Ongeveer 80% van de Nederlanders lijdt jaarlijks aan een of andere vorm van hoofdpijn: 60% hiervan bestaat uit migraine, spanningshoofdpijn, clusterhoofdpijn of medicatie-overge-bruiks hoofdpijn. De resterende 40% bestaat uit de andere vormen van hoofdpijn, zoals trigeminusneuralgie, hoofdpijn bij sinusitis, verhoogde intracraniale druk, refractiestoornis van de ogen.
In tabel 1 (p. 14/15) wordt een overzicht gegeven van de symptomen en begeleidende verschijnselen van de vier belangrijkste vormen van hoofdpijn, te weten migraine, spanningshoofdpijn, clusterhoofdpijn en medicatie-overgebruiks hoofdpijn.
Op grond van anamnese en oriënterend neurologisch onderzoek met in achtneming van mogelijke alarmsymptomen bij acuut ontstane hoofdpijn kan de arts in de meeste gevallen tot een diagnose komen. Meerdere vormen van chronisch recidiverende hoofdpijn komen vaak tegelijkertijd voor bij één en dezelfde patiënt. Hierdoor ontstaat er soms een gemengde presentatie van kenmerken van primaire vormen van hoofdpijn die aanleiding kunnen geven tot een onontwarbare diagnostische puzzel.
Na de belangrijkste fase, namelijk het stellen van de juiste diagnose en uitsluiten van andere oorzaken, gaat men over tot de behandeling. De behandeling van chronisch recidiverende hoofdpijn berust op een viertal pijlers, te weten 1) geruststellen, uitleggen en voorlichten, 2) conservatieve behandelingsmethoden, 3) medicamenteuze therapie en 4) vervolgen met behulp van een hoofdpijndagboek.
De term menstruele migraine wordt door patiënt en arts nogal snel gegeven aan iedere vorm van hoofdpijn die een of andere relatie heeft met de menstruatie. Over welk type hoofdpijn gaat het en welke relatie met de menstruatie bestaat er precies? Kenmerkend voor menstruele migraine zijn ernstige, langdurige en lastig behandelbare aanvallen die – in vergelijking met gewone migraine – vaak gepaard gaan met meer misselijkheid en braken. Het merendeel van de aanvallen treedt op in de twee dagen voorafgaande aan het begin van de menstruatie of op de eerste dag, gewoonlijk steeds op hetzelfde tijdstip.
In 60-70% van de zwangerschappen wordt een frequentieafname van de aanvallen van migraine waargenomen, vooral in het tweede en derde trimester. Bij een klein percentage van de zwangerschappen blijft migraine toch een groot probleem of lijkt zelfs toe te nemen. De zwangerschap legt beperkingen op aan de behandeling van migraine. In principe willen we geen medicatie geven aan een vrouw die zwanger is. MacGregor heeft onlangs een goed overzicht gepubliceerd over het gebruik van medicatie in de verschillende zwangerschapsperiodes. In de tabellen 3 en 4 wordt dit samengevat.
Terwijl de prevalentie van migraine afneemt bij het stijgen van de leeftijd, neemt deze vaak weer toe in de periode net voor of tijdens de menopauze en verbetert meestal hierna. Vrouwen lijken soms opnieuw de puberteit door te maken in omgekeerde volgorde wat betreft de migraine. De verbetering post meno pauzaal wordt waarschijnlijk verklaard door de lagere oestrogeenspiegels en hoge follikelstimulerend hormoonspiegels. Deze toename moet worden uitgelegd met benadrukking van het meestal tijdelijke karakter; het kan nodig zijn opnieuw tijde lijk de bekende specifieke acute en preventieve medicatie voor te schrijven.
Migraine bij kinderen kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan klinische symptomen en verschijnselen. Dientengevolge bestaan er veel verschillende definities en een grote variatie van epidemiologische gegevens betreffende migraine.
Het is aangetoond dat ontspanningstraining, biofeedback en cognitieve gedragstherapie elk een preventief effect hebben op vooral de aanvalsfrequentie van migraine. Het effect is matig groot en gemiddeld 32-49%, versus 5% bij wachtlijstcontrole en 9% bij aandachtscontrole. Hetzelfde is aangetoond voor de hoofdpijnfrequentie of de hoofdpijnindex (een gecombineerde maat waar hoofdpijnfrequentie deel van uitmaakt) van spanningshoofdpijn. Het effect is behoorlijk groot en gemiddeld 37-48%, versus 1,6% bij wachtlijstcontrole en 17% bij aandachtscontrole. Het gaat hierbij om afzonderlijke effecten van de methoden. Het is niet zeker dat BF het effect van OT versterkt. Kiest men voor biofeedback dient men zich te realiseren dat alleen de effecten van de elektromyografische BF en de temperatuur BF zijn aangetoond.