Samenvatting
Een radiotherapie-geassocieerde longziekte wordt beschouwd als een moeilijke diagnose door de vaak aanwezige pulmonale comorbiditeit en de weinig specifieke klachtenpresentatie. Meestal ontstaat een radiatiepneumonitis vanaf een tot zes maanden na bestraling van de borstkas, met een piek in de eerste twaalf weken. Radiotherapie-geïnduceerde longfibrose kan tot meer dan een jaar na de start van de behandeling nog ontstaan. De meeste patiënten hebben progressieve droge hoestklachten en (soms milde) kortademigheidsklachten. Tevens kan er sprake zijn van algehele malaise, een verminderd inspanningsvermogen, laaggradige koorts (< 10 %), hemoptoe en thoracale pijn. Het lichamelijk onderzoek en het laboratoriumonderzoek zijn vaak helemaal normaal of aspecifiek met bijvoorbeeld alleen verhoogde ontstekingswaardes. Voor de huisarts is het van belang om bij hoesten en kortademigheid na radiotherapie van de borstkas een radiatiepneumonitis te overwegen en zo nodig door te verwijzen naar de longarts. De longarts kan met aanvullend onderzoek andere oorzaken uitsluiten en behandeling met prednisolon starten.