Inleiding
In de ogen van wetenschappelijk onderzoekers komt de ethiek vaak pas aan de orde bij de toepassing van wetenschappelijke kennis. Tijdens de ontwikkeling van nieuwe kennis, bij theorievorming en bij proefnemingen in laboratoria, hoort de ethiek niet thuis. Ethische discussies over wetenschappelijke begrippen en ideeën staan de ontdekking van nieuwe feiten en mogelijkheden dan in de weg. Wetenschap is volgens deze opvatting met andere woorden waardevrij en pas bij de toepassing zijn ethische criteria aan de orde. Deze nog altijd gangbare opvatting over de relatie tussen wetenschap en ethiek wortelt in de visie op de verhouding tussen wetenschappelijke kennis, ethiek en werkelijkheid die in de periode van de verlichting en de negentiende eeuw is ontwikkeld. In de twintigste eeuw zijn evenwel ethische kaders tot stand gekomen om de wetenschappelijke ontwikkeling te toetsen en te kanaliseren. Op die kaders ligt in dit hoofdstuk de nadruk.