2012 | OriginalPaper | Hoofdstuk
Tip
Swipe om te navigeren naar een ander hoofdstuk
Gepubliceerd in:
36 zieke kinderen
aangeboren heupafwijking
Log in om toegang te krijgen
U gaat met de moeder na of het risico voor congenitale heupdysplasie bij haar baby verhoogd is:
wat was er precies met haar zus aan de hand? Waaruit bestond de behandeling en hoe is het daarna gegaan?
zijn de heupen van de baby eerder onderzocht? En zo ja, wanneer en met welk resultaat?
was er in deze zwangerschap weinig vruchtwater (oligohydramnion)?
was er stuitligging?
was er meerlingzwangerschap?
was er scheefhals (torticollis)?
Inspectie van heupen en benen. Het kind ligt bloot op een stevige ondergrond met egale of symmetrische belichting. De onderzoeker zit of staat aan het voeteneind, de moeder zit aan het hoofdeind en fixeert op uw aanwijzing het bekken in middenstand. Ligt een van de bovenbenen naar buiten gedraaid? Is er asymmetrie van spontane bewegingen? Is er bij symmetrische stand van het bekken en gestrekte benen verschil in beenlengte of is er verschil in kniehoogte bij haaks gebogen knieën en heupen (test van Galeazzi)? Is er promineren van een trochanter major? Let op: bij dubbelzijdige afwijking is de symmetrie behouden.
Beweeglijkheid van de bovenbenen. Beperkte abductie in één of twee heupen. Deze beperking is het grootst bij een flexie van het been in de heup van 60 graden. Een abductie tot 70 graden moet dan normaliter te bereiken zijn.
Ander onderzoek. De handgreep van Ortolani (1937) dient voor het aantonen van een (sub)luxatie en die van Barlow (1952) voor het aantonen van een luxeerbare heup. Deze zijn alleen in de eerste één tot twee levensweken goed uitvoerbaar en kunnen dan dienen als screeningsmethode voor heupdysplasie. In de leeftijd van drie tot zes maanden is echografie van de heupen goed mogelijk, daarna wordt dit steeds moeilijker door toenemende ossificatie. Röntgendiagnostiek is door toenemende zichtbaarheid van de kern van de femurkop daartoe een goede mogelijkheid vanaf de leeftijd van drie maanden.
Een asymmetrische bilplooi geeft op zichzelf nog weinig reden voor specialistisch onderzoek, want de ervaring met deze bevinding leert dat de afwijking in de regel niet meer betekent dan een onschuldige asymmetrie van de weke delen. Maar in dit geval is er meer aan de hand. Ten eerste is er een tante met vermoedelijk een aangeboren heupdysplasie. Ten tweede kan er onvrede of ongerustheid bij de ouders zijn gewekt, doordat in een vroegere fase was verzuimd navraag naar heupdysplasie te doen en de handgrepen van Ortolani en Barlow toe te passen. U doet er dan ook verstandig aan aanvullend echo-onderzoek aan te vragen of het kind ter beoordeling naar een kinderarts of orthopedisch chirurg te verwijzen.
Bijvoorbeeld: ‘Geachte collega, hierbij vraag ik uw onderzoek en advies betreffende ..., drie maanden oud. Een zus van moeder (SM) heeft vermoedelijk heupdysplasie gehad en bovendien is er bezorgdheid wegens een asymmetrische bilplooi. Met collegiale groet, ... ’
Meisjes en eerstgeborenen hebben een verhoogd risico voor congenitale heupdysplasie.
-
wat was er precies met haar zus aan de hand? Waaruit bestond de behandeling en hoe is het daarna gegaan?
-
zijn de heupen van de baby eerder onderzocht? En zo ja, wanneer en met welk resultaat?
-
was er in deze zwangerschap weinig vruchtwater (oligohydramnion)?
-
was er stuitligging?
-
was er meerlingzwangerschap?
-
was er scheefhals (torticollis)?
go back to reference Burger BJ, Burger JD, Bos CF, Obermann WR, Rozing PM, Vandenbroucke JP. Neonatal screening and staggered early treatment for congenital dislocation or dysplasia of the hip. Lancet 1990;336:1549-53. Burger BJ, Burger JD, Bos CF, Obermann WR, Rozing PM, Vandenbroucke JP. Neonatal screening and staggered early treatment for congenital dislocation or dysplasia of the hip. Lancet 1990;336:1549-53.
- Titel
- 14
- DOI
- https://doi.org/10.1007/978-90-313-8424-2_14
- Auteurs:
-
Guus de Jonge
Arwen Sprij
- Uitgeverij
- Bohn Stafleu van Loghum
- Volgnummer
- 14