Skip to main content
Top

2009 | Boek

Handboek voor de co-assistent

Redacteuren: DR. W.J. Wiersinga, MW. DRS. B. Schimmer, PROF.DR. M. Levi

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

Boekenserie : Leidraadreeks

insite
ZOEKEN

Over dit boek

W.J. Wiersinga Doel van de coschappen is de voorbereiding op de registratie als arts volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezo- heidszorg (Wet BIG). De coschappen zijn het laatste deel van de medische studie en vormen dus het sluitstuk voor het voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Raamplan Geneeskunde. Gedurende de stageperiode ga je in toenemende mate zelfst- dig werken, krijg je meer verantwoordelijkheid en word je m- der begeleid, terwijl je kennis en vaardigheden toenemen en je leert deze adequaat toe te passen. Wat betekent dit nu in de praktijk? De perfecte coassistent is enthousiast, gemotiveerd, klaagt nooit en zet nooit iemand te kijk. Kortom, hij/zij is, zoals de Ame- kanen zeggen, een hammerhead: iemand die zich door alle obs- kels heen hamert om een klus geklaard te krijgen, en daarna om een nieuw werkje vraagt. Iemand die 110% geeft en nooit klaagt. [1] Iemand die echt naar werk verlangt .

Inhoudsopgave

Voorwerk

Inleiding

Inleiding
Abstract
Doel van de coschappen is de voorbereiding op de registratie als arts volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De coschappen zijn het laatste deel van de medische studie en vormen dus het sluitstuk voor het voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Raamplan Geneeskunde. Gedurende de stageperiode ga je in toenemende mate zelfstandig werken, krijg je meer verantwoordelijkheid en word je minder begeleid, terwijl je kennis en vaardigheden toenemen en je leert deze adequaat toe te passen.Wat betekent dit nu in de praktijk?
W.J. Wiersinga

ALGEMENE ANAMNESE EN ALGEMEEN LICHAMELIJK ONDERZOEK

Voorwerk
1. Anamnese in de praktijk
Abstract
De anamnese is wellicht het belangrijkste instrument van de (aankomend) arts om tot een juiste interpretatie van de klachten van een patiënt te komen, hieruit een waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen en een diagnostisch en/of therapeutisch beleid uit te werken.
A. Bolt, R.O.B. Gans
2. Communicatievaardigheden
Abstract
De ‘communicatieve taken’ van een beginnende coassistent zijn beperkt maar niet eenvoudig. Dat merk je zodra je probeert om met een hoofd vol hypothesen, vragen en onzekerheden ordelijk en efficiënt een anamnesegesprek te leiden, goed te luisteren en ook nog relevante en betrouwbare informatie te verzamelen.
W.J. Wiersinga, J.C.J.M. de Haes
3. Lichamelijk onderzoek – algemeen internistisch/chirurgisch
Abstract
Het lichamelijk onderzoek is het eerste ‘diagnosticum’ dat bijdraagt tot de differentiële diagnose. De mogelijkheid om aan het bed de diagnose te stellen moet zoveel mogelijk worden benut. Tijdens de coschappen is het van belang vertrouwd te raken met het lichamelijk onderzoek bij een (zieke) patiënt.
G. Choi, J.G.M. Tinnemans, S.A. Danner

SPECIËLE ANAMNESE EN SPECIEEL LICHAMELIJK ONDERZOEK

Voorwerk
4. Psychiatrisch onderzoek
N.C.C. Vulink, S. Sivapalaratnam, M.W. Hengeveld
5. Dermatologisch en venereologisch onderzoek
Abstract
Je neemt vaak eerst de dermatologische en dan pas de algemene anamnese af.
A.B. Wiersinga, W.A. van Vloten
6. Oogheelkundig onderzoek
Abstract
In figuur 6.1 wordt een schematisch overzicht gegeven van het oog. Je ziet de harde oogrok (sclera), de doorzichtige cornea, de uvea met de iris, het corpus ciliare en de choroidea, de retina de macula en de papil. De voorste oogkamer is de ruimte tussen cornea en iris/lens. In de kamerhoek wordt het kamerwater afgevoerd. De achterste oogkamer bevindt zich tussen de irisachterzijde en de lens. Het glasvocht is een fibrillair netwerk met een gelatineuze consistentie.
K. Hardus, P.L.L.J. Hardus, F. Hendrikse
7. KNO-onderzoek
Abstract
Vraag naar een- of tweezijdigheid van de klacht(en), verstopping, aanwezigheid en aard van afscheiding, niesbuien, epistaxis, reukstoornis en hoofd- en/of aangezichtspijn. Zijn de klachten seizoensgebonden of te provoceren? Zijn er traumata of operaties in de voorgeschiedenis?
G.M.H. Marres, R.J. Baatenburg de Jong
8. Neurologisch onderzoek
Abstract
Een goede anamnese kan het lichamelijk onderzoek beperken en vereenvoudigen en leiden tot tijdwinst. De structuur van de neurologische anamnese is niet anders dan die van een interne anamnese. Vooral belangrijk zijn de aard, intensiteit en het tijdsverloop (acuut/geleidelijk ontstaan, progressief, constant of wisselend) van de hoofdklacht. Voorgeschiedenis en medicijngebruik zijn van groot belang.
E. Richard, J. van Gijn
9. Urologisch onderzoek
Abstract
Leg vóór het uitkleden duidelijk uit wat je gaat doen. Geef eventueel de mogelijkheid om naar de wc te gaan. Geef een eenduidige uitkleedinstructie. Vraag de patiënt naar zijn ervaringen met eventueel eerder genitaal of rectaal onderzoek.
G.M.H. Marres, F.M.J. Debruyne
10. Gynaecologisch onderzoek
Abstract
Na de oriëntatie op de hoofdklacht ga je in op de volgende aspecten.
E. Jong, A.G. Bais, Th.J.M. Helmerhorst
11. Seksuele anamnese
Abstract
De seksuele anamnese is een belangrijk deel van de anamnese binnen elk vakgebied. Seksuele problemen komen vaak voor en kunnen een bijwerking zijn van medicatie en verschillende ziektebeelden (bijv. diabetes, hypothyroïdie, hypertensie, depressie). Het is belangrijk dat (toekomstige) artsen over kennis beschikken over seksuele problemen en deze goed kunnen hanteren – temeer daar de gevolgen van seksuele problemen ernstig kunnen zijn in de zin van psychische en relatieproblemen.
E. Jong, M.W. Hengeveld
12. Orthopedisch onderzoek
Abstract
Gegevens uit de anamnese geven het orthopedisch onderzoek een duidelijke richting. De geformuleerde werkhypothese wordt vervolgens door het lichamelijk onderzoek bevestigd of verworpen. In het algemeen verloopt het orthopedisch onderzoek van ieder lichaamsdeel in grote lijnen hetzelfde, met voor de meeste gewrichten een aantal specifieke functietesten. Hieronder volgt een aantal handige punten die voor elk onderzoek gelden.
K. Bogaard, C.N. van Dijk
13. Onderzoek bij kinderen en neonaten
Abstract
Neem aan het begin van de anamnese tijd om een goed contact te leggen met het kind en de ouders en toon oprechte belangstelling voor het probleem. Pas je anamnese aan de leeftijd van het kind en de situatie aan. Probeer tijdens de eerste fase van het consult een objectieve indruk te krijgen van de ernst van de situatie en observeer de relatie tussen ouders en kind en tussen de ouders onderling.
I. de Vreede, H.S.A. Heymans

VERSLAGLEGGING

Voorwerk
14. Verslaglegging
Abstract
Het medisch dossier bevat alle medische gegevens van de patiënt; het wordt gebruikt als geheugensteun, als manier van overdracht naar collega’s (bijv. voor de nachtdienst), maar het dwingt je ook alles eens goed op een rijtje te zetten. Als je iets opschrijft, ontdek je vaak pas wat je vergeten bent of zie je juist de verbanden. Bedenk voorts dat je alles wat je opschrijft later moet kunnen verantwoorden. Je kunt dan ook best je overwegingen of motivatie tot een bepaald beleid noteren.
G. Choi, S.A. Danner

AANVULLENDE DIAGNOSTIEK

Voorwerk
15. Bloed- en urinebepalingen
Abstract
Bij het verrichten van laboratoriumdiagnostiek zal de venapunctie op zich aanvankelijk een van de meest complexe stappen lijken. Al snel zal echter blijken dat het risico van ‘misprikken’ waarschijnlijk vele malen groter is tijdens het aanvragen van het labonderzoek en het interpreteren van de uitslag. Het kritisch aanvragen en beoordelen van labonderzoek dat werkelijk kan helpen bij het stellen van een diagnose, vergt niet alleen inzicht in de patiënt en de pathofysiologie, maar ook in de test en statistiek.
J. de Metz, J.A. Romijn, M. Levi
16. Bacteriologisch onderzoek
Abstract
In het gezonde menselijk lichaam zijn de volgende plaatsen steriel: cerebrospinale vloeistof, de lagere luchtwegen onder de larynx, de blaas, het beenmerg, bloed, sereuze vloeistoffen en weefsels. Aanwezigheid van micro-organismen op deze locaties wijst op een infectie. De slijmvliezen van de hogere luchtwegen boven de larynx, de tractus digestivus, de tractus genitalis bij de vrouw en de urethra zijn niet steriel; deze zijn gekoloniseerd met commensale flora. Commensale flora wil zeggen dat er microorganismen leven zonder de mens te schaden. Onder ongunstige omstandigheden kunnen deze organismen wel pathogeen worden en een opportunistische infectie veroorzaken. De aanwezigheid van commensale flora kan het zoeken naar een verwekker van een infectieziekte bemoeilijken, omdat het contaminatie van het materiaal veroorzaakt.
C.C.H. Goede, C.M.J.E. Vandenbroucke-Grauls
17. Röntgenfoto’s beoordelen
Abstract
Voor het beoordelen van een radiologisch onderzoek is het belangrijk dat je een aantal algemene kenmerken controleert (tabel 17.1 voor een conventionele röntgenfoto en tabel 17.5 voor een CT-scan). Hierna kan de tabel van het betreffende onderzoek stapsgewijs van boven naar beneden worden doorlopen om afwijkingen te achterhalen. Leer jezelf aan om dit elke keer volledig en op dezelfde manier te doen.
F.H. Berger, S. Sivapalaratnam, J.S. Laméris
18. Een ECG lezen
Abstract
Het elektrocardiogram (ECG) is de grafische weergave van de elektrische activiteit van het hart. Door het plaatsen van diverse elektroden op armen, benen en borst kan deze elektrische activiteit met een elektrocardiograaf vanuit 12 verschillende ‘richtingen’ (12-afleidingen-ECG) worden geregistreerd.
A.P.J. Klootwijk, M. Nieudorp
19. Longfunctieonderzoek
Abstract
Het longfunctieonderzoek is een patiëntvriendelijk, maar inspannend onderzoek. Het geeft indirect informatie over de mechanische eigenschappen van de longen, in de vorm van longvolumes (tijd-volumediagram) en stroomsterkte (volume-flowcurve). Deze informatie maakt het mogelijk een differentiële diagnose op te stellen.
H.W. Hovius, J.K. de Vries, D.S. Postma, J.J.W. Liesker

FARMACOTHERAPIE

Voorwerk
20. Een recept schrijven
Abstract
Bij het voorschrijven van een geneesmiddel moet rekening worden gehouden met een groot aantal factoren. Om niet per ongeluk iets te vergeten, kun je het beste gebruik maken van een vast algoritme. Je kunt hier een vergelijking maken met het algemeen lichamelijk onderzoek: iedere co leert dat dit volgens een vast patroon wordt verricht, en op den duur ken je dat patroon en sla je niets meer over. Bij het voorschrijven van geneesmiddelen is dit algoritme het stappenplan. In tabel 20.1 wordt dit schematisch weergegeven. In het begin is het zinvol heel schools alle stappen van boven naar onder af te werken. Naarmate je meer ervaring opdoet, kun je wel eens wat overslaan.
R. Koopmans, M. IJland, Th. Thien
21. Antihypertensiva
Abstract
Antihypertensiva zijn voornamelijk effectief om een beroerte te voorkomen, en dit geldt dus vooral voor bejaarden. Op het optreden van een hartinfarct hebben ze veel minder effect. Overigens wordt niet de hypertensie op zich behandeld, maar het risicoprofiel voor het krijgen van een hartinfarct of beroerte. Kijk dus ook naar roken, suikerziekte, cholesterol en familieanamnese. Bij een absoluut risico in tien jaar van meer dan 10% op een ‘gebeurtenis’ (beroerte of myocardinfarct) is therapie bespreekbaar; bij meer dan 20% is het een must. Bij minder dan 10% tienjaarsrisico wordt niet behandeld. Zie voor het schatten van dit risico bijvoorbeeld de tabellen van de CBO-consensus (http://​www.​cbo.​nl/​product/​richtlijnen). Hoge bloeddruk is gedefinieerd als een waarde > 140/90.
R. Koopmans
22. Hartmedicatie
Abstract
Decompensatio cordis is een syndroom, dus: er zijn meerdere oorzaken mogelijk. Soms kan oorzakelijk worden behandeld, bijvoorbeeld bij anemie door deficiënties (zie hoofdstuk 23). Een veelvoorkomende oorzaak is boezemfibrilleren (cave: hyperthyroïdie, die uiteraard op zich behandeld moet worden). Boezemfibrilleren kan ook worden behandeld met cardioversie (‘rhythm control’, met name als het recent is ontstaan, of als er veel klachten blijven bestaan bij een normale ventrikelfrequentie).
R. Koopmans
23. Anemiemedicatie
Abstract
Anemie als gevolg van deficiënties is gemakkelijk en zeer effectief te behandelen. Vergeet de mogelijke oorzaak niet (ijzergebrek bij een 70-jarige man kan wijzen op coloncarcinoom). In het lichaam bevindt zich 2–3 gram ijzer: 75% zit in de rode bloedcellen; de rest is opgeslagen in ijzerdepots in het beenmerg.
R. Koopmans
24. Longmedicatie
Abstract
Asthma bronchiale en COPD zijn twee verschillende aandoeningen. Dit is van belang voor de therapie.
R. Koopmans
25. Maag- en darmmedicatie
Abstract
Het peptisch ulcus stond bekend om zijn hoge recidiefpercentages tot in de jaren tachtig de bacterie Helicobacter pylori werd ontdekt als noodzakelijke factor voor het ontstaan. Als deze bacterie is gedood, krijgt de patiënt geen recidief. Sindsdien is het gebruikelijk om bij elk ulcus waar deze bacterie aanwezig is deze eradicatietherapie toe te passen. H.pylori kan per land en per streek wisselen in gevoeligheid voor antibiotica – een reden om de richtlijnen uit je eigen ziekenhuis of huisartsengroep eens te bestuderen.
R. Koopmans
26. Slaapmedicatie
Abstract
Slaapmedicatie (tabel 26.1) is vrijwel exclusief het terrein van de benzodiazepinen. De preparaten verschillen alleen op farmacokinetische gronden; de werking is bij alle hetzelfde: sedatie, tegengaan van convulsies, en spierverslapping.
R. Koopmans
27. Antidepressiva en antipsychotica
Abstract
Depressies komen veel voor en kunnen goed medicamenteus worden behandeld, ook als er een oorzaak voor is aan te wijzen (zoals een life event). Voor een effectieve therapie moet de medicatie in een adequate dosis worden gegeven gedurende minimaal zes maanden.
R. Koopmans
28. Corticosteroïden
Abstract
Corticosteroïden zijn geneesmiddelen die in de ware zin des woords als ‘panacee’ worden gebruikt. Bij talloze aandoeningen lijken ze effectief te zijn. De kennis en literatuur omtrent deze middelen is om die reden moeilijk te lezen en vaak irrationeel van opbouw.
R. Koopmans
29. Pijnstillende medicatie
Abstract
Bij zowel acute als chronische pijn moet je de ernst en de aard van de pijn inschatten en op grond daarvan een startniveau van pijnstilling kiezen. Bij chronische pijn nooit ‘zo nodig’ doseren maar een vast doseerschema aanbieden. Voorts is er een belangrijk onderscheid tussen viscerale en neuropathische pijn. De laatstgenoemde soort pijn treedt op als de zenuw zelf ziek is (bij bijv. diabetische neuropathie, trigeminusneuralgie en post-herpetische pijn); de behandeling geschiedt met middelen die de werking van zenuwen beïnvloeden: antidepressiva en anti-epileptica onder andere. In dit hoofdstuk wordt verder viscerale pijn behandeld: deze komt het meest voor en wordt veroorzaakt door een laesie ergens in of op het lichaam.
R. Koopmans
30. Diabetesmedicatie
Abstract
Insuline heeft een halfwaardetijd van 5 minuten. Variaties in werkingsduur van exogeen toegediend insuline worden verklaard door farmaceutische manipulaties die de resorptiesnelheid veranderen. Insulinemoleculen vormen in de subcutis eerst complexen van 6 stuks, daarna van 2 stuks, waarna de individuele moleculen vrijkomen voor resorptie. Door de ‘kleverigheid’ te beïnvloeden kan dit proces worden versneld of verlangzaamd. Verlangzaming verkrijgt men door zink of protamine toe te voegen, versnelling door het insulinemolecuul zodanig te wijzigen dat de tertiaire eiwitstructuur wordt veranderd terwijl de werking hetzelfde blijft (dit is bijvoorbeeld gebeurd met insuline lispro, waarbij de aminozuren lisine en proline van plaats zijn verwisseld; andere voorbeelden zijn insuline aspart en glargine).
R. Koopmans
31. Antibiotica
Abstract
Een belangrijke groep antibiotica vormen nog steeds de bètalactam-antibiotica, met name de penicillinen; in het ziekenhuis zijn ook de cefalosporinen van belang.
R. Koopmans

CAPITA SELECTA

Voorwerk
32. Algemene interne geneeskunde
A. Bolt, R.O.B. Gans, H.P. Sauerwein, M. Levi
33. Chirurgie
Abstract
Voordat een keuze gemaakt wordt tussen een operatie en een conservatieve behandeling moet altijd een zorgvuldige afweging worden gemaakt. In veel klinieken wordt de indicatiestelling de dag voor de operatie nog eens kritisch getoetst in een patiëntenbespreking.
M.C.G. van de Poll, P.B. Soeters
34. Anesthesie
Abstract
Het specialisme anesthesiologie omvat de kennis en vaardigheden die nodig zijn om een patiënt voor te bereiden op een operatieve ingreep, die ingreep goed te laten doorstaan en de nazorg in goede banen te leiden.
R. Hoogendoorn, G. Jonker, M. van Wijhe
35. Gynaecologie en verloskunde
Abstract
In de laatste weken van de zwangerschap treden al uteruscontracties (braxton-hickscontracties) op. Mede onder invloed daarvan kan de cervix week worden. De portio komt meer centraal in het baringskanaal te liggen en gaat verstrijken. De contracties worden weeën, die als pijn in de buik en in de rug worden ervaren en soms uitstralen naar de benen. De cervix wordt weker onder invloed van prostaglandinen en gaat verstrijken en ontsluiten.
E. Jong, A.G. Bais, Th.J.M. Helmerhorst
36. Kindergeneeskunde
Abstract
De kindergeneeskunde werd in het verleden vaak gezien als een soort interne geneeskunde, maar dan voor kinderen. Een kind is evenwel geen kleine volwassene, de kinderleeftijd wordt immers gekenmerkt door groei en ontwikkeling vanaf de geboorte tot aan de jong volwassen leeftijd. Het vóórkomen van ziektebeelden verschilt sterk per leeftijdsgroep en ook de wijze waarop dezelfde ziekte zich klinisch manifesteert kan in de verschillende levensfasen uiteenlopen. De kindergeneeskunde is een breed vak met raakvlakken aan praktisch alle medische specialismen, zoals dermatologie, neurologie, KNO, chirurgie, orthopedie. Ook op het emotionele vlak brengt ziekte van een kind veel teweeg, zowel voor het kind zelf als voor de ouders en het gezin als geheel.Wat het betekent voor een kind om in het ziekenhuis te liggen, en hoe om te gaan met ongerustheid van de ouders, verdient vaak evenveel aandacht als de ziekte van het kind op zich.
I. de Vreede, H.S.A. Heymans

VAARDIGHEDEN

Voorwerk
37. Infuus
Abstract
Infuusvloeistoffen zitten in een zak of fles. Bij het inlopen van de vloeistof trekt een fles zich vacuüm. Een fles heeft een ontluchtingsslang nodig. Een infuus moet altijd worden opgestart met een kristalloïd dat extravasaal niet laederend is, bijvoorbeeld NaCl 0,9%; pas daarna kun je andere vloeistoffen of medicijnen toevoegen.
J.G.M. Tinnemans
38. Arteriepunctie
Abstract
De arteriïle bloedgasanalyse geeft belangrijke informatie over de alveolaire ventilatie, het zuurstoftransport en het zuur-baseevenwicht. In de acute geneeskunde is deze informatie vaak essentieel voor het therapeutisch beleid. Zie voor de interpretatie hoofdstuk 15.
J.G.M. Tinnemans
39. Katheter à demeure (CAD)
Abstract
Voor een katheter à demeure worden meestal verblijfskatheters van het type Foley gebruikt met een dikte Ch 16 of 18. De katheterisatie moet aseptisch worden uitgevoerd. De benodigdheden zitten vaak in een kant-en-klaar pakketje.
M.C.G. van de Poll, P.B. Soeters, J.G.M. Tinnemans
40. Wondverzorging
Abstract
In grote lijnen wordt onderscheid gemaakt tussen thermische, chemische en mechanische letsels. Altijd dient zorgvuldig onderzoek verricht te worden naar de aanwezigheid van ernstige of levensbedreigende letsels die tegelijkertijd met de zichtbare verwonding ontstaan zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan luchtwegproblemen door inademing van chemicaliën of hete gassen en circulatieproblemen door (inwendig) bloed- of vochtverlies. Pas als je je ervan vergewist hebt dat de patiënt respiratoir en hemodynamisch (ABC) stabiel is, kun je beginnen met de wondverzorging.
M.C.G. van de Poll, P.B. Soeters
41. Hechten
Abstract
Kwets zo min mogelijk weefsel met het pincet en gebruik scherp en atraumatisch hechtmateriaal.
M.C.G. van de Poll, P.B. Soeters
42. Gipsen
Abstract
Hoewel de conservatieve behandeling van fracturen aan de extremiteiten zeker niet het enige indicatiegebied vormt voor gipsimmobilisatie, zullen we ons in deze paragraaf hier wel op richten. Gipsimmobilisatie is alleen mogelijk bij ongecompliceerde fracturen zonder dislocatie of na onbloedige repositie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de gipsspalk en het circulaire gipsverband.
M.C.G. van de Poll, P.B. Soeters
43. Spoedeisende medische assistentie (SEMA)
Abstract
Ieder jaar raken 2,4 miljoen mensen door een ongeval zodanig gewond dat zij medische behandeling nodig hebben. Bijna de helft van deze slachtoffers is jonger dan 35 jaar; in deze leeftijdscategorie zijn ongevallen doodsoorzaak nummer één. Na hart- en vaatziekten, kwaadaardige aandoeningen en longaandoeningen zijn ongevallen de vierde doodsoorzaak in alle leeftijdscategorieën tezamen. Door een goede extra- en intramurale organisatie van de zorg voor ongevalspatiënten kunnen morbiditeit en mortaliteit dalen.
H.J.J. van der Steeg, H.J. ten Duis

DE POSITIE VAN DE COASSISTENT

Voorwerk
44. De eerste kennismaking met de werkelijkheid van het coschap
Abstract
Voor veel coassistenten zijn de eerste dagen waarin zij volwaardig coassistent zijn (dus na alcoschappen, introductiecoschappen of wat voor andere inleidingen ook) overweldigend. Ze krijgen niet langer met ‘onderdelen’ van een zorgvuldig geselecteerde patiënt te maken (een bepaalde afwijking bij lichamelijk onderzoek, een leerzame anamnese) maar met de gehele patiënt, inclusief zijn angsten, verwachtingen, boosheid, verdriet of wanhoop. Voorts staat de coassistent er alleen voor: hij heeft niet langer samen met collega’s te maken met de bewuste patiënten, nee: het is ‘zijn’ patiënt, en bij moeilijke vragen kan hij niet langer hopen dat een slim vriendje het voor hem oplost. Ook wordt hij, hoewel de patiënt in principe weet dat hij met een coassistent te maken heeft, vaak als arts beschouwd door de patiënt of diens naasten, of in ieder geval als een bijna-arts die vaak gemakkelijker benaderbaar is dan de zaalarts.
S.A. Danner
45. De coassistent en de wet
Abstract
Coassistenten zijn betrokken bij de medische hulpverlening aan patiënten. Dat betekent dat zij, ook al verkeren zij nog in een opleidingssituatie, direct of indirect te maken hebben met rechtsregels (wetgeving en rechtspraak) betreffende de gezondheidszorg. Het geheel van die regels wordt aangeduid als gezondheidsrecht.
J.K.M. Gevers
46. Time-management
Abstract
De dagbesteding van de coassistent lijkt totaal niet meer op het relaxte leven van een student: je moet ’s ochtends al vroeg op en maakt lange dagen; als je niet te moe bent kun je ’s avonds misschien nog wat nuttigs of wat leuks gaan doen. Als je niet goed met je tijd omgaat, raakt de verhouding tussen werk en tijd verstoord, waardoor je uiteindelijk onder druk komt te staan. De vraag is dan ook hoe je als coassistent het beste je tijd kunt indelen: hoe werk je zo effectief en zo efficiënt mogelijk?
B. Schimmer
47. Coassistent en wetenschap
Abstract
Zonder wetenschappelijk onderzoek staat de geneeskunde stil. Er zijn daarom voortdurend verse artsen nodig die de patiëntenzorg kunnen en willen combineren met wetenschappelijk onderzoek. Idealiter moet iedere arts die in de gezondheidszorg werkzaam is enige ervaring hebben met wetenschappelijke aspecten van het vak: ten eerste om in de praktijk goed en slecht onderzoek te kunnen onderscheiden, en ten tweede om gericht aan wetenschappelijk onderzoek te kunnen deelnemen. Vanwege het bijkomende motief ‘carrie`re maken’ wordt ten onrechte wel eens neerbuigend over onderzoek gedaan; het is in de eerste plaats nodig, en het is bovendien spannend.
J. van Gijn

DE CO-INFORMATIEGIDS

Voorwerk
48. Aanbevolen literatuur
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
49. Literatuur zoeken
Abstract
Van de verschillende bestaande databases van medische literatuur is Medline, naast Embase (met de nadruk op geneesmiddelen) en Cochrane (met reviews en overzichten van evidencebased medicine) de bekendste. PubMed is een zoekmachine waarin meer dan 15 miljoen publicaties opgenomen zijn. De eerste dateren uit de jaren vijftig van de vorige eeuw en de nieuwste artikelen van de belangrijkste tijdschriften worden tegenwoordig op het moment van verschijnen direct ingevoerd. Omdat er per jaar zeker 1 miljoen artikelen in 40.000 medischwetenschappelijke tijdschriften verschijnen, is een goede zoekstrategie geboden. De juiste vraag – wat zoek ik nu eigenlijk op? – is hierbij essentieel.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
50. Internet voor de coassistent
Abstract
Het gebruik van het internet als bron van medische informatie is niet meer weg te denken bij de huidige coassistent. Het internet is handig bij de voorbereiding op een coschap, voor informatie van een presentatie of om even snel iets op te zoeken. Het internet kan echter riskant zijn, omdat iedereen gegevens op het net kan zetten. Informatie kan dus onjuist of incompleet zijn. Anderzijds kunnen adreswijzigingen voorkomen en kan het gebeuren dat adressen tijdelijk niet geopend kunnen worden. In tabel 50.1 wordt een overzicht gegeven van de websites met medische informatie.
B. Reinacher, D.S. van Grootheest
51. Medische organisaties en verenigingen
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
52. Beroepsuitoefening na het artsexamen
Abstract
De beweegredenen om de studie geneeskunde te gaan volgen zijn uiteenlopend. Onderzoek onder eerstejaars studenten geneeskunde laat zien dat de grootste voorkeur uitgaat naar de beroepen chirurg, internist, gynaecoloog, kinderarts en huisarts. Tijdens en vlak na de medische opleiding bestaat er een grote voorkeur voor de curatieve beroepsuitoefening. Slechts een klein deel van de pas afgestudeerde artsen geeft de voorkeur aan een niet-curatieve functie. In toenemende mate omvat de medische beroepsuitoefening naast de curatieve zorg ook niet-curatieve werkzaamheden. Ongeveer 64% van de artsen in Nederland werkt curatief, 26% is volledig niet-curatief werkzaam en ongeveer 10% werkt deels niet-curatief. Deze uitkomsten staan in schril contrast met de beroepsvoorkeur tijdens en kort na de studie geneeskunde.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Nawerk
Meer informatie
Titel
Handboek voor de co-assistent
Redacteuren
DR. W.J. Wiersinga
MW. DRS. B. Schimmer
PROF.DR. M. Levi
Copyright
2009
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-9237-7
Print ISBN
978-90-313-5565-5
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9237-7