Abstract
Volgens de zogenaamde gehechtheidstheorie heeft elk mens, en ook elk dier, de innerlijke drijfveer om zich aan anderen te hechten. Net geboren dieren en mensen hechten zich aan hun ouders. Door steeds de nabijheid te zoeken van de ouders zorgt de netgeborene dat ze voldoende eten, drinken en bescherming krijgt. Maar hechten gaat verder dan de lichamelijke noodzaak om te overleven, ook de emotionele overleving staat op het spel. Dat bleek uit één van de eerste onderzoeken die naar hechting werd gedaan. De Amerikaanse psycholoog Harry Harlow scheidde netgeboren resusaapjes van hun biologische moeder. Hij installeerde vervolgens twee surrogaatmoeders in hun kooi: eenttje van zacht en warm materiaal, en eentje van ijzerdraad. Wat bleek? De aapjes brachten meer tijd door bij de zachte surrogaatmoeder en zochten troost bij haar, zelfs al was de ijzerdraadmoeder de enige die melk gaf. Blijkbaar is aanraking en emotionele veiligheid een belangrijker reden voor de aapjes om zich te hechten dan voedsel. Nu zijn aapjes iets anders dan mensen, maar ook bij mensen werkt dit basale hechtingsmechanisme. Ook mensen zoeken emotionele intimiteit, veiligheid en zekerheid door zich aan anderen te hechten. Niet alleen baby’s hebben die behoefte, ook volwassenen. Is in de jeugd de verzorger – doorgaans de moeder of vader - de belangrijkste hechtingspersoon, op volwassen leeftijd neemt de partner deze rol over. Een gevoel van emotionele veiligheid en intimiteit is zelfs zo belangrijk dat het verstrekkende gevolgen heeft voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid. Vergeleken met gehuwden van vergelijkbare leeftijd en welstandsniveau, hebben weduwen en weduwnaars bijvoorbeeld meer last van depressieve gevoelens, plegen ze vaker zelfmoord, lopen ze een grotere kans op hart- en vaatziekten, en komen ze vaker om het leven door moord en ongelukken.