Inleiding
De volksgezondheid kan worden omschreven als ‘de omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking’. Deze definitie is in de praktijk bruikbaar, maar doet geen recht aan het feit dat er ook bij degenen zonder ziekte, letsel en gebrek veel variatie is in functioneren en subjectief welbevinden. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft ‘gezondheid’ in 1946 omschreven als ‘een toestand van volledig fysiek, mentaal en maatschappelijk welbevinden, en niet louter de afwezigheid van ziekte of gebrek’. Deze nadruk op ‘positieve’ aspecten van gezondheid is bekritiseerd vanwege de onhaalbaarheid van dergelijke ideaalbeelden, maar weerspiegelde ook het besef dat gezondheid niet als een doel op zichzelf moet worden gezien, eerder als een voorwaarde voor optimaal functioneren. Voor een goed begrip van ziekte en gezondheid is het noodzakelijk om het zieke individu te zien als onderdeel van een gezin, een bedrijf, een stad enzovoort. Kortom, van een populatie waarin bepaalde ziekterisico’s veel of juist weinig voorkomen. Er is namelijk een nauw verband tussen de kansen op gezondheid en het risico van ziekte voor het individu en voor de ‘volksgezondheid’ als geheel.