2011 | OriginalPaper | Hoofdstuk
Lijfwacht
Auteur : Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in: Het meeste gaat vanzelf over..., tenzij de dokter er op tijd bij is!
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Mijn grootouders waren hardwerkende mensen die weinig weet hadden van emoties. De beide oma's stierven al jong aan kanker, de opa's werkten hard en met hun handen. Het loon dat ze geacht werden mee naar huis te nemen, werd in de plaatselijke tapperij meestal meer dan gedecimeerd. De rol van steun en toeverlaat voor hun kinderen hadden mijn ouders dus niet bepaald van huis uit meegekregen. Ik kan me dan ook geen enkel moment uit mijn jeugd herinneren dat ik bij een van hen, hoe aardig zij ook waren, met iets persoonlijks heb aangeklopt. Daarvoor hadden wij andere functionarissen, zoals de pastoor en de hopman van de padvinderij. Bij de eerste ging ik neurotisch vaak ‘te biecht’, zonder dat ik daar overigens ooit iets mee opschoot. ‘Ho, ho!’, hoor ik u zeggen, ‘je zonden werden je toch maar mooi vergeven…’ Dat is waar(?), maar daar had ik pas wat aan in het hiernamaals, terwijl ik in het hiernúmaals nogal wat vragen en problemen had die mij urgenter voorkwamen. De pastoor hoorde mijn vragen trouwens toch niet. Afhankelijk van de lengte van mijn lijstje ‘zonden’ gaf hij mij twee tot zes keer het Onze-Vader-bidden als strafwerk. Het zou mij niets verbazen als hij tijdens dat biechten een romannetje of de krant zat te lezen. De hopman pakte het anders aan. Hij sloeg altijd vertrouwelijk een arm om je schouders en nodigde je uit vooral wel alles te zeggen. Ik heb dat nooit aangedurfd, als voorvoelde ik de dag waarop hij door de politie werd opgepakt. Een gebeurtenis die met veel dorpsgefluister werd omgeven; gefluister dat stopte als er kinderen in de buurt kwamen.