordt uitgewerkt in paragraaf 3.3. Hierbij wordt aandacht geschonken aan evidence-based werken (het integreren van wetenschappelijke kennis, patiëntwaarden en klinische ervaring) en klinimetrie (het gebruik van meetinstrumenten). Tijdens al het fysiotherapeutisch handelen, inclusief het klinisch redeneren, handelt de fysiotherapeut volgens kenmerken van het methodisch handelen (zie paragraaf 3.4). De rol van kennis, vaardigheden en competenties van de fysiotherapeut en professionele gedragskenmerken van de fysiotherapeut zijn in paragraaf 3.5 in samenhang beschreven. Daarna wordt extra aandacht besteed aan vaardigheden om problemen op te lossen (zie paragraaf 3.6). Het hoofdstuk eindigt in paragraaf 3.7 met een kader voor fysiotherapeutische probleemoplossing, dat in de volgende hoofdstukken zal worden gehanteerd.