Abstract
Het is bijna half tien en het ochtendspreekuur loopt goed. De patiënten zijn coöperatief en er zijn tot nu toe geen ernstige klachten gepresenteerd. Totdat de assistente belt, wat alleen in ernstige gevallen gebeurt! Op de speelplaats van de basisschool, een straat verder, is een ongeluk gebeurd meldt ze, en de leerkracht vraagt in paniek of u ‘zo snel mogelijk daar naar toe komt’. ‘Het kind kon’, zoals telefonisch wordt gemeld ‘wel een hersenschudding hebben opgelopen’. Als u bij het schoolplein arriveert staat er een groep kinderen en leerkrachten rond een jongetje van een jaar of 10, dat op de grond ligt. U ziet direct dat het geen zeer ernstig ongeval is. Zijn kleur is normaal, hij kijkt u aan, weet hoe hij heet en vertelt wat er is gebeurd: bij het spelen liep hij met zijn hoofd tegen de ijzeren paal van het fietsenhok. Hij wist wel dat hij daar niet mocht spelen, maar omdat ze hem bijna ‘getikt hadden’, was hij uitgeweken en pardoes tegen de paal aangelopen. Toen was hij gevallen en alles was zwart voor de ogen geworden. Ook was hij helemaal ‘draaierig’ geworden en hij is nu nog wat misselijk. Hij denkt dat hij wel kan opstaan, maar van de leraar moest hij blijven liggen. Hij heeft wel veel pijn aan de bult op zijn hoofd.