De manisch-depressieve stoornis is een boeiende stoornis voor de buitenstaander. De ene keer heb je te maken met een joviale buurman die je uitbundig complimentjes maakt over je leuke truitje. De volgende ochtend kan dezelfde man het nauwelijks opbrengen om ‘goeiemorgen’ tegen je te zeggen. En als je pech hebt, houdt hij je de keer daarop de halve nacht wakker omdat ‘componeren nu eenmaal ’s nachts het beste gaat’. Voor de buurman zelf is de stoornis meer dan alleen maar boeiend:
Zoals in hoofdstuk 1 is opgemerkt wordt de diagnose manisch-depressieve stoornis vaak pas na jaren gesteld. Dat betekent dat de meeste mensen meerdere episoden hebben gehad voordat het duidelijk is wat er precies aan de hand is. Helaas betekent dat ook dat er kostbare tijd verloren is gegaan, terwijl het juist bij de manisch-depressieve stoornis van groot belang is dat er vroegtijdig met de behandeling wordt begonnen.
Het is niet makkelijk om een manisch-depressieve stoornis te hebben. Zelfs als je redelijk stabiel bent is het iets waar je toch eigenlijk de hele tijd in ieder geval een beetje rekening mee moet houden. Het zal dan ook bijna onmogelijk zijn om de stoornis voor je directe omgeving verborgen te houden. Nu hoeft dat natuurlijk ook niet, want wie kan je beter bijstaan in moeilijke tijden dan je ouders of je partner of je vrienden? Bovendien zullen zij waarschijnlijk al lang gemerkt hebben dat er iets aan de hand is. Met name de hypomane episoden zijn voor hen vaak eerder zichtbaar dan voor de persoon met mds zelf.
Manisch-depressief ben je voor je hele leven. Het is niet een ziekte die overgaat. Het is een ziekte waar je – als je het in lichte mate hebt – zonder al te veel beperkingen mee kunt leven. Dat zijn de mensen die zelden of nooit een beroep op hulpverleners hoeven te doen. Heb je het in wat ernstiger mate, dan zal je niet zonder onderhoudsmedicatie kunnen. En mensen die de ziekte in ernstige vorm hebben, zullen nog meer moeten doen – en vooral ook laten – om zo normaal mogelijk te kunnen functioneren.