Skip to main content
Top

2010 | mbo verpleegkundige/niveau 4 | Boek

Het oncologie formularium

een praktische leidraad

Redacteuren: Dr. ir. J.J.M. van der Hoeven, Prof. dr. D.T.Th. Wagener, Drs. J.Ph. Dalmeijer

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Elke huisarts, elke specialist, in welke discipline dan ook, komt in zijn leven met kanker in aanraking. Ook elke leek maakt in zijn directe omgeving kanker mee. Het Oncologie Formularium beschrijft naast een aantal algemene hoofdstukken betreffende de incidentie van de verschillende kankersoorten de oorzaken en diagnostiek en de behandeling van kanker, waarbij ingegaan wordt op de principes van chirurgie, radiotherapie, chemotherapie, hormonale therapie en doelwittherapie (targeted therapy), komen de belangrijkste tumorsoorten ter sprake. De hoofdstukken worden afgesloten met een samenvatting van de kernpunten, waardoor een snelle oriëntatie mogelijk wordt. Aan het eind zijn patiëntenverenigingen met hun contactadressen opgenomen en een register. De redactie is erin geslaagd auteurs aan te trekken die op de door hen besproken onderwerpen een specifieke expertise hebben opgebouwd. Een huisarts in de redactie bewaakte de inhoud, zodat die niet te gedetailleerd of te specialistisch is geworden. Dit heeft geleid tot heldere hoofdstukken, ideaal geschikt om snel in de problematiek van een bepaalde kankersoort thuis te raken.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Inleiding

Voorwerk
1. Algemene aspecten, incidentie, oorzaken, alarmsymptomen en principes van behandeling van kanker
Samenvatting
Volgens de overlevering was het Hippocrates die overeenkomst zag tussen een kreeft met zijn dreigende scharen en de ziekte kanker. Hij zou het geweest zijn die het Griekse woord ‘karkinos’ gebruikte om de eigenschappen van de ziekte te beschrijven.
W.R. Gerritsen

Verschillende tumorsoorten

Voorwerk
2. Longkanker
Samenvatting
  • Incidentie longkanker in Nederland is 10.000 patiënten.
  • Treedt vooral op bij rokers met COPD en ouder dan 60 jaar.
  • Het niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) komt in 70% van de gevallen voor.
  • Kleincellig carcinoom komt in 15% van de gevallen voor.
  • Bij presentatie blijkt bij 70% van de patiënten sprake van een lokaal uitgebreide of gemetastaseerde ziekte.
  • Een veranderd hoestpatroon en hemoptoë zijn de belangrijkste symptomen.
  • Histologisch onderzoek middels bronchoscopie of punctie/biopsie is de gouden standaard.
  • De vroege stadia van NSCLC kunnen behandeld worden met chirurgie, meestal gevolgd door (adjuvante) chemotherapie.
  • Lokaal uitgebreide tumoren (mediastinale lymfeklierbetrokkenheid) worden primair behandeld met chemo- en radiotherapie (gelijktijdig).
  • De vijfjaarsoverleving van de gehele groep ligt rond de 16%.
  • Bij metastasen op afstand is de standaardbehandeling chemotherapie waaraan in sommige gevallen een zogenaamde ‘targeted agent’ toegevoegd kan worden.
  • EGF-receptorremmers zoals gefitinib en erlotinib kunnen zeer goede resultaten geven wanneer bepaalde mutaties in de longtumor aangetoond zijn.
  • Het kleincellig longcarcinoom is ofwel lokaal of heeft metastasen op afstand; de eerste groep wordt standaard met gelijktijdige chemo- en radiotherapie behandeld, de andere met chemotherapie.
  • Profylactische schedelbestraling wordt aangeraden voor beide groepen patiënten wanneer er sprake is van enige tumorrespons en de performance van de patiënt het toelaat.
  • Het kleincellig longcarcinoom heeft een sterke neiging om terug te komen, ondanks een vaak zeer goede initiële respons.
  • Het maligne mesothelioom wordt vooral vastgesteld bij niet-rokende mannen met een asbestexpositie in het verleden. Zij presenteren zich veelal met pleuravocht en een verkleining van de aangedane borstkaszijde.
  • De behandeling bestaat uit het geven van chemotherapie met een platinum en pemetrexed.
P. Baas, J.A. Burgers
3. Colorectaal carcinoom
Samenvatting
  • Incidentie van colorectaal carcinoom in Nederland is bijna 12.000 patiënten per jaar.
  • Komt vooral voor bij mensen ouder dan 60 jaar.
  • Erfelijke en familiaire oorzaken spelen bij 5 tot 15% van de patiënten met een colorectaal carcinoom een rol.
  • Belangrijkste symptomen voor de aanwezigheid van een colorectaal carcinoom zijn bloedverlies per anum, veranderde defecatie en ijzergebreksanemie.
  • Gouden standaard voor de diagnostiek van een colorectaal carcinoom is colonoscopie met biopten.
  • Na een curatieve behandeling van een colorectaal carcinoom zal twee derde van de patiënten genezen.
  • De prognose is sterk afhankelijk van het tumorstadium.
  • De behandeling van colorectale carcinomen bestaat vrijwel altijd uit resectie van de tumor en het omliggende darmsegment.
  • Adjuvante chemotherapie verbetert de prognose bij klierpositieve coloncarcinoompatiënten.
  • Patiënten met beperkte metastasen in lever of andere organen kunnen curatief worden behandeld met een operatie.
  • Door palliatieve behandeling met chemotherapie en nieuwe generatie antilichamen is de prognose sterk verbeterd.
J.H.W. de Wilt, A. Cats
4. Mammacarcinoom
Samenvatting
  • Jaarlijkse incidentie van het mammacarcinoom bij de vrouw is 12.000; 75% van deze vrouwen is ouder dan 50 jaar.
  • Belangrijkste risicofactoren zijn: mutatie in het BRCA1/2-gen, atypische benigne mamma-afwijkingen, radiotherapie op de thorax en mammacarcinoom of DCIS in de voorgeschiedenis.
  • Meest voorkomende symptoom is een palpabele laesie in de borst. Pijn is slechts zelden de primaire klacht, maar sluit een maligniteit niet uit.
  • De diagnose wordt gesteld op basis van lichamelijk onderzoek, mammografie/echografie en pathologisch onderzoek (cytologische punctie of histologisch biopt). Echografie kan het onderzoek van eerste keuze zijn bij vrouwen jonger dan 30 jaar en/of zwangere symptomatische vrouwen.
  • De behandeling van het primair mammacarcinoom is chirurgie, eventueel gevolgd door radiotherapie (optimaliseren lokale controle) en/of systemische therapie (voorkomen van afstandsmetastasen).
  • De keuze van de systemische therapie wordt bepaald door de tumorstatus, leeftijd, menopauzale status, en de oestrogeen/progesteron- en de HER2neu-receptorstatus.
  • De tienjaarsoverleving van vrouwen zonder okselkliermetastasen is ongeveer 70%; van vrouwen met okselkliermetastasen is deze ongeveer 50%.
  • De tienjaarsincidentie van locoregionaal recidief is 12 à 13% waarvoor chirurgie en/of radiotherapie het eerst is aangewezen; vijfjaarsoverleving 40-65%.
  • Bij gemetastaseerde ziekte is de belangrijkste behandeloptie systemische therapie (endocriene en/of chemotherapie), waarbij echter geen curatie bereikt kan worden. De mediane overleving is anderhalf tot tweeënhalf jaar, maar met een zeer grote spreiding.
A. Jager, M.B.E. Menke-Pluijmers, C. Seynaeve
5. Huidtumoren
Samenvatting
  • Incidentie huidtumoren ligt boven de 40.000 per jaar.
  • Het aantal patiënten met meerdere tot vele tumoren neemt fors toe.
  • De incidentie van huidtumoren bij jonge mensen neemt fors toe.
  • De incidentie van huidtumoren verdubbelt elke tien jaar.
  • Basaalcelcarcinoom en actinische keratosen zijn in aantal de belangrijkste tumoren.
  • Het melanoom heeft de slechtste prognose.
  • De belangrijkste oorzaak is uv-straling middels zon en bruiningsapparatuur.
  • Behandeling is meestal chirurgisch, niet-chirurgische behandelingen nemen echter een steeds prominentere plaats is.
  • Gezien het feit dat er steeds meer niet-chirurgische behandelingen zijn en de patiënt in toto onderzocht moet worden met adequate follow-up, is het aangewezen patiënten met suspecte huidafwijkingen direct naar de dermatoloog door te sturen.
  • Patiënten met huidgebieden met field cancerization kunnen preventief behandeld worden met gecombineerde behandelingen, bijvoorbeeld chirurgie en fotodynamische therapie, of chirurgie en Aldara (imiquimod) dan wel Efudix (5-FU-crème).
M.M. van Rossum, M.C. Pasch, C.J.A. Punt, M.J.P. Gerritsen
6. Prostaatkanker
Samenvatting
  • Prostaatkanker is de meest gediagnosticeerde maligniteit bij mannen sinds de introductie van PSA.
  • De mortaliteit van prostaatkanker is niet toegenomen.
  • Actieve screening op oudere leeftijd wordt niet aangeraden.
  • Er bestaat een erfelijke vorm van prostaatkanker.
  • Prostaatkankerscreening geeft een kleine mortaliteitsreductie ten koste van overdiagnose en overbehandeling.
  • PSA wordt niet meer gezien als een dichotome (normale of abnormale) waarde.
  • PSA is een van de voorspellers van prostaatkanker, samen met andere factoren.
  • Prostaatbiopten zijn nog steeds de gouden standaard voor de definitieve diagnose van prostaatkanker.
  • Binnen de curatieve behandeling is nog nooit overtuigend aangetoond dat de ene methode een absoluut betere overlevingsduur geeft dan de andere.
  • Alle curatieve behandelingen zullen bij een deel van de patiënten een blijvend negatieve invloed op de levenskwaliteit hebben.
  • Hormonale therapie is de gouden standaard voor de gemetastaseerde ziekte.
  • Gemiddeld treedt twee tot drie jaar na de start van de hormonale therapie de hormoonresistentie op.
  • In de castratieresistente fase kan palliatieve chemotherapie overwogen worden.
T. Tuytten, R. Raaijmakers
7. Blaascarcinoom
Samenvatting
  • Incidentie van blaascarcinoom in Nederland is 5.200 patiënten per jaar.
  • Komt vooral voor bij mensen ouder dan 50 jaar.
  • Histopathologisch is 90% urotheelcarcinoom.
  • Onderscheid tussen niet-spierinvasief en spierinvasief blaascarcinoom is belangrijk.
  • Belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van blaascarcinoom is roken.
  • Belangrijkste symptoom voor de aanwezigheid van blaascarcinoom is pijnloze hematurie (85-90%).
  • Gouden standaard voor de diagnostiek van een blaascarcinoom is cystoscopie met urinecytologie.
  • Behandeling van niet-spierinvasieve tumoren bestaat uit TURT plus eenmalige intravesicale mitomycine C-spoeling met – afhankelijk van prognostische factoren – adjuvante blaasspoelingen.
  • Behandeling van spierinvasieve tumoren bestaat uit radicale cystectomie. In geselecteerde gevallen kan gekozen worden voor een blaassparende behandeling.
  • Niet-spierinvasieve tumoren hebben een recidiefkans tussen 31 en 78% en de kans op progressie naar een spierinvasieve tumor ligt tussen 0,8 en 45%.
  • Spierinvasieve tumoren hebben een lokale recidiefkans tussen 5 en 15% en 50% kans op het ontwikkelen van metastasen.
  • Mogelijkheden voor palliatieve behandeling zijn urinedeviatie (eventueel gecombineerd met palliatieve cystectomie en/of bestraling) en voor gemetastaseerde ziekte chemotherapie.
S. Kloen, E.C.C. Cauberg, J.J.M.C.H. de la Rosette, Th.M. de Reijke
8. Schildkliercarcinoom
Samenvatting
  • De incidentie van schildkliercarcinoom is laag, jaarlijks rond 450 patiënten.
  • Histopathologisch is bijna 90% van de schildkliercarcinomen een gedifferentieerde papillaire, folliculaire of folliculaire variant van een papillair carcinoom met een gemiddeld gunstige prognose.
  • Het zelden en meestal op oudere leeftijd voorkomende ongedifferentieerde anaplastisch schildkliercarcinoom heeft een slechte prognose.
  • Medullaire schildkliercarcinomen, solitair of bij MEN-2A/B, gaan uit van calcitonineproducerende cellen.
  • De kans op een carcinoom in voelbare schildkliernodi of nodulair struma neemt toe bij groei en/of fixatie van de afwijking, vergrote regionale lymfeklieren, heesheid, stridor en eerdere bestraling op het hoofd-halsgebied.
  • Stridor is een indicatie voor een spoedconsult bij een kno-arts.
  • Fysisch-diagnostisch onderzoek van schildklierafwijkingen is onvoldoende onderscheidend voor maligniteit.
  • (Echogeleide) cytologische punctiediagnostiek is de eerste stap voor nader onderzoek van schildklierafwijkingen. Bij verdenking op medullair schildkliercarcinoom vindt meting van calcitoninespiegels plaats.
  • Behandeling van schildkliercarcinoom bestaat zo mogelijk uit een (soms hemi)thyreoïdectomie met verwijdering van afwijkende regionale lymfeklieren.
  • Behandeling met J131 komt in aanmerking bij schildklier(carcinoom)resten na een totale thyreoïdectomie wegens gedifferentieerd (niet-medullair) schildkliercarcinoom.
  • Postoperatieve toediening van schildklierhormoon dient als substitutie- en (vaak levenslange) TSH-onderdrukkende therapie.
  • Uitwendige bestraling komt vooral in aanmerking bij anaplastisch schildkliercarcinoom en slechts op indicatie bij medullair en gedifferentieerd schildkliercarcinoom.
  • Controle op recidief vindt plaats door middel van fysisch-diagnostisch en echografisch onderzoek van de hals, meting van thyreoglobulinespiegels en eventuele J131-traceronderzoek (gedifferentieerd schildkliercarcinoom) of meting van calcitoninespiegels (medullair schildkliercarcinoom).
  • Voor behandeling van recidieven of metastasen komen chirurgie, J131, uitwendige bestraling en eventueel chemotherapie in aanmerking. Bij botmetastasen kunnen bisfosfonaten gebruikt worden. Behandeling met remmers van bloedvatnieuwvorming is veelbelovend.
L.V.A.M. Beex, R.T. Netea-Maier
9. Cervixcarcinoom, endometriumcarcinoom en ovariumcarcinoom
Samenvatting
  • Humaan papillomavirus (HPV) is een obligate, maar niet de enige oorzaak van cervixcarcinoom.
  • Nagenoeg alle vrouwen maken in hun leven een HPV-infectie door; alleen vrouwen bij wie de infectie niet verdwijnt, hebben een verhoogde kans op carcinoom.
  • Naast afwijkende cervixcytologie is klinische verdenking op cervixcarcinoom reden voor verwijzing.
  • Primaire preventie van ongeveer 70% van de gevallen van cervixcarcinoom is mogelijk door HPV-vaccinatie op een leeftijd voor de sexarche.
  • Vroege stadia van cervixcarcinoom worden het best chirurgisch, late stadia het best met chemoradiatie behandeld.
  • Per jaar overlijden ongeveer 200 vrouwen aan cervixcarcinoom.
  • Endometriumcarcinoom is de meest voorkomende vorm van gynaecologische kanker.
  • Mede als gevolg van abnormaal bloedverlies als vroeg symptoom wordt endometriumcarcinoom doorgaans in een vroeg stadium ontdekt.
  • Postmenopauzaal bloedverlies geeft, afhankelijk van de leeftijd, een risico aan van 5-15% op endometriumcarcinoom.
  • Naast hysterectomie kan adjuvante radiotherapie en (doorgaans in onderzoeksetting) chemotherapie nodig zijn.
  • Metastasen van endometriumcarcinoom in long of vagina reageren doorgaans goed op hormonale behandeling met progestagenen.
  • Ovariumcarcinoom geeft aanvankelijk weinig en aspecifieke klachten, vooral van toename van de buikomvang met juist afname van het gewicht en een opgeblazen gevoel.
  • Ovariumcarcinoom komt meestal in een vergevorderd stadium (III of IV) voor met een genezingskans van minder dan 30%.
  • Primaire behandeling van het ovariumcarcinoom bestaat uit een debulking of stadiëring, voorafgegaan en/of gevolgd door chemotherapie met carboplatine en paclitaxel.
R.H.M. Verheijen
10. Niercelcarcinoom
Samenvatting
  • Incidentie van niercelcarcinoom in Nederland is 1.500 patiënten per jaar.
  • Piekincidentie rond 60e à 70e levensjaar, mannen vaker dan vrouwen.
  • Histopathologisch is 80% heldercellig.
  • Onderscheid tussen kleine (< 7 cm) en grote (> 7 cm) tumoren van belang voor soort ingreep.
  • Belangrijkste risicofactor is waarschijnlijk roken.
  • Vaak lang asymptomatisch, eventueel hematurie (10%).
  • Diagnose vaker bij toeval via onderzoek (echo of CT-scan van de buik) om andere reden.
  • Diagnostiek bestaat uit bloedonderzoek inclusief Hb, calcium, LDH en nierfunctie, CT-thorax en abdomen.
  • Behandeling bestaat uit radicale of partiële nefrectomie, behalve bij hematogene uitzaaiingen.
  • Een derde van de patiënten heeft al uitzaaiingen bij presentatie.
  • Indeling in MSKCC-risicogroepen is van belang voor prognose en keuze van therapie.
  • Vóór behandeling van gemetastaseerde ziekte dient eerst een histologisch biopt van primaire tumor of metastase genomen te worden.
  • Huidige therapie voor uitgezaaide ziekte bestaat uit angiogeneseremming.
J.B.A.G. Haanen, A. Bex
11. Slokdarmcarcinoom
Samenvatting
  • De jaarlijkse incidentie van het slokdarmcarcinoom in Nederland neemt toe en wordt veroorzaakt door een sterke toename van het aantal adenocarcinomen uitgaande van het onderste deel van de slokdarm en de overgang van de slokdarm naar de maag.
  • Risicofactoren voor een plaveiselcelcarcinoom zijn roken en alcohol; voor het adenocarcinoom zijn dit gastro-oesofageale reflux en obesitas.
  • Klachten van gestoorde voedselpassage (= dysfagie) is een alarmsymptoom: nader (endoscopisch) onderzoek dient te worden verricht om slokdarmkanker uit te sluiten.
  • Het stadium van de ziekte wordt bepaald door middel van endosonografie van de slokdarm, CT-scan en echo hals.
  • Hooggradige dysplasie of een tot de mucosa beperkt carcinoom kan meestal endoscopisch worden behandeld.
  • Voor invasieve carcinomen is de gouden standaard een slokdarmresectie en reconstructie middels een buismaag.
  • Veelal wordt een in opzet curatieve operatie voorafgegaan door chemoradiotherapie of chemotherapie om de kans op langetermijnoverleving te vergroten.
  • Definitieve chemoradiotherapie is de (in opzet curatieve) voorkeursbehandeling voor tumoren uitgaande van de cervicale slokdarm en voor patiënten die geen operatie kunnen ondergaan.
  • Palliatieve maatregelen zijn gericht op het verbeteren van de voedselpassage door middel van een endoscopisch geplaatste stent of brachytherapie.
  • Palliatieve chemotherapie kan worden overwogen bij gemetastaseerde ziekte bij patiënten in een nog redelijke conditie.
B.P.L. Wijnhoven, A. van der Gaast, C.M. van Rij, J.J.B. van Lanschot
12. Maagcarcinoom
Samenvatting
  • Het aantal nieuwe gevallen van maagkanker in Nederland is ongeveer 1.900 patiënten per jaar.
  • Klachten zijn vaak aspecifiek; een gestoorde voedselpassage (= dysfagie) is een alarmsymptoom en verdient nader endoscopisch onderzoek.
  • De diagnose wordt gesteld middels een endoscopie met afname van biopten voor histologisch onderzoek.
  • Met behulp van endosonografie en een CT van thorax-abdomen is het stadium van de ziekte vast te stellen.
  • Bij een ruime minderheid (25-30%) van de patiënten is curatie mogelijk.
  • Hooggradige dysplasie of carcinoma in situ van de maag kan middels endoscopische technieken worden verwijderd.
  • Voor een invasief maagcarcinoom is een partiële of totale maagresectie met reconstructie volgens Roux-en-Y de behandeling van keuze.
  • Perioperatieve chemotherapie (voor en na operatie) of postoperatieve chemoradiotherapie wordt vaak gecombineerd met de chirurgische behandeling.
  • Mogelijkheden voor palliatieve behandeling zijn stentplaatsing, radiotherapie en chemotherapie.
  • Chirurgie (maagresectie of bypass) biedt soms ook een goede vorm van palliatie.
B.P.L. Wijnhoven, A. van der Gaast, V.M.C.W. Spaander, J.J.B. van Lanschot
13. Pancreascarcinoom
Samenvatting
  • Incidentie van pancreascarcinoom in Nederland is 10 à 12 per 100.000 per jaar.
  • Histopathologisch is 95% adenocarcinoom.
  • Predisponerende factoren zijn chronische pancreatitis, hereditaire pancreatitis, familiair pancreascarcinoom en enkele genetische syndromen (FAMM, FAP, IPMN).
  • Belangrijke symptomatologie is pijnloze icterus, gewichtsverlies en palpabele galblaas (teken van Courvoisier).
  • CT-scan is het onderzoek van keuze voor diagnostiek en stadiëring.
  • Invasieve methoden (ERCP, PTC) pas toepassen na maken van een behandelplan (eventueel palliatief stenting).
  • Ongeveer 80% van de patiënten heeft na diagnostiek reeds metastasen (40%) of lokale doorgroei in de bloedvaten.
  • Resectie, de pylorussparende pancreaticoduodenectomie (PPPD), is de enige kans op curatie.
  • Palliatie wordt verricht middels endoscopische stenting dan wel bypasschirurgie.
  • Prognose: na resectie bedraagt de vijfjaarsoverleving ongeveer 20%, voor tumoren papil van Vater 50%.
  • Palliatieve chemotherapie en adjuvante chemotherapie middels gemcitabine zijn algemeen aanvaard.
D.J. Gouma, O.R.C. Busch, T.M. van Gulik
14. Tumoren van de galwegen
Samenvatting
  • Incidentie van galwegtumoren is ongeveer 1-4 per 100.000.
  • Het merendeel (60-70%) is gelokaliseerd in de leverhilus.
  • Predisponerende factoren zijn scleroserende cholangitis (PSC), choledochuscyste en infecties (Clonorchis).
  • De symptomen zijn meestal pijnloze icterus en gewichtsverlies.
  • CT-scan wordt gebruikt voor de diagnostiek. MRCP is nuttig voor evaluatie van de uitbreiding van de tumor in de proximale (segmentale) galwegen.
  • Resectie galwegen met partiële leverresectie (inclusief segment I) is behandeling van keuze.
  • Na operatie blijkt 10-15% benigne afwijking te hebben (fibrose, PSC).
  • Palliatie wordt verricht middels endoscopische of percutane stenting.
  • Prognose na resectie: vijfjaarsoverleving bedraagt 20-40%.
  • Fotodynamische therapie (PDT) is een nieuwe vorm van palliatie.
D.J. Gouma, O.R.C. Busch, T.M. van Gulik
15. Hoofd-halstumoren
Samenvatting
  • De incidentie van hoofd-halstumoren in Nederland is jaarlijks ongeveer 2.700.
  • In 80% van de gevallen is sprake van een plaveiselcelcarcinoom.
  • Belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van een hoofd-halscarcinoom is roken in combinatie met het gebruik van alcohol.
  • Jaarlijks is er sprake van een stijging van de incidentie met 3-5%, vooral door een stijging van het aantal mondholte- en orofarynxcarcinomen.
  • Patiënten met een hoofd-halstumor worden behandeld in de door de NWHHT erkende hoofd-halscentra.
  • Een curatieve behandeling van een hoofd-halscarcinoom bestaat uit chirurgie en/of (chemo)radiatie. De kwaliteit van leven na de behandeling speelt hierbij een belangrijke rol.
  • Een palliatieve behandeling kan bestaan uit chemo- of radiotherapie.
  • Bij een vergrote lymfeklier in de hals zonder zichtbare slijmvliespathologie in mond- of keelholte, is een (echogeleide) cytologische punctie de eerste keus van diagnostiek. Een open biopt is pas dan geïndiceerd wanneer een herhaalde punctie niet heeft geleid tot een conclusieve diagnose dan wel wanneer gedacht wordt aan een lymfoproliferatieve aandoening.
  • De overall survival van een maligniteit in het hoofd-halsgebied bedraagt in het algemeen 50-55%, maar is natuurlijk afhankelijk van stadiëring, specifieke sublocaties en rook- en drinkgewoonten.
M.A.W. Merkx, F.J.A. van den Hoogen
16. Hersentumoren
Samenvatting
  • De incidentie van gliomen in Nederland is 1.000-1.200 patiënten.
  • De gradering is belangrijk voor de prognose; diffuse gliomen (graad 2-4) zijn in principe niet te genezen.
  • Het graad IV-astrocytoom ofwel het glioblastoom is de meest voorkomende tumor bij volwassenen; de mediane overleving bij deze tumor is 12-15 maanden.
  • Voor laaggradige gliomen is soms een afwachtend beleid geïndiceerd.
  • Risicofactoren voor deze tumoren zijn eigenlijk niet bekend, behalve ioniserende bestraling.
  • De klinische symptomatologie van hersentumoren is afhankelijk van groeisnelheid en locatie, en niet van het type tumor.
  • Meningeomen zijn meestal goedaardige tumoren die uitgaan van de arachnoïdale villi; indien totaal verwijderd is de patiënt genezen.
  • De meeste patiënten met hersenmetastasen overlijden ten gevolge van progressieve systemische ziekteactiviteit.
  • Patiënten met één tot drie hersenmetastasen in een goede klinische conditie zonder progressieve systemische ziekteactiviteit komen in aanmerking voor intensieve behandeling van deze hersenmetastasen, bijvoorbeeld met radiochirurgie.
  • Door de vele bijwerkingen van dexamethason is het belangrijk de dosering hiervan zo laag mogelijk te houden.
M.H.M.E. Anten, C.M.F. Dirven, M.J. van den Bent
17. Leukemie
Samenvatting
  • Differentiatie tussen acute en chronische leukemie is belangrijk voor therapie en prognose.
  • Acute leukemie is vooral een uitrijpingsstoornis, terwijl chronische leukemie een verstoring van de proliferatie betreft.
  • Acute leukemie kenmerkt zich door beenmerginsufficiëntie.
  • De prognose van acute leukemie is sterk verbeterd, vooral voor jongere patiënten (40-50% genezing) en bij bepaalde cytogenetische afwijkingen.
  • Stamceltransplantatie verbetert de prognose van zowel acute myeloïde als lymfatische leukemie.
  • Ook oudere AML-patiënten moeten in principe chemotherapeutisch behandeld worden teneinde een kans op genezing te bewerkstelligen.
  • Chronische leukemie wordt vaak bij toeval ontdekt.
  • Imatinib (Glivec) heeft een revolutie in de behandeling en prognose van CML veroorzaak.
  • In het Glivec-tijdperk worden nauwelijks nog allogene stamceltransplantaties voor CML toegepast.
  • Resistentie komt voor tegen Glivec; tweedegeneratie kinaseremmers (nilotinib, dasatinib) zijn dan vaak effectief.
  • CLL is de meest voorkomende vorm van leukemie.
  • Een wait-and-see-beleid is zeker voor de wat oudere patiënt met CLL nog steeds gerechtvaardigd.
G.J. Ossenkoppele
18. Multipel myeloom en lymfoplasmocytoïd lymfoom
Samenvatting
  • De ziekte van Waldenström wordt tegenwoordig lymfoplasmacytoïd lymfoom genoemd.
  • Mature B-cellen zijn verantwoordelijk voor de productie van het monoklonale immunoglobuline (M-proteïne). Meestal betreft het IgM.
  • Verschijnselen bij een lymfoplasmocytoïd lymfoom zijn pancytopenie, hepatosplenomegalie en lymfadenopathie.
  • Polyneuropathie en hyperviscositeit zijn minder voorkomende maar wel klinisch belangrijke symptomen bij het lymfoplasmocytoïd lymfoom.
  • Behandelindicaties voor het lymfoplasmocytoïd lymfoom zijn verschijnselen zoals beschreven onder punt 3 en 4. Indien deze niet aanwezig zijn, kan een wait-and-see-beleid gevolgd worden.
  • Indien chemotherapie gecombineerd wordt met monoklonale antistoffen tegen CD20, kan initieel een stijging van het IgM optreden.
S. Zweegman, M.J. Kersten
19. Lymfomen
Samenvatting
  • Incidentie van Hodgkinlymfoom in Nederland is 400 patiënten per jaar.
  • Voorkomen vooral bij mensen tussen 20 en 40 jaar.
  • Vijfjaarsoverleving voor alle stadia > 80%.
  • Behandeling bestaat uit chemotherapie, eventueel in combinatie met radiotherapie.
  • Na therapie zijn vaak restafwijkingen op CT-scan zichtbaar, waarbij FDG-PET wordt gebruikt om littekenweefsel te onderscheiden van restziekte.
  • Non-Hodgkinlymfoom is een verzameling van diverse vormen van lymfeklierkanker met uiteenlopend klinisch beloop en therapeutisch beleid.
  • Incidentie van NHL in Nederland is circa 3.000 patiënten per jaar.
  • 60% van de patiënten is ouder dan 60 jaar.
  • Bij het folliculaire lymfoom kan bij ontbreken van klachten vaak worden volstaan met een wait-and-see-beleid.
  • Behandeling van B-cellymfomen bestaat uit een combinatie van chemotherapie en een monoklonale antistof tegen CD20, rituximab.
  • Het mantelcellymfoom is een subtype van het NHL met een relatief ongunstige prognose vanwege frequente recidieven.
  • Bij patiënten met een mantelcellymfoom die jonger zijn dan 65 jaar wordt de eerstelijnsbehandeling geconsolideerd met een autologe stamceltransplantatie.
J.M. Zijlstra-Baalbergen
20. Wekedelentumoren
Samenvatting
  • Incidentie van wekedelensarcoom in Nederland is 600-700 patiënten per jaar.
  • Komt vooral voor bij mensen ouder dan 50 jaar, maar kan ook op jonge leeftijd voorkomen.
  • Histopathologisch zijn er veel verschillende typen, die in morfologie, immunohistochemie en gedrag en prognose sterk van elkaar kunnen verschillen.
  • Onderscheid tussen laaggradige en hooggradige wekedelentumoren is belangrijk.
  • Belangrijkste symptoom voor de aanwezigheid van een wekedelensarcoom is een meestal pijnloze en vaak ongemerkt tot grote omvang gegroeide tumor.
  • Gouden standaard voor de diagnostiek van wekedelentumoren is non-invasieve diagnostiek middels MRI of CT, gevolgd door histologische diagnostiek veelal middels echogeleide dikkenaaldbiopsieën.
  • Bij de behandeling van oppervlakkige laaggradige tumoren kan vaak met een lokaal ruime chirurgische verwijdering worden volstaan.
  • Bij diepergelegen tumoren, waarbij de marge ten opzichte van essentiële neurovasculaire structuren of organen beperkt is, moet naast een zo ruim mogelijke excisie radiotherapie als adjuvante behandeling worden overwogen.
  • Bij hooggradige tumoren is er indien mogelijk altijd een indicatie voor combinatiebehandeling chirurgie en radiotherapie.
  • Bij combinatiebehandeling chirurgie en radiotherapie kan het in een aantal gevallen zin hebben met radiotherapie te beginnen.
  • Bij sommige typen chemosensitieve wekedelentumoren is een belangrijke rol voor inductiechemotherapie weggelegd.
  • Metastasering van wekedelentumoren vindt voornamelijk hematogeen plaats en in veel gevallen primair naar de longen.
  • Intra- en retroperitoneale wekedelentumoren en hebben een hoog risico op lokaal recidief en metastasering naar de lever.
  • Bij gemetastaseerde wekedelentumoren biedt chemotherapie een beperkte kans op een goede en langdurige palliatie.
  • Wekedelentumoren zijn zeldzaam en vroegtijdige verwijzing naar een centrum met expertise is sterk aan te bevelen.
F. van Coevorden
21. Gastro-intestinale stromaceltumoren
Samenvatting
  • Incidentie van GIST in Nederland is ongeveer 200 nieuwe patiënten per jaar.
  • Komt vooral voor bij mensen rond de 60 jaar, maar met een brede spreiding.
  • GIST wordt meestal in de maag (50-60%) dan wel de dunne darm (20-30%) gevonden, veel zeldzamer in rectum en slokdarm. Uitzaaiingen worden vooral intra-abdominaal in lever en op het peritoneum gevonden, zelden in de lymfeklieren.
F. van Coevorden

Korte beschrijvingen van cytostatica

Voorwerk
22. Principes van systemische antikankerbehandeling
Samenvatting
Voor veel kankerpatiënten zal op enig moment een behandeling van hun ziekte met geneesmiddelen aan de orde zijn. De doelstelling van een dergelijke behandeling kan heel divers zijn, en kan zijn gericht op genezing of op bestrijding van symptomen van de ziekte en eventueel verlenging van het leven. In toenemende mate is systemische antikankerbehandeling een onderdeel van een breder plan van aanpak waarbij ook (op enig moment) lokale behandelmodaliteiten zoals bestraling en/of operatie gepland kunnen zijn.
F.A.L.M. Eskens, M.J.A. de Jonge, S. Sleijfer
Nawerk
Meer informatie
Titel
Het oncologie formularium
Redacteuren
Dr. ir. J.J.M. van der Hoeven
Prof. dr. D.T.Th. Wagener
Drs. J.Ph. Dalmeijer
Copyright
2010
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-8682-6
Print ISBN
978-90-313-6263-9
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-8682-6