Gedwongen migratie: een traumatische cluster van stressoren
Een goed begrip van de impact van gedwongen migratie op het psychosociaal functioneren van vluchtelingenkinderen vereist vooreerst een omschrijving van gedwongen migratie: wat betekent het om een vluchteling te zijn en wat zijn prototypische ervaringen in het leven van een vluchteling? Gedwongen migratie verwijst naar het proces waarin personen hun land van herkomst onvrijwillig moeten verlaten door situaties van oorlog, uitbuiting, politieke vervolging, extreme armoede of intrafamiliale problemen en conflict (Röhl 2005) en vormt daarmee een langdurig proces van ingrijpende stressoren, veelvuldige verliezen en diepgaande transities.
We omschrijven dit complexe cluster nader vanuit een chronologisch perspectief waar in opeenvolgende fasen van het migratieproces fasespecifieke stressoren geïdentificeerd kunnen worden: de periode voor de vlucht (pre-flight), de vlucht zelf (flight) en ten slotte de periode na aankomst in het gastland (resettlement of post-flight) (Lustig et al. 2004). In wat volgt omschrijven we de chronologische fasering vanuit een situering van fasespecifieke risicofactoren tijdens deze drie periodes (pre-flight, flight en post-flight) en schetsen zo het proces van gedwongen migratie als een complex, dynamisch geheel van interagerende stressoren.
Voor de vlucht (pre-flight). De periode voor de feitelijke vlucht vormt vaak een traumatiserende fase voor de toekomstige vluchteling, zijn/haar gezin en het bredere netwerk. De politieke en sociale context in het land van herkomst destabiliseert en evolueert naar contexten van burgeroorlog, genocide, politieke vervolging en marteling (Hodes 2000). Het sociale netwerk en de culturele gemeenschap verbrokkelen door politieke of economische instabiliteit of door familiale problemen en conflicten. Toekomstige vluchtelingen worden getuige of slachtoffer van geweld en worden vervolgd om religieuze of politieke overtuigingen, en familieleden verdwijnen of worden vermoord.
Tijdens de vlucht (flight). Tijdens de vluchtfase worden vluchtelingen, naast intense verlieservaringen, vaak (opnieuw) met diverse ingrijpende levenservaringen geconfronteerd. Zo kunnen vluchtelingen terechtkomen in de handen van mensenhandelaars, (seksueel) misbruik en exploitatie ervaren of in detentie gehouden worden in transitlanden. Daarnaast zijn zij vaak maandenlang onderweg, waarbij ze vaak overleven in situaties van extreme ontberingen (Derluyn en Broekaert 2005). Het gebeurt ook vaak dat jonge vluchtelingen tijdens de vlucht gescheiden worden van hun ouders of andere zorgverstrekkers (Lustig et al. 2004).
Na de vlucht (post-flight of resettlement). De derde fase betreft de periode waarin de vluchteling zich vestigt in het gastland. Na een lange periode van machteloosheid over de eigen levenssituatie worden de vluchtelingen opnieuw geconfronteerd met de afhankelijkheid van officiële instanties voor hun verblijfsvergunning en voor de voorziening in het eigen levensonderhoud (Derluyn en Broekaert 2008). Naast deze langdurige onzekerheid impliceert de inbedding in het gastland veelal een complex proces van cultuurverandering (Walter en Bala 2004). Ten slotte betekent deze derde fase van vestiging in het gastland voor leden van vluchtelingenfamilies die voor of tijdens de vlucht gescheiden werden het begin van een veelal onzekere zoektocht naar familieleden en van pogingen tot gezinshereniging.
De omschrijving van cumulatieve risicofactoren in opeenvolgende fasen van gedwongen migratie genereert de vraag naar het psychosociaal welzijn van jonge vluchtelingen. Wat zijn gevolgen van deze pervasieve, chronische stress-context voor het psychosociaal functioneren en de ontwikkeling van minderjarige vluchtelingen?
Een kwetsbare ontwikkeling: onderzoek naar het psychosociaal welbevinden van jonge vluchtelingen
De voorbije decennia is de wetenschappelijke interesse voor de psychosociale problematiek van jonge vluchtelingen sterk gegroeid. In veel internationaal vluchtelingenonderzoek wordt de vraag naar de impact van gedwongen migratie verder toegespitst op de vraag naar de prevalentie van psychische stoornissen. In deze onderzoeken wordt het voorkomen van DSM-symptomatologie (American Psychiatric Association 2013) bij vluchtelingenkinderen en -jongeren geïnventariseerd. ‘De bevindingen uit deze onderzoekslijn hebben de voorbije decennia geleid tot een consensus over de significant hogere prevalentie van PTSS, depressie en angststoornissen bij jonge vluchtelingen in vergelijking met vergelijkbare steekproeven zonder geschiedenis van vervolging en de vlucht daarvoor. (bijv. Fazel et al. 2012). Vooral naar het voorkomen van een posttraumatische stressstoornis bij vluchtelingenkinderen wordt heel wat onderzoek verricht. Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) wordt frequent vastgesteld bij jonge vluchtelingen (bijv. Derluyn et al. 2008, 2009), met een verhoogde prevalentie ten opzichte van kinderen en jongeren zonder geschiedenis van gedwongen migratie. Binnen deze DSM-stoornis staan drie groepen symptomen centraal: intrusiesymptomen, vermijdingssymptomen en hyperarousal-symptomen. Na een extreem stressvolle, levensbedreigende gebeurtenis vertonen betrokkenen symptomen als flash-backs of nachtmerries waarin het vroegere trauma herbeleefd wordt (intrusiesymptomen), vermijdingsgedrag van met het trauma geassocieerde prikkels of een vermindering van de algemene responsiviteit (vermijdingssymptomen) en verhoogde prikkelbaarheid die zich onder meer uit in concentratie- en slaapstoornissen (hyperarousal-symptomen). Opvallend is ook het hoge niveau van comorbiditeit en het chronische karakter van PTSS en depressie in deze populatie: follow-upstudies bij vluchtelingenkinderen hebben immers aangetoond dat depressieve of posttraumatische symptomen persisteren (Vervliet et al. 2014), zelfs al verminderen ze in intensiteit (bijv. Montgomery 2011).
Naast de talrijke gegevens over de verhoogde prevalentie van psychisch disfunctioneren van vluchtelingenkinderen en -jongeren worden ook leeftijdsspecifieke psychosociale problemen gerapporteerd. Zo kunnen bij vluchtelingenkinderen in de schoolleeftijd concentratieproblemen, psychosomatische klachten en herhalend naspelen van bedreigende gebeurtenissen (re-enacting play) op de voorgrond staan (De Haene et al. 2012). Bij adolescente vluchtelingen kan een problematische identiteitsontwikkeling plaatsvinden. Ze kunnen dan vertwijfeling rond de eigen mogelijkheden voor het opbouwen van een toekomst in het gastland ervaren, zoeken naar een identiteit die balanceert tussen een gebroken verleden en een open toekomst, ambivalentie rond culturele waarden ervaren en de mogelijkheden van nieuwe genderrollen aftasten (Rousseau et al. 2003).
Dit overzicht van onderzoeksbevindingen over het psychosociaal functioneren van jonge vluchtelingen toont aan dat het gedwongen migratieproces het ontwikkelingsverloop en het welbevinden van deze jongeren ernstig kan verstoren. De verhoogde prevalentie van deze psychosociale problemen omschrijft deze doelgroep zo als een kwetsbare groep wat betreft het psychosociaal disfunctioneren.
Van individualiserende risico- en symptoombenadering naar een relationeel perspectief op de gevolgen van gedwongen migratie
De onderzoekslijn die de psychosociale gevolgen van gedwongen migratie exploreert op grond van een analyse van het voorkomen van psychische stoornissen en gedrags- en emotionele problemen bij vluchtelingenkinderen, speelt een belangrijke rol in de onderkenning van karakteristieke patronen van disfunctioneren in deze doelgroep. Toch wordt deze symptoom- en probleemgeoriënteerde benadering in het wetenschappelijke debat in toenemende mate geproblematiseerd. We onderscheiden in de onderzoeksliteratuur vier kritische perspectieven (De Haene et al. 2007), waarbij de volgende centrale karakteristieken van de dominante risico- en symptoombenadering geproblematiseerd worden: (1) een monocausaal perspectief op trauma tijdens gedwongen migratie, (2) de nadruk op kwetsbaarheid in de doelgroep, (3) de aanspraak op universele geldigheid van gehanteerde diagnostische kaders en (4) het individualiserende perspectief op het psychosociaal welzijn van vluchtelingenkinderen. Hieronder gaan we in op deze vier lijnen van kritiek op de dominante risico- en symptoombenadering en bespreken we hoe deze kritieken convergeren naar een relationeel perspectief op de gevolgen van gedwongen migratie.
Een problematisering van de dominante risico- en symptoombenadering: vier lijnen van kritiek
Een monocausaal perspectief op trauma tijdens gedwongen migratie
Een eerste problematisering van de risico- en symptoombenadering in onderzoek naar het psychisch welzijn van vluchtelingenkinderen betreft de wijze waarop psychosociale problemen vaak eenduidig begrepen worden vanuit traumatische ervaringen voorafgaand aan de migratie (pre-migratie-trauma). De dominante focus op de prevalentie van PTSS bij jonge vluchtelingen veronderstelt impliciet dat het begrijpen van de psychosociale impact van gedwongen migratie voornamelijk gesitueerd wordt in de evaluatie van de gevolgen van traumatische ervaringen in het thuisland. PTSS als diagnostisch construct verwijst immers in wezen naar psychisch lijden veroorzaakt door traumatische levensgebeurtenissen. Hierdoor krijgt veel onderzoek naar de gevolgen van gedwongen migratie vorm vanuit een analyse van de psychosociale impact van traumatische stressoren in het thuisland van vluchtelingenkinderen.
Vluchtelingenonderzoek stelt echter dit monocausale perspectief, waarbij psychosociaal disfunctioneren lineair wordt toegeschreven aan pre-migratie-trauma, steeds sterker ter discussie (Miller en Rasmussen 2010). Studies documenteren immers het belang van de cumulatie van stressvolle levenservaringen in zowel de pre- als de post-migratiefase, waarbij de pervasieve impact van stressoren in het gastland steeds duidelijker wordt. Ervaringen in het gastland zoals een langdurige asielprocedure, het gebrek aan toekomstperspectief, het verlies van een sociaal netwerk en de maatschappelijke positie, sociaal isolement en de moeilijkheden om een nieuw sociaal netwerk op te bouwen, en ervaringen van discriminatie blijken immers ernstige risicofactoren voor het psychosociaal functioneren van vluchtelingen (bijv. Carswell et al. 2011). Deze pervasieve impact van stressoren in het gastland blijkt eveneens uit de negatieve peerrelaties of ervaringen van discriminatie en racisme die gerapporteerd worden door vluchtelingenkinderen en -jongeren (bijv. Ellis et al. 2008; Vervliet et al. 2014).
Deze onderzoeksbevindingen duiden op het belang van een verbreding van de focus op pre-migratie-trauma naar de cumulatie en interactie van pre- en post-migratie-stressoren. Hierdoor wordt zichtbaar dat psychosociaal lijden bij vluchtelingen niet louter verklaard kan worden vanuit traumatische ervaringen in het thuisland, maar dat ook de veelvuldige risicofactoren in het gastland een traumatiserende rol spelen (Montgomery 2011). Deze verbreding van het monocausale perspectief op trauma verlegt dus de aandacht naar de vaak langdurige context van uitsluiting en marginalisering van vluchtelingen in het gastland en toont daarmee aan hoe de maatschappelijke context in westerse gastlanden al te vaak de ervaring van onrecht in de levensverhalen van vluchtelingen herhaalt (Derluyn en Broekaert 2007).
Een nadruk op kwetsbaarheid bij vluchtelingenkinderen
Een tweede punt van kritiek op de symptoomgeoriënteerde benadering in gedwongen-migratieonderzoek betreft de focus op psychosociale problemen en psychopathologie bij vluchtelingenkinderen. Door in onderzoek veelvuldig de aandacht te richten op het disfunctioneren van vluchtelingenkinderen wordt deze doelgroep in beeld gebracht als een kwetsbare populatie. Bij deze pathologiserende implicaties van symptoomgeoriënteerde studies met vluchtelingenkinderen worden steeds vaker vraagtekens geplaatst. Naast de bevindingen van verhoogde psychische morbiditeit is in onderzoek immers ook de bijzondere veerkracht (resilience) van vluchtelingenkinderen vastgesteld (Rousseau et al. 2003). Ondanks blootstelling aan meerdere stressoren vertonen veel jonge vluchtelingen een adaptief ontwikkelingsverloop en een opmerkelijke draagkracht. Tevens is vastgesteld dat posttraumatische of depressieve symptomen aanwezig kunnen zijn zonder dat dat hoeft te leiden tot een verstoord functioneren of zonder een ernstige impact te hebben op het dagelijks leven van jonge vluchtelingen (Hjern en Jeppsson 2005). Opvallend zijn daarnaast ook onderzoeksbevindingen die aantonen dat vluchtelingenkinderen géén verhoogde psychische morbiditeit vertonen in vergelijking tot hun leeftijdgenoten in het gastland. Zo rapporteren studies over een vergelijkbaar en zelfs ook lager niveau van gedragsproblemen bij vluchtelingenkinderen en -jongeren (Rousseau et al. 2000). Interessant hierbij is dat bevindingen van een beter psychosociaal welbevinden bij jonge vluchtelingen ook worden vastgesteld in combinatie met hoge symptoomniveaus van depressie en posttraumatische stress (Vaage et al. 2009), wat duidt op het belang van een zorgvuldige interpretatie van onderzoeksbevindingen aangaande de (hoge) prevalentie van PTSS en depressie bij vluchtelingenkinderen. Hoge prevalentiecijfers wijzen dan wel op psychisch lijden in deze doelgroep, maar lijken niet noodzakelijk te corresponderen met klinisch disfunctioneren. Deze discrepantie wijst op het belang om in onderzoek en praktijk met vluchtelingenkinderen de (vaak erg dominante) assumptie van een kwetsbare populatie te verlaten, maar eerder de chronisch risicovolle of traumatiserende aard te benadrukken van de maatschappelijke context waarin vluchtelingenkinderen zich ontwikkelen. Hier wordt kwetsbaarheid niet in het vluchtelingenkind, maar primair als kenmerk van de sociale en politieke ontwikkelingscontext gesitueerd en wordt psychisch lijden niet als inherent pathologisch geduid, maar als reactieve respons op extreem stresserende levensomstandigheden.
Op grond van deze nadruk op een potentieel adaptief ontwikkelingsverloop in een pervasief risicovolle context wordt de vraag erg relevant naar risicofactoren en beschermende factoren die interageren met de stressoren verbonden aan gedwongen migratie. Welke factoren ondersteunen een adaptief ontwikkelingstraject bij vluchtelingenkinderen, ondanks de cumulatie van risicofactoren tijdens het proces van gedwongen migratie? Onderzoeksbevindingen identificeren hier enkele cruciale beschermende factoren die de negatieve impact van het gedwongen-migratieproces kunnen bufferen. Zo documenteren studies de centrale rol van emotionele beschikbaarheid: intrafamiliale steun en gezinscohesie blijken essentiële steunbronnen voor vluchtelingenkinderen en -jongeren (De Haene et al. 2013). Paradoxaal genoeg kan daarnaast ook traumatisering zelf werkzaam zijn als een beschermende factor. Zo rapporteren Rousseau et al. (2003) hoe familiaal trauma samenhangt met een oriëntatie op het willen herstellen van recht in de levensgeschiedenis van onrecht of op een behoud van culturele waarden als een vorm van transgenerationele continuïteit bij Cambodjaanse vluchtelingenjongeren. Ook sociale steun, positieve peerrelaties en religieuze coping zijn gedocumenteerd als variabelen met een beschermende werking (Fazel et al. 2012). Deze onderzoeksbevindingen wijzen dus op het belang om de a‑priori-assumptie van kwetsbaarheid en verstoorde ontwikkeling bij jonge vluchtelingen te verlaten en veeleer de nadruk te leggen op de diversiteit aan mogelijke ontwikkelingstrajecten, waarin vele factoren op individueel, gezins- en maatschappelijk niveau interageren.
Een aanspraak op universele geldigheid van westerse diagnostische kaders
Een derde punt van kritiek op het risico- en symptoomgeoriënteerde perspectief behelst de impliciete universaliteitsclaim van westerse diagnostische constructen. Epidemiologisch onderzoek naar de prevalentie van psychiatrische morbiditeit (zoals omschreven door de DSM-nosologie) wordt bij vluchtelingen met een niet-westerse culturele achtergrond in toenemende mate geproblematiseerd vanwege de mogelijk beperkte geldigheid en relevantie van een westers perspectief op welbevinden in diverse culturele gemeenschappen. Een dergelijk universaliserend perspectief doet immers geen recht aan cultuureigen vormen van symptoominterpretatie en -expressie, cultuurspecifieke concepten van welzijn en ziekte, en cultureel gewortelde copingstrategieën. Zo rapporteren studies naar psychosociaal welbevinden bijvoorbeeld hoe bepaalde symptomen wel duidelijk crosscultureel herkenbaar zijn, maar in diverse culturele gemeenschappen vaak een andere interpretatie en betekenis hebben dan in ‘westerse’ gemeenschappen (Kirmayer et al. 2007). Posttraumatische symptomen hebben bijvoorbeeld in verschillende culturele contexten een andere betekenis terwijl ze qua uiting analoog zijn. Nachtmerries of angstsymptomen verwijzen in bepaalde contexten bijvoorbeeld naar spirituele processen waarin de betrokkene contact heeft met geesten, hoewel ze qua uiting hetzelfde blijven (Rechtman 2000). Naast deze crossculturele verschillen in symptoominterpretatie kan ook de symptoomexpressie sterk variëren. Zo spelen in sommige culturen somatische klachten een grote rol in de uiting van psychische en relationele problemen (Summerfield 2005). Deze cultuurspecifieke symptoomduiding en -expressie benadrukt de noodzaak van inzicht in de cultureel gemedieerde betekenis van symptomen en probleemgedrag.
Aan de grondslag van deze differentiële symptoomexpressie en -interpretatie ligt in wezen een fundamenteel verschillend begrip van welzijn en pathologie van het individu in zijn sociale context, wat impliceert dat noties van symptoom en diagnose inherent ook sociale en morele praktijken betreffen (Kirmayer 2006). DSM-categorieën veronderstellen een westers verstaan van gezondheid en welzijn, waarin disfunctioneren primair op individueel niveau gesitueerd wordt: persoonlijke emoties en cognities van het individu als geïntegreerde, unieke entiteit vormen de centrale locus van welzijn en morbiditeit. Daartegenover verwijst ziekte en gezondheid in sommige andere, niet-westerse contexten veel vaker naar een relationele, contextuele dynamiek die de verhouding van de betrokkenen met de familie of de bredere culturele gemeenschap betreft (Kirmayer et al. 2014; Zarowsky 2000). Psychosociaal disfunctioneren verwijst dan naar contextuele ontworteling, waarbij de betrokkene niet meer in staat is zijn familiale of gemeenschapsfunctie te vervullen en zo uitdrukking geeft aan een relationeel en sociaal lijden. Deze problematisering van een universaliserend perspectief op psychopathologie wijst dus op het belang van begrip van de gevolgen van gedwongen migratie op grond van de nauwe, complexe verwevenheid van cultuur en psychosociaal functioneren bij vluchtelingenkinderen en -jongeren: hun verhalen van welbevinden en lijden vormen altijd ook een uitdrukking van de worteling in hun culturele gemeenschap (Kevers et al. 2017a).
Een individualiserend perspectief op psychosociaal lijden
Een vierde lijn van kritiek op de dominante risico- en symptoombenadering betreft de individualiserende werking van de focus op psychosociale problemen als begrippenkader voor het psychosociaal functioneren van kinderen die gedwongen migratie hebben meegemaakt. Hierboven benadrukten we reeds hoe de symptoomgeoriënteerde benadering onvoldoende aansluit bij de wijze waarop in verschillende culturele groepen psychisch disfunctioneren niet primair in het individu wordt gelokaliseerd, maar eerder begrepen wordt als uitdrukking van een verstoring van de sociale en morele orde binnen een gemeenschap. In vluchtelingenonderzoek wordt het situeren van psychosociaal disfunctioneren op het niveau van het individu nog op extra gronden geproblematiseerd. De symptoomgeoriënteerde benadering impliceert dat psychosociaal lijden en traumatisering als condities van de vluchteling worden geduid, terwijl het gedwongen migratieproces wezenlijk een sociaal en politiek proces is. Dit individualiseren van stress en lijden bergt het risico in zich dat de ervaringen van vluchtelingen worden gedecontextualiserd en de gevolgen van politiek geweld en asiel worden gereduceerd tot individuele psychologische kwetsbaarheid en pathologie (Summerfield 2005). Het proces van gedwongen migratie en de veelvuldige stressoren van oorlog, geweld en asiel maken het echter noodzakelijk het persoonlijk lijden van vluchtelingen te duiden vanuit de sociopolitieke context die dit lijden veroorzaakt (Rousseau en Measham 2007). Een louter psychologiserende taal voor het welbevinden van vluchtelingen, die het gewicht van een maatschappelijk falen (zoals oorlog of sociaal isolement) situeert in het individu, lijkt dus reductief. Vanuit deze focus op de sociopolitieke dimensie van het lijden van vluchtelingen wordt het van wezenlijk belang om hun psychosociaal functioneren te articuleren op grond van de nauwe verwevenheid tussen persoonlijke betekenisgeving en maatschappelijke processen (De Haene et al. 2012).
Naar een relationeel perspectief
Deze vier, onderling verweven, lijnen van kritiek impliceren een grondige problematisering van de dominante symptoom- en probleemgeoriënteerde benadering in onderzoek naar de psychosociale gevolgen van gedwongen migratie. Het debat duidt daarbij op het belang van een verbreding van de monocausale, pathologiserende, universele en individualiserende aanspraken van de risico- en symptoombenadering naar een perspectief waarin de rol van de relationele, sociale, culturele en maatschappelijke context in het vormgeven van het psychosociaal welbevinden van vluchtelingenkinderen gearticuleerd wordt. Hier convergeren de vier kritische perspectieven naar een relationeel perspectief op de psychosociale gevolgen van gedwongen migratie (De Haene et al. 2015), waarin de beleefde ervaring van jonge vluchtelingen wezenlijk gesitueerd wordt op het kruispunt van individuele en maatschappelijke betekenisgeving. De vierledige problematisering verduidelijkt het inherente samengaan van individuele en collectieve traumatisering in de levensverhalen van vluchtelingen, waarin ingrijpende levenservaringen verweven zijn met die sociale relaties in gezinnen en gemeenschappen waaraan individuen betekenis ontlenen (Derluyn et al. 2013). Georganiseerd geweld, separatie, vervolging, ontworteling en uitsluiting raken vaak expliciet aan gezins- en gemeenschapsrelaties en vormen zo ervaringen van destructie van menselijke verbondenheid en toekomstperspectief. Vanuit een relationeel perspectief wordt de impact van gedwongen migratie dus gearticuleerd in termen van de verstoring van het sociale weefsel van de betrokkenen, waarbij de nadruk komt te liggen op hoe gevolgen van collectief geweld en traumatisering altijd wezenlijk verwijzen naar de complexe interactie tussen individuele en collectieve betekenisgeving. Een dergelijk relationeel perspectief richt zich op een verstaan van hoe welbevinden en betekenisverlening na traumatisering en vlucht zich ontwikkelen binnen sociale contexten, in dynamische, complexe processen van reconstructie van verbondenheid en gemeenschapsbanden (Kevers et al. 2016; De Haene en Rober 2016). Op grond van deze vaststellingen zetten we in de volgende paragraaf de stap om dit relationele perspectief ook toe te passen op pedagogische praktijken waarbinnen kinderen en gezinnen ondersteund worden die te maken hebben gehad met gedwongen migratie.
Een relationeel perspectief op pedagogische praktijken in de context van gedwongen migratie
In een relationeel perspectief op de psychosociale gevolgen van gedwongen migratie wordt het welbevinden van vluchtelingenkinderen gearticuleerd vanuit de diverse relationele contexten waarin het kind zich ontwikkelt, met aandacht voor hoe het sociale weefsel geraakt is en omgaat met ingrijpende levenservaringen van georganiseerd geweld en de vlucht daarvoor. In het laatste deel van dit artikel reflecteren we verder op dit relationele perspectief in pedagogische praktijken in de context van gezin, school of gemeenschapsrelaties. Wat betekent nu de aandacht voor het samengaan en interageren van persoonlijke en collectieve betekenisgeving in de context van pedagogische relaties? Hoe kunnen we pedagogische praktijken begrijpen vanuit die intersectie tussen individuele en gemeenschappelijke betekeniskaders? We gaan hierbij uit van een bepaalde blik op opvoeding in vluchtelingengezinnen en geven enkele krachtlijnen weer voor de ondersteuning van gevluchte kinderen en jongeren in onderwijs en zorg.
Opvoeding in vluchtelingengezinnen
Onderzoek documenteert enkele migratie- en traumaspecifieke opvoedingspraktijken in vluchtelingengezinnen die duiden op het samengaan van persoonlijke en collectieve betekenisgeving. Hieronder belichten we exemplarische processen van rolomkering, de transmissie van de traumageschiedenis in de ouder-kindrelatie en het omgaan met culturele verandering. Studies naar gevluchte gezinnen documenteren de ontwikkeling van rolomkering of parentificatie, waarbij veel gezinstaken gedragen worden door de kinderen in het gevluchte gezin. Enkele karakteristieke vormen van parentificatie in vluchtelingengezinnen zijn het op zich nemen van huishoudelijke taken of de zorg voor broers en/of zussen, of het ombuigen van het culturele verlies van ouders door zich te gedragen als een representant van de eigen culturele gemeenschap (Walter en Bala 2004). Daarnaast hebben gevluchte ouders vaak ook grote verwachtingen van de schoolloopbaan van hun kinderen (Roubeni et al. 2015): vaak zijn ze de dragers van de toekomst voor de familie in het gastland (Hyman et al. 2000). In ouder-kindrelaties die gekarakteriseerd worden door rolomkering wordt duidelijk hoe in ouderlijke verwachtingen zowel de collectieve geschiedenis van het gevluchte gezin als de actuele maatschappelijke positie in het gastland een rol spelen: jonge vluchtelingen ontwikkelen een sterke oriëntatie op sociale participatie waarin transgenerationeel een herstel van onrecht mogelijk wordt.
De transmissie van de traumageschiedenis binnen de ouder-kindrelatie vormt een centraal gezinsproces bij vluchtelingen. In veel gevluchte families worden traumatische herinneringen vermeden en actief vermeden als onderwerp van gesprek (Montgomery 2004). Diverse auteurs benadrukken daarbij het belang van de cultuurspecifieke modi van traumatransmissie: in diverse culturele groepen wordt het je openlijk herinneren van traumatische ervaringen niet adaptief geacht, maar wordt de helende rol van een ‘actief vergeten’ als copingstrategie benadrukt (Angel et al. 2001). Hier wordt duidelijk hoe dit actieve vergeten zich ontwikkelt als sociale en culturele praxis, een praktijk ingebed in sociale relaties en culturele en historische betekenissen (Kevers et al. 2016). Om deze complexe processen van traumatransmissie te begrijpen wordt in gedwongen-migratieonderzoek bovendien in toenemende mate benadrukt hoe gezins- en gemeenschapsleden zich bewegen in een dialectische spanning tussen spreken en zwijgen. Er is sprake van een heen en weer bewegen tussen de morele plicht om te getuigen en het onvermogen om te spreken over onzegbare gruwelen in de huidige sociale positie in het gastland, waarin een gemeenschap die bereid is te luisteren vaak ontbreekt (Kirmayer 2006). Traumatransmissie vormt dus een dynamiek binnen de ouder-kindrelatie die zich bevindt op het kruispunt van persoonlijke en collectieve betekenisgeving, waarbij (fragmenten van) transmissie om recht te doen aan de slachtoffers en om de herhaling van onrecht in de toekomst te vermijden co-existeren met actief vergeten als uitdrukking van een universum voorbij humaniteit, verweven met de twijfel of anderen wel zullen willen horen of begrijpen (Kevers et al. 2017a).
Ook het omgaan met culturele verandering vormt een centrale dynamiek in opvoeding in gevluchte gezinnen. De gezinsleden kennen elk een eigen tempo van culturele verandering. Zo integreren jonge vluchtelingen vaak veel sneller dan hun ouders (Essen en Bala 2007). Ze worden de dragers van nieuwe culturele betekenissen van het gastland en kunnen hierdoor op weerstand van hun ouders stuiten. Onderzoek toont aan dat dergelijke vormen van gezinsstress veroorzaakt door culturele verandering ook begrepen dienen te worden vanuit het migratieverhaal van traumatisering en verlies. Het benadrukken van culturele continuïteit in gezinsrelaties vormt dan een manier om migratie-gerelateerde verlieservaringen te compenseren, om een zekere continuïteit te herstellen in een levensverhaal dat door traumatische levenservaringen als gefragmenteerd wordt ervaren of om de verbondenheid met de eigen culturele gemeenschap te benadrukken in de context van sociaal isolement en marginalisering in het gastland (Rousseau et al. 2004).
Werken met vluchtelingenkinderen in pedagogische praktijken
Wat kan een relationeel perspectief nu betekenen voor de ondersteuning van en het handelen met vluchtelingenkinderen en -jongeren in pedagogische praktijken. In het relationele perspectief op de gevolgen van gedwongen migratie staat centraal hoe collectief geweld en de vlucht daarvoor raken aan de relationele inbedding van het individu en hoe door het gedwongen-migratieproces sociale verbondenheid in gezins- en gemeenschapsrelaties en daarmee ook zingevende kaders onder druk kunnen komen te staan. De destructie van de inbedding van het individu in gemeenschapscontexten wordt daarbij niet louter in het land van herkomst gesitueerd, maar tevens in de actuele maatschappelijke positie in het gastland, waarin discriminatie en exclusie van jonge vluchtelingen vaak voorkomt. Deze aandacht voor de destructie van het sociale weefsel impliceert aandacht voor de rol die pedagogische praktijken van onderwijs, zorg, of gemeenschapsopbouw kunnen spelen bij het herstel van sociale verbondenheid. Zo wordt in de literatuur in toenemende mate de nadruk gelegd op de rol van de schoolse context in de ondersteuning van de sociale inbedding van jonge vluchtelingen (Fazel 2015). Voor jonge vluchtelingen staat de schoolse context erg centraal: op school ontwikkelen vluchtelingenkinderen peerrelaties en hun schoolloopbaan wordt door henzelf en binnen het gezin ervaren als een drager van hoop op een perspectiefrijker en rechtvaardiger toekomst. De school kan daarnaast ook een belangrijke functie vervullen in het ondersteunen van positieve interculturele relaties en het tegengaan van bredere maatschappelijke dynamieken van stigma en discriminatie ten aanzien van vluchtelingenkinderen, die vaker gepest worden en sociale uitsluiting ervaren (Rousseau en Guzder 2008). Daarnaast kan de school ook functioneren als een laagdrempelige setting waarin gevluchte ouders vertrouwd kunnen raken met de gastsamenleving. Tot slot wordt in de literatuur ook de nadruk gelegd op de rol van de school in collaboratieve zorg voor vluchtelingen, waarin de school als primaire setting functioneert voor het uitbouwen van een laagdrempelig zorgnetwerk rond vluchtelingen. De school kan dan belangrijk zijn voor het signaleren van problemen en het bieden van sociale steun. Bovendien kan de school op die manier een plek zijn waar vluchtelingenkinderen, hun ouders, leerkrachten, leden van de culturele gemeenschap, welzijnswerkers en hulpverleners met elkaar in overleg gaan (Rousseau et al. 2012).
De oriëntatie op de wijze waarop herstel en welbevinden zich na oorlog en de vlucht daarvoor ontwikkelen binnen relationele, sociale contexten impliceert vervolgens ook een nadruk op de rol van culturele betekenisgeving in het omgaan met gedwongen migratie. Voor onderwijs en zorg impliceert dat aandacht voor culturele continuïteit in de identificaties van vluchtelingenkinderen en -jongeren, vanuit de gedachte dat de eigen culturele betekeniswereld een belangrijke dimensie kan vormen in het herstellen van continuïteit in een gefragmenteerd levensverhaal (Mekki-Berrada en Rousseau 2011). Deze oriëntatie op culturele continuïteit vraagt een pedagogische praktijk die bereid is de dialoog met vluchtelingen aan te gaan vanuit divergente culturele betekeniskaders (Rober en De Haene 2014). Het kan dan bijvoorbeeld gaan over opvoeding, ouderschap, de ontwikkeling van het kind, schoolloopbanen, cultuurspecifieke begrippen en parameters van gezondheid en pathologie en de betekenis die deze culturele betekeniswereld heeft voor het omgaan met een geschiedenis van traumatisering en vluchten.
In de context van hulpverlening heeft deze oriëntatie op divergente culturele kaders recent geleid tot de uitbouw van culturele consultatie (d.w.z. cultural consultation; Kirmayer et al. 2014). Deze benadering beoogt de uitbouw van collaboratieve zorgnetwerken waarin vluchtelingen en hulpverleners in gesprek gaan met een transcultureel samengestelde groep van interculturele bemiddelaars, religieuze en spirituele leiders of traditionele helers, antropologen en maatschappelijk werkers over diagnostische vragen, ondersteuningsbehoeften en adequate zorgmodaliteiten. De netwerken voor culturele consultatie beogen een gezamenlijke dialoog met een uitgebreide groep hulpverleners en leden van de culturele gemeenschap aangaande de betekenis van hulpvragen, probleemervaring, copingstrategieën en behandelmogelijkheden in relatie tot culturele betekeniskaders, migratie en de sociale en maatschappelijke positie van betrokken vluchtelingen. Het samenbrengen van leden uit zowel meerderheids- als minderheidsgroepen beoogt uitdrukkelijk te leiden tot een open overleg over diverse betekenis- en geloofssystemen en het exploreren van de zorgpraktijk zelf als cultureel instituut. Daarmee biedt deze benadering een perspectief op een interculturele hulpverleningspraktijk die bereid is heen en weer te bewegen tussen divergente betekeniswerelden, vanuit een oriëntatie op een ontmoeting met de culturele aard van het eigen denken en handelen en op het circuleren van definitiemacht (De Haene 2015).
Tot slot duidt het relationele perspectief op de gevolgen van gedwongen migratie ook op de mogelijke rol die pedagogische praktijken kunnen spelen in dynamische processen van herinneren en getuigen van de levensverhalen van collectief geweld en exclusie (Kevers et al. 2016). Pedagogische praktijken in schoolse contexten, gemeenschapsopbouw, sociaal werk of volwassenenvorming kunnen zich hierbij richten op het creëren van een ruimte voor de meerlagige verhalen van vluchtelingenkinderen en hun contexten. Vanuit een relationeel perspectief staat hierbij een begrip van het levensverhaal van gevluchte participanten centraal dat het narratief niet louter als persoonlijke, individuele biografie duidt, maar als een gedeeld verhaal, een meerstemmig verhaal, dat geconstrueerd wordt vanuit de interactie en dialoog tussen persoonlijke, familiale, sociale, culturele en politieke stemmen (Kevers et al. 2016). Het zich herinneren en getuigen van collectief geweld en de vlucht daarvoor vormt immers wezenlijk een praxis die ingebed is in sociale relaties en in culturele en historische betekenissen, een praxis waarin fragmenten van zich herinneren en actief vergeten co-existeren en verwijzen naar strategieën om geliefden te beschermen of sociale harmonie te bewaren (Rousseau en Measham 2007). Deze notie vormt een uitnodiging om pedagogische praktijken te vormen die zich richten op de complexe dynamiek tussen zich herinneren en verzwijgen in het gezin en binnen de culturele gemeenschap, gedragen door de gedachte dat het getuigen van onrecht niet alleen verwijst naar structureel geweld in het land van herkomst van vluchtelingen, maar telkens ook uitdrukking geeft aan de huidige maatschappelijke positie in het gastland, die erg vaak de verhalen van vluchtelingen marginaliseert en of beperkte ruimte biedt voor getuigenis in het sociale weefsel (De Haene en Rober 2016).
Deze reflectie op de rol van gezin, school en hulpverlening in het omgaan met traumatisering en vluchten beoogde een licht te werpen op de uitwerking van een relationeel perspectief op de gevolgen van gedwongen migratie naar pedagogische praktijken, waarbij de impact van georganiseerd geweld, asiel en culturele verandering gesitueerd wordt binnen het sociale weefsel van jonge vluchtelingen en waarin de ondersteuning van het welbevinden van deze doelgroep wezenlijk groeit vanuit een oriëntatie op de complexe, dynamische interactie tussen individuele en collectieve betekenisgeving.
geschreven door :
Prof. dr. Lucia De Haene
is hoofddocente aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de KU Leuven (onderzoekseenheid Educatie, Cultuur en Samenleving) en coördinator van het team transculturele trauma-zorg aan vluchtelingen aan het facultaire praktijkcentrum PraxisP.
Prof. dr. Ilse Derluyn
is hoofddocente Interculturele Pedagogiek aan de Universiteit Gent (Vakgroep Sociaal Werk & Sociale Pedagogiek) en hoofd van het Centre for the Social Study of Migration and Refugees van de Universiteit Gent.